De moderne westerse cultuur is gegrond op verovering, op een verlangen tot het overheersen en het temmen van de natuur, door toedoen van een individu dat onttrokken is aan zijn eigen context. De hedendaagse mensen zijn losgekoppeld van wat hen verbindt met de omgeving en de gemeenschap; zij tonen geen “ecologische breekbaarheid”.
Wanneer acht miljard individuen over geavanceerde technologieën beschikken en naar die geprivilegieerde voorrechten handelen, beginnen de problemen. In zijn The Legitimacy of the Modern Age, een bespiegeling uit 1966, bemerkte de Duitse filosoof Hans Blumenberg (1920-1996) reeds dat “de kwalen van de wereld steeds minder afhangen van natuurlijke afwijkingen, en steeds duidelijker afhangen van de effecten van menselijke handelingen, ten gevolge van de technologische multiplicatie-effecten.”
Hij stelt verder dat, in een maatschappij die wordt bedreigd door haar eigen technologische vooruitgang, het grondbeginsel ter legitimering van een dergelijk systeem inmiddels een race voorwaarts is geworden, gedreven door de hoop de problemen op te lossen die het zelf veroorzaakte, en dit alsmaar sneller.
We vechten tegen windmolens die terugslaan zonder een kik te geven. Een bedreiging die we als vreemd ervaren wordt dwingender telkens we erop reageren. Daardoor is paniek, het gevoel van de onderdompeling in de oorspronkelijke werkelijkheid, stilaan verworden tot een lelijk woord, tot iets angstaanjagend en destructief, tot iets wat gecontroleerd moet worden.
In zijn essay Pan and the nightmare: an essay on Pan stelde de Amerikaanse psychoanalyticus James Hillman (1926-2011) dat we, vooraleer de god van de totaliteit der dingen in ons kan handelen, vooraleer de god die gek maakt onze gekheid kan genezen, eerst het perceptie- en ervaringsniveau moeten terugvinden waartoe onze geschiedenis ons op elke mogelijke manier de toegang heeft ontzegd: onze ecologische breekbaarheid, de afhankelijkheid van onze omgeving, de machteloosheid van het geïsoleerde individu.
In deze jaren, maanden, weken en dagen begint zich een nieuwe politieke subjectiviteit te vormen, de enige gemeenschap die een revolutionaire gedachte kan voortbrengen: dit breekbare subject is afhankelijk van de gemeenschap waarbinnen het leeft omdat het over te precaire middelen beschikt om zich “los te kopen” richting onafhankelijkheid en autonomie. Dit is een volk dat bestaat uit mensen die vergeten werden en beseffen dat de welfare state niet langer in staat is om voor hen te zorgen. De markt die de politiek domineert toont haar genadeloos cynisme. In deze sociale dynamiek verloopt niets zonder hindernissen.
De solidaire sfeer waarin deze nieuwe politieke subjectiviteit zich zou kunnen ontpoppen, raakt verstoord door een propagandistisch verhaal van oorlog en haat tegenover een onbekende vijand. De propagandistische slogans als “we zijn in oorlog” voorkómen een kritiek op een systeem dat onaangepast is aan de uitdagingen van vandaag, en drijft op zijn beurt de competitie aan tussen individuen in het neoliberale systeem.
Reeds in Machiavelli’s Il Principe, maar ook recenter in Noam Chomsky’s The Culture of Terrorism en Naomi Kleins The Shock Doctrine, staat beschreven hoe angst een geweldige vorm is van verdoving en sociale controle. Niets zorgt voor zoveel consensus ten opzichte van de statusquo als angst. Diezelfde angst is een fysiologisch noodantwoord dat onze plasticiteit beperkt en verandering voorkomt.
Op welke manier verhindert angst ons de toegang tot de fragiliteit die intrinsiek is aan het menselijke? Op welke manier sluit het ons af voor de gewaarwording van de systemische bedreiging waaraan we worden blootgesteld door ons logistiek, productief en financieel apparaat?
Hoe komt het dat het ondenkbaar wordt om collectieve oplossingen te vinden en een systeem in vraag te stellen dat intrinsiek onbekwaam is om zorg te dragen voor de gemeenschap? Wat verspert onze blik ten opzichte van een dergelijk kolossaal neoliberaal bedrog: met name dat de opbrengsten die worden gegenereerd, onvermijdelijk afhangen van de privatisering van winsten en de socialisering van risico’s?
In Orwells beroemde roman 1984 controleert een eenheidspartij met aan het hoofd een mysterieuze leider genaamd Big Brother alles en iedereen in een Staat die voortdurend in oorlog verkeert. Op elke openbare plaats, ook in de privéwoningen, zijn toestellen geïnstalleerd die tegelijkertijd fungeren als bewakingscamera en als tv-schermen om propaganda-boodschappen uit te zenden.
De denkpolitie is het instrument dat de partij benut om het anders denken en de vrijheid van gedachten te onderdrukken. Zelfs de taal die men spreekt wordt gecontroleerd door de staat: het is een nieuwspraak die dag na dag wordt verarmd en vereenvoudigd om de kritische zin van de burgers terug te drijven. Minder woorden, minder concepten, minder potentieel gevaarlijke gedachten voor het regime.
Niemand vertrouwt zijn naaste nog, niet eens zijn eigen kinderen. Het is een samenleving gedisciplineerd door terreur. In deze roman vangen we een glimp op van twee vreselijke waarheden: dat de verhaalkunst en de dwingende ethiek van de oorlog vooral een verarming van de taal en van de gedachten is, die zich weerspiegelt in een verlies van cultuur. De Franse filosofe Simone Weil (1909-1943) schreef in haar teksten over de Tweede Wereldoorlog:
“Door holle woorden met een hoofdletter te schrijven, en van zodra de omstandigheden deze kant op wijzen, zullen de mensen rivieren van bloed vergieten, zullen ze de ene puinhoop na de andere aanrichten, door deze woorden te blijven herhalen, zonder ooit iets effectief te bereiken dat ermee overeenkomt; niets werkelijks zal ooit met deze woorden overeenkomen, want ze slaan nergens op.”
Ten tweede drijft een samenleving die voortdurend in een noodtoestand verkeert (de financiële crisis, eerst het terrorisme, daarna de immigrant, nu de besmetting) de mensen tot isolement van elkaar. De mensen blijven ontdaan achter in hun privésfeer. Zo ontstaat een gevaarlijk vicieuze cirkel waarbinnen de voortdurende dreiging van een vijand aangewakkerd wordt.
Zoals de Nederlandse filosoof Spinoza (1632-1677) aanvoelde: “Enkel en alleen binnen onze relatie met anderen kunnen we ons verdriet en onze angsten begrijpen en relativeren”. Volgens de Frans-Argentijnse filosoof Miguel Benasayag (°1953) fungeert de noodsituatie als een collectieve uitdrijving van de dreiging.
De noodsituatie verplettert de horizon van de gedachte en de onmiddellijke wil. Het is een automatische reactie die reeds opgebouwde verwachtingen en ambities niet in vraag stelt. Er zit geen gedachte en geen verlangen in de noodtoestand, het is een pure “noodzakelijke toestand”, waarin het heden noodzakelijkerwijs de toekomst impliceert.
De toekomst kan niet worden uitgevonden in deze noodtoestand, maar wordt mechanisch gedetermineerd. Het verlangen onttrekt zich aan de gewone Geschiedenis en maakt plaats voor een eenzame en onderdrukkende depressie, want “er is geen groep zonder toekomst en geen toekomst zonder groep”. (Of “future is private” om het te zeggen met een beroemde zin van Mark Zuckerberg, hetgeen griezelig klinkt uit de mond van een van de machtigste personen ter wereld).
Zo worden trieste passies geboren, passies die verlammen in plaats van mobiliseren. Russen noemen dit beznadyoga (безнадёга, letterlijk: ‘zonder hoop’), een wanhopig gevoel dat eender welke poging om de status quo te veranderen verlamt en zij die het toch proberen marginaliseert.
De toekomst verliest haar glans en wordt langzaam uitgewist. Men blijft verstrikt achter in een eeuwig ‘heden’ vol bedreiging op lage intensiteit, terwijl de gespierde bewapening van de gemeenschap, via een met de codes van de macht compatibele bekabeling, automatisch reageert.
De wereld verliest haar magie, die tevens het zout des levens is, een magie die volgens Frans filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980) rechtstreeks voortvloeit uit de menselijke deelname aan maatschappelijke verandering:
Wanneer de aangegeven uitwegen te moeilijk worden en wanneer we geen uitweg meer vinden, wordt het onmogelijk om nog verder te leven in een zo drukkende en moeilijke wereld. Alle wegen zijn afgesloten. En toch moet men handelen.
Wel, laten we dan proberen de wereld te veranderen, door te leven alsof de verhoudingen van de dingen en hun mogelijkheden niet gereguleerd worden door deterministische processen, maar door magie.
Pietro Sarasso is psycholoog en psychotherapeut in opleiding en onderzoeker aan de Universiteit van Turijn. Zijn essay Emergere dall’emergenza – Che fare werd vertaald door Thomas Buysens.