1. Het betwisten of ontkennen van de menselijke factor in de opwarming van het klimaat
Dit is ongetwijfeld één van de meest populaire technieken die aangewend wordt om twijfel te zaaien. Er wordt niet ontkend dat er klimaatverandering is, maar het menselijk aandeel erin wordt wel betwist of geminimaliseerd. Rik Torfs deed het bijvoorbeeld in De Afspraak. Hij beweerde dat er nog veel bijkomend onderzoek nodig was om het menselijke aandeel in de klimaatopwarming aan te tonen. Jean-Marie Dedecker betwistte zelfs, eveneens in De Afspraak, of mensen sowieso een aandeel hadden in de opwarming.
Voor alle duidelijkheid: het klimaat is sinds het ontstaan van deze planeet al aan veranderingen onderhevig. Maar het valt op geen enkele manier te ontkennen dat de huidige opwarming van het klimaat een rechtstreeks gevolg is van menselijk handelen. In haar vijfde rapport schreef het IPCC dat het “extreem waarschijnlijk” is dat meer dan de helft van de vastgestelde temperatuurstijgingen tussen 1951 en 2010 het gevolg was van menselijke activiteit. Met die “extreem waarschijnlijk” bedoelt het IPCC een waarschijnlijkheid tussen de 95 en 100 procent.
Daaraan moet toegevoegd worden dat de conclusies van het IPCC doorgaans erg voorzichtig zijn. De verklaring dat meer dan de helft van vastgestelde temperaturen het gevolg was van menselijk handelen, wordt door andere rapporten betwist. Het US Fourth National Climate Assessment stelt bijvoorbeeld dat minstens 93 procent van de vastgestelde temperatuurstijgingen het gevolg is van menselijk handelen.
Het menselijke aandeel in de opwarming staat dus zonder meer vast. Er kan hoogstens gediscussieerd worden over enkele spreekwoordelijke punten en komma’s van de grootte van dat aandeel. Maar die punten en komma’s tot centrale inzet van een debat over de menselijke verantwoordelijkheid maken, is nonsens. Het dient enkel om twijfel te zaaien.
2. Beschuldigingen van ‘klimaatalarmisme’, ‘klimaatreligie’ of een ‘gebrek aan debat’
Wanneer klimaatontkenners geconfronteerd worden met de onwetenschappelijkheid van hun stellingen, gooien ze het meestal over een andere boeg. Wie waarschuwt voor klimaatverandering wordt weggezet als ‘alarmistisch’ of als iemand die aanhanger is van de ‘klimaatreligie’. Het is een handige omkering waarbij de beschuldigde, die het wetenschappelijke gelijk aan haar kant heeft, plots weer moet bewijzen dat ze niet ‘religieus’ of ‘alarmistisch’ is en dus wél wetenschappelijk of goed geïnformeerd is. Met andere woorden, het is ook een manier om wetenschappelijkheid van conclusies of prognoses te betwisten en te ontkennen.
Klimaatactivisten beschuldigen van religieus denken of alarmisme is vrij gelijkaardig met de manier waarop sociale activisten worden weggezet als ‘social justice warriors’, ‘gutmenschen’ of ‘politiek correcten’. Het zijn benamingen die dienen om de inzet van mensen in diskrediet te brengen en hen in het defensief te dwingen. Het is vooral een poging om een rookgordijn van discussies op te trekken rond de eigenlijke inzet van verschillende vormen van sociale strijd.
Het verwijt dat klimaatactivisten geen ‘debat’ willen, komt sterk overeen met de beschuldigingen van alarmisme of klimaatreligie. Alleen gaat het hier niet zozeer om het betwisten van de wetenschappelijkheid of kennis van klimaatactivisten, maar wel om hun democratische ingesteldheid. De discussie niet aangaan met stellingen die pertinent onjuist zijn of met personen die de bedoeling hebben om de inzet van activisten te delegitimeren wordt afgeschilderd als een grote democratische onrechtvaardigheid.
Maar wie heeft eigenlijk ooit gezegd dat democratie de verplichting inhoudt om met iedereen in debat te gaan? Het is ook een democratisch recht om een debat te weigeren wanneer dat als onzinnig of als tijdsverlies kan bestempeld worden. De vrijheid om een mening te uiten staat niet gelijk aan de plicht om ieder debat als evenwaardig te bestempelen. Bovendien is de paradox vaak dat zij die verkondigen dat er geen debat mogelijk is, dat vaak doen op platforms met een publiek bereik waar de doorsnee burger slechts kan van dromen.
3. De reductie tot individuele morele verantwoordelijkheid
Een andere klassieker: het recht om te spreken over het klimaat koppelen aan de standvastigheid van het eigen gedrag. Wie het klimaatactivisme niet genegen is, zal doorgaans op iedere mogelijke manier proberen aan te tonen dat klimaatactivisten zelf ook bijdragen tot de vervuiling. In de week na de eerste klimaatbetoging werden de sociale media van Anuna De Wever, initiatiefneemster van het protest, duchtig uitgeplozen. Toen er op foto’s werd gestoten van vliegvakanties, bewees dat volgens sommigen dat Anuna weinig recht van spreken had over het klimaat.
Daartegenover kan het feit geplaatst worden dat slechts 100 bedrijven verantwoordelijk zijn voor 71 procent van de globale uitstoot. Klimaatverandering is dus vooral het gevolg van het niet beteugelen van grote bedrijven en overheden. Uiteraard is individueel gedrag belangrijk, maar denken dat je op die manier klimaatverandering zal kunnen tegengaan is nonsens. Echt snel effect kan je bereiken door politiek te handelen, overheden en bedrijven te dwingen om een degelijk klimaatbeleid uit te stippelen. En dat is exact wat scholieren in België en elders willen afdwingen.
4. Toevlucht nemen tot een naïef vooruitgangsoptimisme
Zij die klimaatactivisten beschuldigen van alarmisme zullen vaak ook beweren dat het hartstikke goed gaat met de wereld. Allerhande statistieken worden er dan bij gesleurd om te tonen dat de mens er enorm is op vooruitgegaan en dat we eigenlijk in de best mogelijke aller werelden leven. Het is een andere manier om de sfeer van urgentie te breken, mensen te sussen met de gedachte dat het allemaal wel zo’n vaart niet zal lopen.
Maar zelfs als je de gedachte aanvaardt dat de mensheid inderdaad veel vooruitgang heeft gekend de voorbije eeuwen (al blijft het de vraag of de vruchten van die vooruitgang wel zo eerlijk verdeeld zijn), zegt dit helemaal niks over de toekomst. Het punt is nu net dat de manier waarop we die vooruitgang gecreëerd hebben veel te belastend is voor de ecologische draagkracht van deze aarde, en dat er dus op radicaal andere wijzen zal moeten geconsumeerd en geproduceerd worden. Daarover gaat het.
Als vooruitgangsoptimisten al zover geraken om dat te beseffen, zullen ze er vervolgens op wijzen dat de mens een creatief en inventief wezen is. En dat ook voor de klimaatverandering wel technologische oplossingen kunnen bedacht worden. Vertrouw op wetenschap en technologie, alles komt dan wel min of meer goed, zo luidt de boodschap. Maar dat is natuurlijk ook een vorm van ontkenning, of miskenning van de aard en de ernst van het probleem waar we voor staan en de oplossingen die nodig zijn.
5. Te pas en ten onpas het debat over kernenergie op tafel gooien
Kernenergie lijkt wel de nieuwe heilige graal te zijn die eeuwige voortzetting van ons huidige consumptie- en productiepatroon waarborgt. Althans als we stemmen als Maarten Boudry of voormannen van neofascistische clubjes mogen geloven. Kernenergie zou zogezegd de enige optie zijn om de uitstoot daadwerkelijk en op een drastische wijze te verminderen.
Nu, het klopt natuurlijk dat kernenergie op vlak van CO-2 groener is dan pakweg een steenkoolcentrale, maar om zelf maar het begin van een impact te hebben op klimaatverandering moeten er wereldwijd minstens 1.000 reactoren gebouwd worden. Dat betekent dus ook een enorme toename aan nucleair, radioactief afval en tot op heden bestaat er geen gepaste methode om dat afval te bergen. Bovendien is kernenergie bijzonder duur en weinig aantrekkelijk voor investeerders en neemt de bouw ervan heel wat tijd in beslag. Tegen dat 1.000 nieuwe centrales operationeel zijn bovenop het bestaande aantal, zitten we makkelijk twintig jaar verder.
Maar het belang van kernenergie wordt ook systematisch overschat. Kernenergie dient in de eerste plaats om elektriciteit op te wekken, maar slechts dertig procent van de uitstoot is te wijten aan electriciteitsproductie. Zelfs al moest je dus alle elektriciteit op nucleaire wijze opwekken – wat gezien de investeringen die dat vergt heel onrealistisch is – dan zou je nog steeds met een joekel van een probleem zitten. Het debat herleiden tot de reïntroductie van kernenergie, is daarom intellectueel gezien oneerlijk. Het dient vooral de agenda van de nucleaire lobby en zorgt ervoor dat we het niet hebben over andere en betere oplossingen.
6. “Jullie zijn zo jong en onbezonnen”
Als alle andere middelen uitgeput zijn, dan wordt het paternalisme bovengehaald. In de reacties op stakende scholieren werd er niet nagelaten om te hameren op het feit dat de scholieren te jong zijn om echt te snappen wat er aan de hand is, dat ze ongeïnformeerd zijn en beter nog wat studeren. Het is een vreemde paradox. Net nu er duizenden jongeren zijn uitdrukking geven aan een maatschappelijke bezorgdheid, een duidelijk engagement opnemen op basis van wetenschappelijk werk dan worden ze teruggefloten. Alsof je eerst een hooggediplomeerde expert moet zijn in materie om je stem erover te mogen uiten. Wie denkt dat een democratie zo functioneert, droomt stiekem van autoritaire technocratie.