Hitler-milities op de Marienplatz in Munchen, 9 november 1923. Foto: Bundesarchiv/CC BY-SA 3:0
Boekrecensie - Erwin Jans

1923, of de (on)stuitbare opkomst van Adolf Hitler

1939-1968-1989: historische jaartallen die diep in het geheugen van Europa gebrand staan. Het begin van de Tweede Wereldoorlog. De studentenrevolte. De val van de Berlijnse Muur. Jaartallen die met één duidelijk te benoemen politieke of maatschappelijke gebeurtenis een breuk aanduiden tussen ‘ervoor’ en ‘erna’. Dikwijls vergeten maar 1923 is ook zo een jaar. Over dat jaar verschenen drie nieuwe boeken van historici Mark Jones, Frans Verhagen en Volker Ullrich.

donderdag 24 augustus 2023 16:58
Spread the love

 

Met het uitbreken van de corona-pandemie en de Russische inval in Oekraïne hebben zich inmiddels ook 2020 en 2022 van hun plaats in de geschiedenisboeken verzekerd.

1923 is op het eerste gezicht geen spectaculair jaar. Het laat zich in elk geval niet onmiddellijk verbinden met een grote gebeurtenis van historisch belang. En toch verschenen er de voorbije maanden minstens drie boeken over dat jaar: Mark Jones met 1923 Crisis in het jaar van Hitlers staatsgreep; Frans Verhagen met 1923 Het jaar van de omslag en Volker Ullrich met Duitsland 1923. Het jaar van de afgrond.

De 1923-ervaring

‘Crisis’, ‘omslag’ en ‘afgrond’:er was dus duidelijk iets aan de hand in 1923. Twee van de drie boeken verwijzen naar Duitsland als de plek van het drama en een noemt Hitler expliciet als de protagonist. 1923 is inderdaad het jaar van de zogenaamde ‘Bierkellerputsch’, Hitlers poging tot staatsgreep op 9 november in München.

De putsch was echter slecht voorbereid, kreeg te weinig steun en zou wellicht niet veel meer geweest zijn dan een korte alinea in de geschiedenisboeken indien Hitler tien jaar later niet de macht had gegrepen.

Hitlers putsch was immers niet de enige poging tot staatsgreep in het woelige politieke, sociale en economische klimaat van de eerste jaren van de Weimarrepubliek (1919-1933). 1923 is ongetwijfeld het meest onrustige jaar geweest.

Het was de culminatie en de explosie van de spanningen die zich in de jaren na 1918 in Duitsland hadden opgebouwd. De chaos van 1923 wordt vaak als een pars pro toto gebruikt voor de hele Weimarperiode, maar dat klopt niet.

De jaren van de Weimardemocratie zijn geen monolithische crisisjaren die onherroepelijk tot de fatale gebeurtenissen van de jaren dertig moesten leiden: er loopt met andere woorden geen rechte lijn van 1923 naar 1933 zoals weleens wordt gedacht.

1923 is ontegensprekelijk een Duits jaar. Sebastian Haffner (1907-1999) – schrijver van o.a. Het verhaal van een Duitser 1914-1933 – schreef in ballingschap: “Geen enkel volk ter wereld heeft meegemaakt wat overeenkomt met de Duitse “1923-ervaring”.’

Auteur Stefan Zweig sprak in zijn autobiografie De wereld van gisteren over 1923 als ‘een gekkenhuistijd’. De zeer uitgebreide literatuur over Weimar die de laatste decennia alleen maar toeneemt, bewijst dat de periode 1919-1933 een iconische waarde heeft in de Europese geschiedenis. In 1923 zitten een aantal gebeurtenissen en conflicten samengebald die ons honderd jaar later nog steeds uitdagen om na te denken over democratie en haar bedreigingen.

Je zou de drie hoger genoemde boeken als drie concentrische en uitdijende cirkels kunnen lezen. Bij Mark Jones staat vooral de politieke geschiedenis en Hitlers staatsgreep centraal; Volker Ullrich concentreert zich op de politieke, sociale en economische chaos in de Weimarrepubliek en gaat uitgebreid in op de paradoxale Duitse culturele en artistieke bloei in 1923.

Frans Verhagen tenslotte doet een poging om een uitgebreidere ‘biografie’ van 1923 te schrijven door gebeurtenissen van buiten Duitsland en buiten de politieke sfeer in zijn verhaal op te nemen, zoals bijvoorbeeld de Nobelprijs voor de ontdekking van penicilline, de inwijding van het Hollywood Sign of de opening van het graf van Toetanchamon.

De belangrijkste vraag bij deze brede aanpak is welke feiten geselecteerd worden als representatief voor een bepaald jaar. Hoe voorkom je dat je als schrijver louter een opsomming van belangrijke internationale gebeurtenissen maakt? Wat is de samenhang daartussen? Wordt een bepaalde configuratie zichtbaar die van het hele jaar een kantelpunt maakt in de geschiedenis?

Dat is niet altijd zo duidelijk bij Verhagen al maakt hij wel helder dat met de implosie van het Ottomaanse Rijk, de maritieme dominantie van de VS, de beginnende verbrokkeling van het British Empire en het ontstaan van de Sovjet Unie een nieuwe internationale orde tot stand komt. Bij Ullrich en Jones is de focus beperkter maar scherp: het reilen en zeilen van het politieke systeem van de Weimarrepubliek gedurende het jaar 1923.

Gepolariseerde politiek

De hedendaagse interesse voor de Weimarperiode gaat niet uit naar één bepaalde gebeurtenis – al staat Hitlers mislukte staatsgreep vaak in het centrum van de analyses – maar naar de conflictueuze politieke situatie in zijn geheel. In Duitsland stond de democratie – zeker in de eerste jaren van haar bestaan – zwaar onder druk van enerzijds separatistische bewegingen en van anderzijds (extreem) linkse en (extreem) rechtse alternatieven die niet langer geloofden in een parlementaire representatie maar aanstuurden op een gewelddadige overname van de staat en de installatie van een autoritair regime onder een sterke leider. Dat alles gebeurde in de context van een wankele economische situatie met hoge inflatie en werkloosheid die de spanningen en conflicten in de gepolariseerde samenleving alleen maar opvoerde.

Het is die combinatie van separatisme, extreme links-rechts polarisering, racisme (antisemitisme), grote economische onzekerheid en een snel afnemend vertrouwen in de democratische instellingen, die een zekere herkenning met nu oproepen. Wanneer er in de hedendaagse politiek gesproken wordt over ‘een Weimar-moment’, dan gaat het meestal over het moment dat democratische politieke instellingen en procedures dreigen te blokkeren.

Maar de gedetailleerde en onderbouwde analyses van de Duitse situatie in 1923 door Volker Ullrich en Mark Jones maken snel duidelijk dat we voorzichtig moeten zijn met het trekken van parallellen tussen toen en nu. De situatie van Duitsland na de Grote Oorlog was uniek. Vele factoren hebben daarin een rol gespeeld.

De Duitse democratie kwam tot stand op de ruïnes van het Duitse Keizerrijk dat in 1918 instortte. In het Verdrag van Versailles (1919) werd door de geallieerden (vooral onder druk van Frankrijk) gestipuleerd dat Duitsland de volle verantwoordelijkheid droeg voor de Grote Oorlog en dus ook voor de herstelbetalingen (in de eerste plaats aan België en Frankrijk die het zwaarst geleden hadden onder de Duitse verwoestingen).

Maar ook de grote leningen die Engeland en Amerika hadden moeten aangaan om hun oorlogsinspanningen te betalen, werden op Duitsland verhaald.

Naast zijn morele verantwoordelijkheid moest de jonge Republiek ook omgaan met zijn enorme financiële schuld. Een perfecte voedingsbodem voor desillusie, ontevredenheid en ressentiment, vooral aan de conservatieve rechterzijde van het politieke spectrum:

“Onderhuids borrelde ongenoegen over verlies van oude waarden en normen; een gevoelen dat de democratie zo geïnfecteerd was door socialisme dat ze niet meer te redden was. De klacht was dat zowel liberaal individualisme als de klassenstrijd de gemeenschap ondermijnden.” (Verhagen)

Politiek experiment

De Weimardemocratie was een politiek experiment dat gepaard ging met veel geweld. In de jaren na 1918 waren er een aantal pogingen tot een communistische revolutie naar Russisch model waarvan de Spartacusopstand in 1919 onder leiding van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg ongetwijfeld de bekendste is. Die opstanden werden bloedig neergeslagen onder andere met de hulp van de Freikörper, extreem rechtse oudstrijders die hun wapens niet hadden ingeleverd.

Daarna kwam de gewelddadige bedreiging voor de prille democratie vooral van de extreme rechterzijde. De brutale antisemitische moord op Walter Rathenau, minister van Buitenlandse Zaken, in juni 1922 door een extreemrechtse groepering, ging als een politieke schok door Duitsland en was een kortstondige wake up call om de democratie te verdedigen. Maar nog voor het einde van het jaar was dat effect reeds uitgewerkt. Tussen 1919 en 1925 werden vele tientallen politici en publieke figuren vermoord.

Antisemitische gevoelens en acties namen in de jaren 1922 en 1923 schrikbarend toe omwille van de zogenaamde ‘dolkstootlegende’ die stelde dat Duitsland de oorlog niet op het slagveld verloren had, maar dat dit te wijten was aan verschillende groepen aan het thuisfront, met name Joden, linkse revolutionairen en linkse republikeinen die een (linkse) burgerlijke regering aan de macht gebracht hadden die het bevel gaf om de strijd te staken. Hitler maakte dankbaar gebruik van deze complottheorie.

Bezetting van het Ruhrgebied

Toen in de loop van 1922 bleek dat Duitsland niet in staat was om zijn financiële verplichtingen – de herstelbetalingen – op tijd na te komen, werd het Ruhrgebied in januari 1923 door Franse en Belgische troepen bezet en onder Franse jurisdictie geplaatst. De economische en politieke gevolgen waren ingrijpend. Vele inwoners vluchtten weg uit het gebied.

De Duitsers reageerden massaal met passief verzet. De bezetting werd als een diepe vernedering ervaren. Mark Jones gaat uitgebreid in op de agressie waarmee die bezetting gepaard ging. Hij wijdt zelfs een apart hoofdstuk aan het seksueel geweld door de bezettingstroepen. Die incidenten kregen uiteraard veel aandacht in de Duitse pers en zorgden voor grote onvrede.

Jones legt veel van de verantwoordelijkheid voor de chaotische situatie bij de geallieerden: Amerika, Engeland en vooral Frankrijk. Hij wijst erop dat er in de Franse politiek krachten aanwezig waren die niet alleen de terugbetalingen wilden maar zich ook het grondgebied ten westen van de Ruhr wilden toeëigenen en dus alle belang hadden bij een conflictueuze relatie met Duitsland. “Om deze reden is het historisch gerechtvaardigd om te betogen dat Duitsland het hele jaar 1923 het slachtoffer was van de Franse agressie”, aldus Jones.

De inflatie

In december 1921 kostte een kilo brood 4 papiermark; precies een jaar later was dat 163; in januari 1923 was de prijs 250 mark; in augustus van dat jaar 69.000 mark en in november maar liefst 201.000.000.000 mark.!De combinatie van een enorme schuldenlast, de bezetting van het Ruhrgebied en het stilvallen van een deel van de economie, en een overheid die de stakers (‘het passieve verzet’) betaalde, zorgde voor de meest duizelingwekkende inflatie ooit.

Foto’s van mannen en vrouwen die met kruiwagens volgestouwd met pakken biljetten naar de bakker moesten, gingen de wereld rond. Miljoenen mensen verloren hun job, hun huis, hun toekomst. Geen wonder dat het vertrouwen in de parlementaire democratie met de dag slonk en dat de verlokking van de extreme alternatieven rechtevenredig toenam.

De Bierkellerputsch

In zijn boek Massa en Macht heeft Elias Canetti het terecht over ‘een dubbele ontwaarding’ in de Weimarrepubliek van 1923: naast de inflatie van de mark was er ook een fundamenteel verlies van het geloof in de staatsinstellingen. In dat klimaat begon Hitler aan zijn gestage opgang. In het begin van de jaren twintig was hij ervan overtuigd dat hij in de eerste plaats een voorbereidende rol te spelen had, een soort van Johannes de Doper te zijn die de komst van de Messias aankondigde.

Op 3 november 1922, nauwelijks enkele dagen na Mussolini’s mars op Rome en zijn aanvaarding van het Italiaanse premierschap, proclameerde Hermann Esser, een functionaris van de nazi-partij, ten overstaan van een volle zaal in het Hofbrauhaus in Munchen: “Duitslands Mussolini heet Adolf Hitler.” In retrospect is dit moment het begin van de Führercultus.

In de loop van 1923 raakte Hitler er – onder invloed van het effect dat hij als redenaar op zijn publiek had – steeds meer en meer van overtuigd dat hijzelf de leider was. Na een van zijn optredens in Circus Krone in oktober 1923 schreef een vrouw hem: “En moge de Almachtige uw arm zo sterk maken als uw woord nu al is, zodat eindelijk de dag van de bevrijding moge komen.”

1923 is het jaar waarin Hitlers lokale bekendheid in Beieren zich razendsnel zowel nationaal als internationaal verspreidt. En wat het einde leek – Hitler werd na de mislukte putsch gearresteerd – blijkt vanuit het huidige perspectief een voorspel te zijn geweest. Hitler nam alle verantwoordelijkheid op zich maar beweerde tegelijk dat er “geen hoogverraad tegen de landverraders van 1918 mogelijk was”.

Van een eerlijk proces was nauwelijks sprake. De rechtbank keurde niet goed wat er was gebeurd, maar stelde dat de verdachten zich “door hun pure patriottistische geest en hun nobele, belangeloze wil” hadden laten leiden. Een deel van de pers reageerde vol verbijstering en ongeloof: “Beieren is sinds gisteren geen rechtstaat meer.” Hitler ging in hechtenis, maar was voor velen de morele winnaar. Het verstevigde het geloof in zijn messiaanse missie.

Hoe het verder ging

In zijn boek hamert Mark Jones er op dat in 1923 de democratie zegevierde: “De honderdste verjaardag van de overwinning van de democraten in 1923 vormt daarom in mijn ogen een aanleiding voor de Duitsers om zich dit te herinneren en het feestelijk te herdenken – zonder trauma’s of angsten, zonder chauvinistisch getoeter, maar als viering.” Hij wil het jaar een belangrijke plek geven in de democratiegeschiedenis die pas recentelijk haar plaats heeft gevonden in de Duitse herinneringscultuur. Dat zou een andere, meer positieve interpretatie zijn van ‘het Weimarmoment’.

Eind 1923 keerde inderdaad het lot voor de Duitsers. De inflatie ging naar beneden en de Duitse economie stabiliseerde zich verrassend snel. Er werden nieuwe afspraken gemaakt over de herstelbetalingen en ook de betrekkingen met Frankrijk werden beter. Dit alles niet in de laatste plaats met de hulp van de VS die langzaam hun isolationisme opgaven en begrepen dat een stabiel Duitsland essentieel was voor de Europese én de Amerikaanse economie. In 1926 werd Duitsland in de Volkenbond opgenomen en dus als internationale speler opnieuw ernstig genomen.

Toen de sociaaldemocraat Friedrich Ebert, de eerste president van Duitsland (1919-1925) stierf, werd hij vervangen door de eenenzeventigjarige oorlogsheld Paul von Hindenburg. Ebert had zijn beleid gebaseerd op wankele compromissen tussen links en rechts, maar was er wel in geslaagd de republiek in het zadel te houden.

De aristocraat Hindenburg liep niet hoog op met de democratie, maar hij deed het constitutioneel beter dan verwacht. De tweede helft van de jaren twintig waren veel rustiger dan de eerste. Er waren geen opstanden meer. Gustav Stresemann, minister van Buitenlandse Zaken, wist de relaties met Frankrijk opnieuw te normaliseren. De Ruhrbezetting eindigde in 1925.

Het culturele, intellectuele en artistieke leven kende zelfs een uitzonderlijke rijke bloei tijdens de Weimarrepubliek, zelfs in de woelige en gewelddadige beginperiode: Fritz Lang maakte de film Dr. Mabuse, der Spieler (1922); Friedrich Murnau draaide Nosferatu, eine Symphonie des Grauens (1922); Bertolt Brecht brak door als toneelschrijver; Bauhaus floreerde; Berlijn was de artistieke hoofdstad van Europa. “Naarmate de prijzen stegen, nam ook de levenslust toe. Joho, wat was het leven mooi!”, tekende de satirische schilder George Grosz op.

Hoe moeten deze ‘gouden jaren’ van de Weimarrepubliek (1925-1929) het best geïnterpreteerd worden? Volker Ullrich ziet een parallel met het sanatoriumgezelschap in De Toverberg (1924) van Thomas Mann: “de door de constante lichte koorts rode wangen van de tuberculosepatiënten waren bedrieglijk wat betreft de verraderlijke ziektesymptomen.” De conjuncturele economische opleving was vooral mogelijk gemaakt door Amerikaanse kredieten.

Met de beurscrash van Wall Street in 1929 kwam hier een einde aan. Deze financiële crisis – slechts vijf jaar na de grote crisis van 1923 – gecombineerd met de wegens voortdurende politieke onrust kwetsbaar geworden democratische instellingen had de psychische weerstand van veel Duitsers uitgeput. Het angstbeeld van het inflatiebeest zorgde – veel erger nog dan in 1923 – voor een apocalyptische stemming en een grote wrok tegen het systeem van Weimar.

Hitler wist als geen ander op deze angst in te spelen en zichzelf als een messias te ensceneren. “Er loopt een rechte weg van de waanzin van de Duitse inflatie naar de waanzin van het Derde Rijk”, schreef Thomas Mann in 1942. Het appel dat in 1923, ondanks alle ellende, toch nog van de parlementaire democratie uitging, was er niet meer.

Anders dan in 1923 moesten de democratische krachten het afleggen tegen de conservatief reactionairen die zich rond president Hindenburg verzameld hadden en die begin 1933 zichzelf nog voorhielden dat ze Hitler als Rijkskanselier wel onder controle zouden kunnen houden… De rest is geschiedenis.

 

Erwin Jans is dramaturg en docent theatergeschiedenis, theater en drama.

Mark Jones. 1923 – Crisis in het haar van Hitlers staatsgreep. Ambo/Anthos, Amsterdam, 2022, 354 pp. ISBN 978 90 263 5461 8

Volker Ullrich. Duitsland 1923 – Het jaar van de afgrond. Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2022, 558 pp. ISBN 978 90 295  4945 5

Frans Verhagen. 1923 – Het jaar van de omslag. Boom, Amsterdam, 2022, 287 pp. ISBN 978 90 2444 486 1

 

Zie ook Politieke uitdagingen: 2023 begrijp je beter als je 1923/1933 kent – met deze boeken

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!