In het regeerakkoord was afgesproken om 200 miljoen euro te bezuinigen op cultuursubsidies, op een totale begroting van 900 miljoen. Geert Wilders wil volgens commentatoren graag een middelvinger opsteken naar wat hij ‘de linkse elite’ noemt. Op de rijksbegroting stelt 200 miljoen immers weinig voor – de Nederlandse overheid heeft bijvoorbeeld al bijna 8 miljard gepompt in de aanschaf van een nieuw gevechtsvliegtuig, de JSF.
De nieuwe generatie van de VVD wil de kunst en cultuur aan de vrije markt overlaten. De overheid heeft volgens hen lang genoeg de rol van mecenas gespeeld. Hiermee breekt de partij met de traditie van liberalen als Bolkestein en Dijkstal, die altijd juist op de bres sprongen voor het ondersteunen van kunst.
De sloop
Staatssecretataris Zijlstra spaart dan ook voornamelijk de populaire mainstream kunst en snijdt vooral diep in talentontwikkeling en kleinschalige experimentele initiatieven. Van de zogenaamde ‘basisinfrastructuur’ (BIS), de kunstinstellingen die op een structurele overheidssubsidie kunnen rekenen, verdwijnt ongeveer de helft.
Zo verdwijnen de subsidies voor 14 van de 15 podiumfestivals, één van de drie operagezelschappen, alle 21 productiehuizen in het theater en worden de postacademische opleidingen teruggebracht van 11 tot 2. In de beeldende kunst blijven de musea gespaard, maar verdwijnen wel 5 van de 11 zogenaamde ‘presentatie-instellingen’, die een podium bieden voor experimentele kunstenaars en jong talent.
De cultuurwereld reageert verslagen op de bezuinigingen. De staatssecretaris die de bezuinigingsronde uitvoert, wordt al smalend “Halbe de sloper” genoemd. Vanuit de podiumkunsten wordt er opgeroepen tot een cultuurstaking. Of het veel zal uitmaken is maar de vraag. De publieke opinie lijkt de bezuinigingen op ‘elitecultuur’ niet zoveel uit te maken.