Foto: pthu.nl
Toespraak -

Paul Verhaeghe over de innerlijke hel

Op 1 september 2023 gaf Paul Verhaeghe deze toespraak bij de opening van het academiejaar ‘23-’24 aan de Protestantse Theologische Universiteit Utrecht. "De hemel, dat is het verlossende woord van de ander, diens liefdevolle blik die mij zegt dat ik het goed doe, ja, dat ik de beste ben. De hel, dat is de afwijzing, de uitsluiting: je voldoet niet, maak dat je wegkomt."

donderdag 7 september 2023 13:58
Spread the love

Sinds 1992 woon ik in de Vagevuurstraat, wat – als ik Dante mag geloven – tot gevolg heeft dat de hel ergens onder mijn woning gesitueerd moet worden. Elk jaar in de lente waak ik erover dat ik mijn moestuin niet al te diep omspit – je weet maar nooit wat je boven haalt.

Dezelfde voorzichtigheid leg ik aan de dag in mijn consultatiekamer, de innerlijke hel waar mensen mee worstelen is van die aard dat je er beter omzichtig mee omspringt. Het is over die hel dat ik het vandaag wil hebben.

Veel van mijn analysandi beschrijven zichzelf als ‘opgebrand’ – het vuur heeft zijn werk al gedaan. Wat rest is schuld en schaamte. Schuld omwille van de mislukking, schaamte omdat anderen de mislukking zien.

In de periode voorafgaand aan de mislukking heerst de angst om te falen, als hellend vlak naar de depressie. Ze deden hun pokkenbest om toch maar te beantwoorden aan de verwachtingen van anderen, ze stonden op de toppen van hun tenen om hun ‘targets’ te halen, terwijl ze diep van binnen wisten dat het slechts een kwestie van tijd was vooraleer ze ontmaskerd zouden worden als zijnde incapabel, incompetent, onvoldoende.

Uit hun verhalen leer ik dat de tegenovergestelde afwijking eveneens bestaat. Mensen die overtuigd zijn van hun eigen volmaaktheid, wat ze bewijzen door anderen voortdurend attent te maken op hun mislukkingen. Het grootste Kwaad wordt veroorzaakt door mensen die denken iemand te zijn.

Deze vaststellingen zijn niet nieuw, de verklaring is bekend – onze vereconomiseerde samenleving, nietwaar – maar net iets te gemakkelijk. Wat we vandaag de dag meemaken is een uitvergroting van een wezenlijke structuur, dus van onze ontologie.

Wij bestaan slechts in en dankzij anderen. Reeds als kleuter willen we beantwoorden aan de verwachtingen van onze ouders. We ‘doen ons best’ zoals dat heet, maar we ervaren al vroeg dat we daar nooit helemaal in slagen, vandaar een typisch kinderlijke verdediging: ‘Het is mijn schuld niet!’

Dat we aan hun verwachtingen willen beantwoorden, heeft te maken met onze hunkering naar liefde, naar het erbij willen horen, maar de oorzaak ligt nog dieper. We worden niet geboren met een identiteit, wel met een zelfbewustzijn en een evolutionair bepaald raster dat we invullen met wat de ander ons oplepelt.

Zonder voorspiegelingen en verwachtingen wordt het niks; met de voorspiegelingen en de verwachtingen kom ik terecht op een levenslange roetsjbaan tussen hemel en hel.

De hemel, dat is het verlossende woord van de ander, diens liefdevolle blik die mij zegt dat ik het goed doe, ja, dat ik de beste ben. De hel, dat is de afwijzing, de uitsluiting: je voldoet niet, maak dat je wegkomt.

De typisch menselijke mogelijkheid tot zelfreflectie maakt dat we ons als kind daar al van bewust zijn, met als gevolg een even typische verdeeldheid, tussen wat ik ben en wie ik zou moeten zijn.

Zelfs wanneer we te horen krijgen dat we het goed doen, blijft de vrees voor mislukking bestaan. Immers, wat de ander van mij verlangt, is niet altijd even duidelijk en bovendien zijn er meerdere anderen met verschillende verwachtingen.

Ook als volwassene blijven we ons spiegelen aan externe verwachtingen, zij het vaak genoeg van een denkbeeldige ander. Van de Ander met hoofdletter, aan wiens controle we nooit ontsnappen omdat we hem verinnerlijkt hebben.

Tot niet zo lang geleden zorgde religie zowel voor de verwachtingen als voor de controle op de naleving. Van kindsbeen af kregen we een duidelijke boodschap mee: de mens is slecht, jij bent zondig. Het enige wat je kan doen, is zo goed mogelijk Gods geboden volgen.

Gewetensonderzoek is een plicht, de uitslag staat op voorhand vast – ik herinner mij het Mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa uit mijn kindertijd maar al te goed. Gelukkig biedt religie ook uitwegen.

Op kinderlijk niveau is er de strenge maar genadige Vader, op commercieel niveau wordt de schuldvereffening van de biecht uitgebreid met het kopen van aflaten, op theologisch-filosofisch niveau is er de existentiële kadering.

Tot vandaag heerst bij velen de overtuiging dat het christendom aan de basis ligt van het negatieve zelfbeeld en onze innerlijke verdeeldheid. Dat is vreemd, want de vlammen van de innerlijke hel laaien tegenwoordig hoog op, terwijl het christendom al geruime tijd haar maatschappelijk dominante positie verloren heeft.

De verklaring ligt elders: tijdens de tweede helft van de vorige eeuw heeft onze ontologische structuur een gelijkaardige maar op het eerste gezicht meer rooskleurige invulling gekregen in vergelijking met deze van het christendom.

We zijn niet slecht, we zijn goed, zij het nog niet goed genoeg. Als Homo economicus willen we excelleren, daar wordt iedereen en ook de samenleving alleen maar beter van, toch?

Hoe deze nieuwe invulling er kwam, kunnen we nalezen bij Max Weber en vooral bij Walter Benjamin. Hun studies van de verhouding tussen religie en vrijemarktsamenleving maken duidelijk waarom de innerlijke hel niet verdwenen is.

Volgens Weber is het kapitalisme ondermeer ontstaan als een gevolg van de arbeidsethiek in het Calvinisme. Kort samengevat: elke gelovige vreest de eeuwige verdoemenis (de hel) en hoopt op het eeuwige leven (de hemel). God beslist wie waar terecht komt (de predestinatie), maar iemand kan zichzelf overtuigen dat hij tot de uitverkorenen behoort door hard te werken en daar succesvol in te zijn, want dat zou een illustratie opleveren van Gods keuze.

Op maatschappelijk vlak leidde deze overtuiging tot de protestantse arbeidsethiek van integriteit, hard werken en soberheid. Aangezien de opbrengsten opnieuw in het bedrijf geïnvesteerd werden, was kapitalisme het logische gevolg.

Op het eigenste moment dat Weber in 1905 De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme publiceerde, gaf hij aan dat de impact van religie aan het dalen was. In de plaats kwam er een combinatie van rationalisatie en volgde er een ‘onttovering van de wereld’.

Vijftien jaar later schoof Walter Benjamin een heel andere thesis naar voor: het kapitalisme heeft de religie niet doen verdwijnen, kapitalisme is zèlf een religie geworden, zij het een religie zonder theologie.[1]

Het is een cultus die permanent doorgaat, 24/7 zoals dat tegenwoordig heet. Rustdagen en vrijetijd bestaan niet langer, werken kan en mag altijd en overal, in functie van de nooit stoppende eredienst.

Centraal in het kapitalisme-als-cultus staat de Schuld, met hoofdletter, en dan vooral de onmogelijkheid om deze ooit af te lossen. Verlossing is niet voorhanden, ook al omdat deze religie elke vorm van transcendentie afwijst. Een citaat:

Deze cultus is schuldbeladend. Kapitalisme, en dat is vermoedelijk voor het eerst in de geschiedenis van de religies, is een cultus waarbij men de schuld niet kan goedmaken, noch door aflossing gebaseerd op boetedoening, noch door enige andere vorm van goedmaking. Het is een cultus die schuld universeel maakt.

Honderd jaar na Benjamin blijkt zijn beschrijving meer dan profetisch. Jezus joeg de geldwisselaars uit de tempel, op hun beurt hebben de bankiers Christus uit hun kathedralen verbannen en leggen zij een eigen credo op.

Het kapitalisme is verpopt tot een neoliberale vrijemarkt die permanent groei nodig heeft. Groei leidt nooit tot een aflossing van eerder gemaakte schulden, het omgekeerde is het geval: groei is gebaseerd op krediet, op het maken van schulden dus.

Het wordt helemaal absurd eens je beseft dat de vrije markt schulden verpakt als producten en deze verkoopt om nog meer winst te kunnen boeken. Hoe hoger de groei, des te dieper de schuld, en dat geldt op alle niveaus, in de bedrijfswereld, bij de overheid en voor het individu. Volgens Benjamin is het eindpunt de totale wanhoop. Nog een citaat:

Het ligt in het wezen van deze religieuze beweging besloten die het kapitalisme is, het vol te houden tot het einde, tot aan de volledige belading van haar God met schuld; dan bereikt men de wereldtoestand van de totale wanhoop, waarop gehoopt werd.

In een vrijemarktreligie is verlossing niet langer mogelijk, vandaar het eindpunt. Dat we uitmonden op wanhoop is het onvermijdelijke gevolg van het ontbreken van een hoger doel.

Walter Benjamin (1892-1940). Foto: Public Domain

De calvinistische arbeidsethiek was gericht op de goddelijke genade en de verlossing, zij het in een hiernamaals. Voor de neoliberale cultus bestaat er geen hiernamaals, het doel van groei en winstmaximalisatie is groei en winstmaximalisatie op zich, zonder bovengrens; immer moet het hoger, sneller, sterker. Citius, altius, fortius.

De permanentie van de cultus in combinatie met de noodzaak aan groei leidt tot een dominante verwachting: iedereen moet werken, wie dat niet doet (kinderen, huisvrouwen, senioren, zieken) telt niet mee en is eigenlijk een profiteur, zelfs een parasiet.

Deze verwachting kleurt ook het nieuwe mensbeeld in: je bent goed, dat wel, maar bij lange na nog niet goed genoeg, je talenten dien je maximaal te ontplooien, levenslang leren is een morele plicht.

Als consument en als ondernemer van zichzelf moet iedereen nog hoger boven zichzelf uitstijgen, de blik gericht op de hemel. Tot wij net zoals Icarus onze vleugels verbranden en naar beneden donderen.

 

Benjamins correctie op de visie van Weber is belangrijk: religie is niet verdwenen maar gemuteerd in een versie die ontdaan is van haar transcendentie, en dus van haar potentiële antwoorden op ontologische vragen.

Voor sommigen zal deze vaststelling volstaan om een terugkeer naar de religie van weleer te bepleiten. Deze oplossing is te eenvoudig.  We moeten vooreerst uitdrukkelijk aandacht hebben voor de onderliggende, inherent menselijke problematiek.

Een omvangrijk gedeelte van de filosofie handelt over vragen die we als kleuter al stelden: waar komen de baby’s vandaan (waar kom ik vandaan?), waar ga ik naartoe, wie ben ik? De zoektocht naar wie we zijn, het ‘ken jezelf’, levert nooit definitieve antwoorden op.

Eerder het omgekeerde is het geval: elk antwoord blijkt voorlopig, en hoe dieper we graven, des te dieper de put waarin we terechtkomen. Tijdens het graven wordt het duidelijk dat we geen oorspronkelijke identiteit bezitten, en groeit het besef dat we onszelf invullen met ideaalbeelden die anderen ons voorhielden.

Wie hardnekkig blijft volhouden, creëert zijn eigen hel. Net zoals de meest scrupuleuze gelovige zal de hardst werkende zakenman het meest twijfelen of hij wel voldoet aan de hooggespannen verwachtingen. Het onvermijdelijke antwoord is neen, waarna de val in de leegte volgt.

Het merendeel onder ons is zich nauwelijks bewust van die leegte, met dank aan de collectieve antwoorden bedacht door onze voorouders. Elke cultuur heeft haar eigen oorsprongsverhaal dat ook de richting en het doel van het eindpunt aangeeft.

De val van Icarus. Jacob Peter Gowy (1635). Foto: Public Domain

Het zijn verhalen over goed en kwaad, over orde en chaos, over het verlies van een oorspronkelijk paradijs en de manier om ernaar te kunnen terugkeren.

Op de achtergrond ontwaar ik telkens eenzelfde structuur: het plots opduikende zelfbewustzijn en de daarbij aansluitende innerlijke verdeeldheid; de nood aan de ander en het willen voldoen aan diens verwachtingen; de twijfel of het wel lukt.

De kracht van religie ligt in het bieden van een verklarend kader en daarbij aansluitende oplossingen die neerkomen op een terugkeer naar de oorsprong. In het Westen zijn wij het meest vertrouwd met het christelijke scheppingsverhaal.

De mens leefde vooreerst in het Paradijs, in volmaakte onschuld – let op het woord, onschuld – wat neerkomt op een leven in volmaakte eenheid met zichzelf en de natuur. Het eten van de vrucht van de boom van Kennis maakte daar een einde aan, ‘ze zagen dat ze naakt waren’.

Op het eigenste moment dat we uit het groter geheel vallen, ontstaat het zelfbewustzijn, samen met de kennis van goed en kwaad en de bijbehorende innerlijke verdeeldheid. Vanaf de zondeval wordt het doel van het leven een terugkeer naar het verloren paradijs.

De voorwaarde is het zo goed mogelijk naleven van de verwachtingen die de schepper ons voorhoudt. Dat is allesbehalve eenvoudig, want het verlangen van onze scheppers is capricieus. Zo weigert God het offer van Kaïn, maar aanvaardt wel dat van Abel, en zal Hij Job tot het uiterste testen.

De theologie is één langgerekte poging om Gods wil te begrijpen en diens genade te verwerven. In haar kielzog volgen de filosofie en de antropologie die op hun beurt antwoorden zoeken op dezelfde existentiële vragen. Hoe moet het leven geleefd worden, wat is het hogere doel?

Tijdens het neoliberale eindstadium van het kapitalisme werd deze vraag bedolven onder een voortdurend herhaald antwoord. Je moet excelleren, altijd en overal. Groeien is een must, stilstaan is achteruitgaan. De beoordeling gebeurt niet langer door een goddelijke instantie boven ons, die hebben we vervangen door kwaliteitscontroles, functioneringsgesprekken en digitale beoordelingen.

Altijd kan het beter – yes, you can! – met als gevolg dat hoogleraren aan hun capaciteiten twijfelen indien hun laatste onderzoek minder geciteerd wordt, en dat pubermeisjes aan sexting doen om toch maar meer ‘likes’ te krijgen op hun TikTok-filmpjes. De poort naar de innerlijke hel openen we met het toetsenbord van onze smartphone.

Hoe meer we willen beantwoorden aan het ondertussen gekwantificeerde ideaalbeeld, des te meer ervaren we een gebrek aan wezenlijkheid: ‘Is het dat maar?’ Vervolgens gaan we te rade bij de nieuwe hogepriesters, de dokters en de therapeuten.

Ten tijde van Weber werd de biechtstoel vervangen door de psychoanalytische bank waar de vertwijfelde mens niet eens zo diep hoefde te graven om te ontdekken wat hij altijd al wist: ‘ik ben slecht’.

Tegenwoordig staat er een bonte verzameling therapeuten klaar die ons vertellen dat we wèl goed zijn en die ons met de nodige pillen en trainingen oppeppen om het strijdperk opnieuw te betreden.

Het succes van hun aanpak laat zich afmeten aan het aantal opgebranden die, gelouterd door de behandeling, het licht gezien hebben en vervolgens ook als therapeut aan de slag gaan.

Zelfs in haar oplossingen is de neoliberale religie een mislukking. De totale wanhoop van Benjamin wenkt en dat terwijl de uitweg eenvoudig is, zij het met een loodzware voorwaarde: we moeten afstand doen van de typisch menselijke hybris, van wat Willem Kloos ooit glashelder formuleerde:

Ik ben een God in ‘t diepst van mijn gedachten,

En zit in ‘t binnenst van mijn ziel ten troon.

Deze hybris ligt aan de basis van een christelijke en een wetenschappelijke overtuiging: dat de mens buiten en boven de natuur staat, net onder God. Eén stap verder, een trede hoger, en hij wordt God, naar wiens beeld en gelijkenis hij toch geschapen werd.

De laatste stap blijft maar mislukken, Narcissus slaagt er nooit in samen te vallen met zijn spiegelbeeld. Wat hij wel kan, in een alternatieve lezing van Ovidius’ gedicht, is in de vijver vallen en vervloeien met het water waar hij dacht zichzelf in te zien.[2]

De mens staat niet buiten, laat staan boven de natuur, er bestaat geen hiërarchie met ‘lagere’ en ’hogere’ soorten, het leven is één systemisch geheel, dat wordt in de wetenschappen steeds duidelijker.

Als soort is de mens een onderdeeltje van dat ruimere leven, bijgevolg hoeven we niet ons uiterste best te doen om te kunnen terugkeren naar een paradijselijke eenheid, die is er al. Op het ogenblik dat het Ik zichzelf niet meer in de weg zit, vervloeien wij opnieuw met het water.

Volgende lente zal ik mijn tuin fluitend omspitten.

 

Em. Prof. Dr. Paul Verhaeghe, Utrecht, 1 september 2023

 

Boekenblog: https://boekenblog.paulverhaeghe.com
Eigen boeken: https://boekenblog.paulverhaeghe.com/boeken/

Notes:

[1] Zie https://de.wikipedia.org/wiki/Kapitalismus_als_Religion.

[2] Deze prachtige omkering kreeg ik cadeau van Roek Lips die het op zijn beurt bij Piet Gerbrandy haalde, De Groene Amsterdammer, 2 juli 2014, nr 27/28, Het verhaal van Narcissus, ‘Ik brand van liefde voor mezelf’.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!