In tegenstelling tot wat men meestal veronderstelt wordt de Amerikaanse president niet rechtstreeks verkozen door de Amerikaanse kiezers. Sinds de oprichting van de VS in 1776 wordt de president benoemd door een college van aangeduide kiezers. Elke staat van de federatie kan een aantal kiezers naar dit college afvaardigen. In totaal bestaat het presidentieel kiescollege uit 538 leden. In totaal moet een winnend kandidaat dus minstens 270 leden van dat kiescollege achter zijn/haar naam krijgen.
Presidentieel kiescollege
De presidentsverkiezingen zelf bepalen alleen welke partij in een bepaalde staat alle leden van dit kiescollege voor die deelstaat mag aanduiden. Dit gebeurt volgens het systeem van het relatieve meerderheidsstelsel, waarbij de partij die de meeste stemmen haalt in een bepaalde staat alle mandaten van het kiescollege voor die staat mag invullen.
Die ‘relatieve’ meerderheid van behaalde stemmen in een staat hoeft niet eens een absolute meerderheid (50 procent + 1 stem) te zijn. Er nemen naast Republikeins kandidaat Donald Trump en Democratisch kandidaat Hillary Clinton immers nog heel wat andere kandidaten mee aan de verkiezingen. De meesten van hen komen niet eens in alle staten op, soms maar in één enkele staat. Waarom ze dat doen is voer voor een ander artikel over de Amerikaanse politieke cultuur.
(Een overzicht van deze ‘derde’ kandidaten in 2016 verschijnt binnenkort op deze website. Om een idee te hebben vind je hier een overzicht van de Presidentsverkiezingen 2012: de andere kandidaten. In grote lijnen is het beeld in 2016 nog steeds hetzelfde, heel wat van de toenmalige kandidaten doen ook nu terug mee.).
Als er dus bijvoorbeeld vier presidentskandidaten meedingen in één staat en Trump haalt daar 41 procent van de uitgebrachte geldige stemmen, Clinton 39 procent, kandidaat drie 10 procent en kandidaat vier 5 procent, met ongeveer vijf procent ongeldige of blanco stemmen, dan gaan ALLE mandaten van het kiescollege van die staat naar Trump, ook al haalde hij dus maar 41 procent van de stemmen. (Er zijn een paar staten met uitzonderingen op dat systeem, waar een deel van de zetels volgens relatieve meerderheid wordt toegekend en een ander deel proportioneel).
De verkozen leden van het kiescollege komen pas twee maand na de verkiezingen van 8 november 2016 samen om daar officieel de president te verkiezen, meer bepaald op 8 januari 2017. Op 20 januari 2017 legt de nieuwe president de eed af en betrekt het Witte Huis, waaruit de vorige president de dag ervoor vertrokken is.
In de praktijk is de winnaar meestal al bekend op de avond zelf van de verkiezingen van 8 november 2016, ook al zijn de tellingen in de meeste deelstaten dan nog volop bezig. (Volledige tellingen laten in heel wat staten soms tot drie weken op zich wachten, heel modern is de VS op dit vlak niet). Aan de hand van voorlopige tellingspercentages op de dag zelf van de verkiezingen kan in elke staat afzonderlijk al met redelijke zekerheid worden gesteld wie de meeste zitjes in het kiescollege heeft behaald.
Bovendien, in de meerderheid van de Amerikaanse deelstaten ligt de overwinning reeds bij voorbaat vast. Staten die al jarenlang een stevige electorale meerderheid geven aan een van beide grote partijen weten immers zeker dat ook nu hun kandidaat het zal halen, ook al zijn bijvoorbeeld nog maar één derde van de stemmen daar geteld. Als die voorlopige resultaten dan pakweg 75 procent geven aan een van de twee grote partijen, claimt die kandidaat daar al de overwinning.
‘Swing states’
In feite is de uitslag van de presidentsverkiezingen slechts in een beperkt aantal staten niet te voorspellen, daar waar Republikeinen en Democraten aan elkaar gewaagd zijn en min of meer gelijke percentages behalen. Meestal wordt een staat als ‘swing state’ aangeduid wanneer het voorspelde percentageverschil tussen de beide grote partijen minder dan vier procent bedraagt. Kleine verschuivingen in het kiesgedrag kunnen dan een groot verschil maken voor het al dan niet behalen van alle zitjes van die staat in het presidentieel kiescollege.
Republikeinen gaan er bijvoorbeeld van uit dat ze staten als Texas, Mississippi, Alabama en South Carolina altijd winnen. Tegelijk zijn ze er zeker van dat ze altijd zwaar verliezen in staten als Rhode Island, Connecticut, Massachusetts en Vermont (thuishaven van Bernie Sanders). Zo was bij de vorige presidentsverkiezingen het resultaat niet op voorhand voorspelbaar in de staten Nevada, Colorado, Iowa, Minnesota, Wisconsin, Ohio, Pennsylvania, New Hampshire, North Carolina en Virginia (kaart hierboven). Met andere woorden, slechts in 10 van de 50 deelstaten was er in 2012 een echte verkiezingsstrijd tussen de twee grote kandidaten.
Het kiesgedrag van de Amerikanen verschuiftt uiteraard over de jaren. ‘Zekere staten’ kunnen ‘swing states’ worden en sommige ‘swing states’ blijken ‘zekere staten’ te worden. In 2016 kan de lijst er dus iets anders uit zien, maar het blijft wel een kleine groep staten, met andere woorden in slechts een kleine minderheid van staten is de uitslag onvoorspelbaar.
Dit alles is een gevolg van het systeem van het presidentieel kiescollege zoals hierboven beschreven . Omdat ‘winnen’ in die staten alle zetels van het kiescollege opbrengt, heeft dat tot gevolg dat kandidaten zich op die staten concentreren tijdens de campagne, en de overige 40 deelstaten zo goed als volledig negeren, met enkele uitzonderingen zoals de grootste deelstaat California met 39 miljoen inwoners. Hoewel de Democraten daar zeker zullen winnen zal Clinton er toch nog campagne voeren, al was het maar voor de nationale media-aandacht die dat met zich meebrengt.
Die swing states worden in de twee maanden voor de verkiezingen overdonderd met campagnebezoeken en toespraken door de kandidaten, enorme media-advertenties in de lokale media van de betrokken staten, constante berichtgeving (al dan niet georchestreerd door de betrokken campagneteams), canvassing door lokale partijmedewerkers, lokale activiteiten (gefinancierd door de nationale partijbesturen).
Het blijft een bizar systeem met soms absurde gevolgen. George W. Bush was in 2000 reeds de vierde president die een meerderheid van de zetels van het kiescollege behaalde met minder stemmen dan zijn tegenstander in het hele land.
Clinton en Trump zijn allebei onpopulair
In hoeverre deze consequenties van het Amerikaanse kiessysteem nog van toepassing zijn in 2016 zal moeten blijken. In grote lijnen blijft dat zeker zo, maar met Hillary Clinton en Donald Trump als de twee voornaamste kandidaten is er echter een nieuw ongezien probleem dat voorspellen van de uitslag zeer onzeker maakt.
Eerst en vooral zijn voorspellingen altijd onbetrouwbaar omdat ze peilen naar de mening van alle Amerikanen, terwijl op de dag zelf van de verkiezingen enkel de stem telt van die Amerikanen die effectief gaan stemmen. Voor de presidentsverkiezingen schommelt dat aantal altijd rond de 45 à 55 procent van alle kiezers, wat op zich al problematisch laag is.
Nooit eerder hadden de Amerikaanse kiezers slechts een keuze uit twee tegenstanders die allebei zo onpopulair zijn bij de gewone Amerikaan. Hillary Clinton scoort al jaren zeer laag bij peilingen over betrouwbaarheid van politici. Bovendien heeft ze de Democratische nominatie behaald met slechts 54,80 procent van de verkozen delegates.
Tegenkandidaat Bernie Sanders heeft haar uiteindelijk zijn steun toegezegd, maar of zijn kiezers zomaar voor haar gaan stemmen is zeer twijfelachtig. Een aantal van hen stelt voor Jill Stein, de kandidaat van de Green Party, te zullen stemmen. Met hoeveel ze juist zijn is echter ongeweten. Sanders gaat campagne voeren voor Clinton en riskeert daarmee een zeer groot deel van zijn tijdens de voorverkiezingen opgebouwde achterban te verliezen. Tegelijk stelt hij een nieuwe beweging te willen starten om zijn programma verder te zetten. In hoeverre dat zijn kiezers gaat overtuigen om voor Clinton te stemmen is dus onzeker.
Trump is dan weer zeer onpopulair om heel andere redenen. Zijn succes bij de voorverkiezingen is te danken aan ongeveer 15 miljoen Amerikanen die aan de voorverkiezingen hebben deelgenomen (de VS heeft 319 miljoen inwoners). Die Trump-kiezers bestaan grotendeels uit blanke werkende (of werkloze) klasse, maar uit peilingen bij de algemene bevolking scoort Trump echter laag bij diezelfde groep mensen, net als Hillary Clinton.
Absenteïsme wordt de bepalende factor
Een en ander zou er wel eens kunnen toe leiden dat een groot aantal kiezers thuis gaat blijven op de verkiezingsdag (of eerder op hun werk, in de VS wordt op een weekdag tijdens de werkuren gestemd, kiezers moeten hun werk verlaten om te gaan stemmen).
Electoraal absenteïsme is sowieso al groot in de VS, dat zou ditmaal een recordcijfer kunnen worden, met twee zo onpopulaire kandidaten als enige keuze.
In dat geval kan het systeem van het presidentieel kiescollege nog rare bokkensprongen maken. Een aantal commentatoren voorspelt een grote overwinning van Clinton. Die rekenen immers op groot absenteïsme bij de gematigde Republikeinse kiezers, die niet van Trump moeten weten. Dat laatste zou best kunnen, maar wat ze vergeten is dat ook bij Democratische kiezers het absenteïsme wel eens zeer groot zou kunnen zijn, zowel omwille van de onzekerheid over het gedrag van Sanders’ kiezers als omwille van Clinton’s gebrek aan populariteit bij de eigen Democratische achterban.
Trump stapelt dan wel de ene na de andere mediablunder op, hij voert echter een ongewone campagne die grotendeels de Amerikaanse massamedia passeert langs rechts, een fenomeen dat volledig nieuw is in de Amerikaanse politieke geschiedenis.
Ook al is de kans dat Clinton het uiteindelijk haalt nog altijd groter, een overwinning van Trump blijft wel degelijk mogelijk.