De toekomst van Brussel vraagt keuzes: over gelijk hebben en gelijk krijgen
Brussel, Subsidiariteit, Kerntakendebat -

De toekomst van Brussel vraagt keuzes: over gelijk hebben en gelijk krijgen

donderdag 7 november 2013 10:37
Spread the love

Heeft Brussel te veel politieke mandatarissen? Leeft er terechte ontevredenheid over de slagkracht en het professionalisme van onze beleidslui? Zouden we het huidig aantal mandatarissen kunnen aanvaarden indien zij vanuit hun functie ook verantwoordelijk kunnen gesteld worden voor waar het beleid onvoldoende impulsen geeft of ronduit faalt? En de belangrijkste vraag :  achten we hen in staat om zelf de Brusselse structuren aan te passen of te vereenvoudigen, en de weg van de minste weerstand te verlaten.

De publieke opinie en haar opiniemakers kunnen zich ergeren aan “baronieën” of aan overmatige bescherming van de Nederlandstalige minderheid, maar die ergernis mag vooral geen constructieve dialoog in de weg staan. Er is gelijk hebben en gelijk krijgen. 

Samenwerking kan werken

Brussel heeft onmiskenbaar nood aan een herkenbaar gezicht voor het beleid voor dit stadgewest. Of de bijsturing van dit beleid via een gewest en gemeenschapscommissies moet, via een terugkeer naar het federale niveau zoals voor 1989, of via een hervorming van de lokale overheden kwam als discussie te weinig aan bod. Het erkennen van keuzeopties heeft alvast dit voordeel dat het ingaat tegen het toekennen van de “zwarte piet” aan een of ander beleidsniveau.

Voor OCMW’s en voor politiezones met hun minder facultatieve werking en zonder eigen fiscaliteit, kunnen decentraliseerbare kwaliteitscriteria inhoudelijk zeker een oplossing bieden tegen fusievrees.

De groepering van de politiewerking tot 6 intergemeentelijke politiezones in Brussel is omwille van de moeilijke structuur geen onverdeeld succes :  politieraad naast gemeenteraden, politiecollege naast gemeentelijke colleges. Het bewijst alvast dat samengaan zonder een duidelijk afgebakende beleidsstructuur geen optie is.

Het is niet ondenkbaar dat het samenvoegen of herschikken van gemeenten impulsen kan geven voor een vernieuwend stadsbeleid. Daar staat tegenover dat de huidige 19 lokale besturen in Brussel reeds een grotere omvang hebben dan in Vlaanderen of in Wallonië.  In Antwerpen met zijn 512.000 inwoners is er een fusie verwezenlijkt in 1983 die in 2001 werd aangevuld met de creatie van 9 autonome districten die de brug met de Antwerpenaar voor lokale bevoegdheden opnieuw moet versterken. Op het terrein wordt er in Brussel trouwens meer rekening gehouden met de samenwerking of het samengaan van gemeenten omwille van de financiële leefbaarheid, dan omwille van de werking van de huidige politieke organen.

Algemeen wijst het middenveld in Brussel op een democratisch deficit bij een eenzijdige fusieoperatie van de gemeenten omdat al die lokale overheden (gemeenten, OCMW’s en politiezones)  als besturen het dichtst bij de bevolking staan. Een hergroepering noodzaakt een nieuw bijkomend gedecentraliseerd niveau. De praktijk leert dat bijvoorbeeld wijkcomités bijzonder interessant kunnen zijn in het dynamiseren van een buurt en als oefening in basisdemocratie. Of je via dit niveau kunt beantwoorden aan de groeiende vraag bij de Brusselaar naar professionalisering van de dienstverlening of naar twee- of meertaligheid, kan dan weer als vraag opgeworpen worden.

De discussie over beleidsniveaus en samenwerking wordt het best gevoerd vanuit het Europese begrippenkader van subsidiariteit dat er van uitgaat dat een overheid best zo dicht mogelijk bij haar burger staat. Bij de keuze voor decentralisatie-centralisatie gaat men op zoek naar de optimale schaal voor elke individuele bevoegdheid. De politieke structuur is hier maar één aspect naast de noodzakelijke professionele en logistieke onderbouw.

Alles onderbrengen op één hoofdstedelijk niveau heeft als principe ook nadelen. Door de structuur van de hervorming van ons land is er op bovengemeentelijk niveau een onderscheid tussen gewestelijke- en gemeenschapsmaterie. Dit laatste gemeenschapsniveau wordt in Brussel voor bicommunautaire materies beleidsmatig op strikt paritaire basis georganiseerd. Zo wordt bijvoorbeeld elke bevoegdheid binnen het Verenigd College door 2 ministers (1N en 1F) en een neutrale voorzitter zonder eigen bevoegdheden uitgeoefend. Dat deze constructie in de praktijk een vernieuwend beleid bemoeilijkt en ronduit barrières opwerpt bij dossiers met sociaaleconomische profilering of bij ietwat conflictueuze materies als de uitoefening van de taalwetgeving, erkent zowat iedereen uit de sector. Symptomatisch is ook dat parlementsleden enkel vragen kunnen stellen aan het Collegelid van de eigen taalrol, hoewel beide collegeleden samen verantwoordelijk zijn voor het beleid in het Verenigd College.

Homogene bevoegdheden maken verantwoordelijk

De Brusselaar zelf staat allicht niet te springen voor bijkomende bevoegdheidsniveaus. In de media lezen we vaak kritiek op het aantal politieke mandatarissen in onze stad en op het aantal politieke niveaus in een weinig toegankelijk institutioneel kluwen. De eerste objectieve zorg voor de Brusselaar is misschien wel de professionalisering van onze politieke mandatarissen. Die kan pas gerealiseerd worden als zij zich niet langer kunnen verschuilen achter gedeeltelijke bevoegdheden en dus achter institutionele onmacht of, erger nog, onduidelijkheid en echte of vermeende tegenwerking. Mogen we aannemen dat alle mandatarissen in onze stad vragende partij zijn voor duidelijk omschreven bevoegdheden?

De werkwijze om elk beleidsniveau aldus te responsabiliseren en haar democratisch gehalte een boost te geven,  is niet uniek aan Brussel en is genoegzaam bekend. Ze ligt in Brussel minder bij een territoriale herverkaveling, dan wel bij een hergroepering van alle uit te oefenen bevoegdheden die vandaag verspreid zitten over alle beleidsniveaus. Op basis van een inventarisatie van de uit te oefenen bevoegdheden dringt zich een kerntakendebat op waarbij het verder bestaan van een bestuursniveau wordt afgewogen op het aantal bevoegdheden dat ze in een kerntakenpakket krijgt toegewezen. Het is niet uit te sluiten dat deze discussie tevens uitmondt in een hergroepering van besturen.

Om de slagingskans van deze operatie reëel te maken lijken er 2 voorwaarden aangewezen :

  1. Regionalisten en communalisten moeten voorafgaandelijk overeenkomen dat elk beleidsniveau slechts operationaliseerbaar is indien elke mandataris in een regelgevend of uitvoerend mandaat moet kiezen voor het lokale niveau of voor het gewest. Deze splitsing van bevoegdheden is in een klein stadsgewest een voorwaarde voor behoorlijk bestuur waarin ook de toekenning van financiële middelen zit of de uitoefening van administratief toezicht.

  2. Is het verder verantwoordbaar dat in een stad met één gemeenschap die een absolute meerderheid vormt en met talrijke gemeenschappen die samen een grote minderheid vormen, 2 gemeenschappen (F en N) op paritaire basis samen het beheer uitoefenen voor alle Brusselaars die hier wonen en komen werken? Indien men de bicommunautaire bevoegdheden op bovengemeentelijk niveau echt een kans wil geven om een dynamiek te ontwikkelen, dient er zich een discussie aan die de huidige formele pariteit vervangt door afdwingbare garanties voor de minderheden in onze stad.

Het is niet onmogelijk dat een verdienstelijk Nederlandstalig gemeentelijk mandataris vandaag alleen en op basis van spijkerharde dossierkennis kan overtuigen in een dossier. Een schepencollege dat collegiaal beslissingen neemt, zal in haar beslissing evenwel moeilijk afstand kunnen nemen van de belangen van de electorale zwaargewichten en van hun politieke achterban. In samenwerking en in netwerking ligt de toekomst en de geloofwaardigheid van onze Nederlandstalige lokale mandatarissen verscholen.

Op gewestniveau stellen we vast dat de parlementaire meerderheid na verkiezingen, op basis van het principe van de noodzakelijke dubbele meerderheid, afzonderlijk wordt gevormd aan Franstalige en Nederlandstalige kant. Het aantal politici dat wild enthousiast is over dergelijke asymmetrische regeringen is beperkt, lijkt me. Daarom is het aangewezen dat er ook op gewestniveau samenwerking kan komen tussen de lijsten die vandaag institutioneel opgesplitst zijn in een Nederlandstalig en Franstalig kiescollege. Met behoud van de erkenning van de taalaanhorigheid van mandatarissen en met afdwingbare bescherming van de minderheden voor communautaire materies uiteraard.

Dynamiek verloopt via samenwerking. Tenzij je er vanuit gaat dat de inbreng van de Nederlandstalige politieke partijen enkel als bedoeling heeft om de federale taalwetgeving in het hoofdstedelijk gebied te laten respecteren natuurlijk. De maatschappelijke uitdagingen waarvoor we vandaag staan, laten we in dat geval over aan de Franstalige partijen die vandaag vanuit hun electoraal gewicht ook beter in staat zijn om de nieuwe gemeenschappen in onze stad bij hun werking te betrekken.

Maar misschien is een meerderheid van de Brusselse Vlamingen of Vlaamse Brusselaars intussen wel zo ontvoogd dat een assertieve houding in taalaangelegenheden nog niet maakt dat we geen vragende partij zouden zijn om samen de sociaaleconomische en culturele toekomst van Brussel uit te bouwen.

take down
the paywall
steun ons nu!