De oorlog van de VS tegen de bevolking van Vietnam, Laos en Cambodja begon reeds in 1955 en eindigde met de val van Saigon in 1975. Voor de meeste Amerikanen begon die oorlog pas rond 1964, omdat ze er de eerste jaren niets over hoorden in hun media, ook al waren die volledig op de hoogte van wat daar gebeurde. De oorlog werd voorgesteld als een onderdeel van de strijd tegen het oprukkend communisme, dat anders weldra aan de kusten van Californië zou staan.
Voor de Vietnamezen zelf was de oorlog tegen de VS de verderzetting van tientallen jaren bevrijdingsoorlog tegen kolonisator Frankrijk. Toen Frankrijk de strijd tegen het antikoloniale verzet verloor in 1954 na de verpletterende nederlaag bij Dien Bien Phu gaf het zijn kolonies Laos, Cambodja en Vietnam (‘Indochina’) op, om zich te concentreren op het behoud van zijn kolonies in Afrika. Vietnamees leider Ho Chi Minh, die nog in Parijs had gestudeerd, had jarenlang vergeefs gepoogd met Frankrijk een onderhandelde oplossing te bekomen, maar zag uiteindelijk geen andere uitweg dan gewapend verzet, dat in 1954 het land wist te bevrijden.
In de VS zagen de leidende elites de opkomst van succesvolle alternatieven voor hun economisch systeem niet zitten. Nauwelijks een jaar na de Franse nederlaag begonnen de VS steun te geven aan extreemrechtse krachten in Vietnam, die voornamelijk te vinden waren onder de koloniale elite in het zuiden. Die elite wilde het feodale pre-koloniale maatschappijmodel in ere herstellen. De VS steunde een militaire staatsgreep in het Zuiden. Dat regime was echter zo corrupt en brutaal repressief dat het verzet nog toenam. Toen dat verzet dreigde het land te heroveren besloten de VS de zaak rechtstreeks over te nemen.
Bijna vier miljoen doden
De juiste cijfers zullen nooit gekend worden, maar algemeen schat men het aantal dodelijke slachtoffers in de twintig jaar van de oorlog op meer dan 3,8 miljoen mensen. Het aantal gedode Amerikaanse soldaten wordt geschat op meer dan 58.000. Het was de laatste postkoloniale oorlog die de VS nog streden met dienstplichtigen. De legerleiding besloot na deze oorlog dat voortaan dergelijke oorlogen enkel nog met beroepssoldaten mochten gevochten worden.
In mainstream berichtgeving in de VS wordt deze oorlog nog steeds voorgesteld als een ‘poging om goed te doen, die faliekant verkeerd is gelopen’ omdat teveel ‘tactische fouten werden gemaakt’, omdat de oorlog ‘een te zware last voor de (Amerikaanse) economie’ was geworden. In grote tegenstelling daarmee bleek uit alle peilingen dat de meeste gewone Amerikanen deze oorlog principieel verkeerd vonden. Zij meenden dat hun land geen recht had om een ander land binnen te vallen.
Die bewustwording onder de Amerikaanse bevolking begon zich pas te ontwikkelen in 1967 en 1968, naargelang meer en meer levenslang verminkte en psychisch vernielde jongemannen terugkwamen en vertelden over de waanzin, de misdaden, de zinloosheid van wat zij in dat verre land aanrichtten.
Een jaar later, in 1969, ging er geen dag voorbij of er waren ergens in de VS protestacties, concerten, betogingen, manifestaties, burgerlijke ongehoorzaamheid tegen de oorlog. Daarbovenop eiste de beweging voor burgerrechten een einde aan de discriminatie en het politiegeweld tegen de zwarte Amerikanen. De legerleiding maakte zich bij president Johnson bezorgd over de mogelijkheid van een burgeroorlog in eigen land, die ze niet onder controle zouden hebben als ze ondertussen in Vietnam moesten verder strijden.
Principieel verzet in eigen land
In tegenstelling tot de zelfverklaarde en nog steeds herhaalde mythe dat zij de strijd tegen deze oorlog hebben op gang getrokken, volgden de grote media de publieke opinie met meerdere jaren achterstand. Zij bleven de principiële bezwaren van de bevolking verzwijgen en opteren voor het soort kritiek dat de oorlog als ‘een zware strategische vergissing’ neerzette.
Het was in die veranderende sfeer dat de media een van de vele massamoorden waar ze al van op de hoogte waren meer aandacht begonnen te geven. My Lai was qua aantal slachtoffers de zwaarste slachtpartij in een lange rij. Dat de media er vanaf dag één van op de hoogte waren, was ondermeer een gevolg van het feit dat het Amerikaanse leger in Vietnam oorlogscorrespondenten nog vrij liet rondreizen (op eigen risico).
Na deze oorlog werd het concept van ’embedding’ van journalisten ontwikkeld. In ieder geval, talrijke verslagen van journalisten (die er zeker waren) over massamoorden door het eigen leger werden tot dan verzwegen of hoogstens vermeld in voetnoten, achterpagina’s met omzeilende passieve zinnen als “Bij gevechten in plaats X kwamen x aantal personen om”.
Het duurde daarom nog 20 maanden na My Lai voor de media er over begonnen te berichten. Het leger had er in de eerste maanden na de slachtpartij nauwelijks aandacht aan besteed. In de eerste interne rapporten werd er amper naar verwezen. De slachtoffers kwamen alleen in de statistieken voor. Het was voor het opperbevel slechts het zoveelste voorval in een lange rij. Bovendien, het kwam toch niet in het nieuws.
De drie officieren die de slachtpartij hadden proberen te stoppen (en nog tientallen mensen wisten te redden) en er een rapport over opstelden werden aanvankelijk zelfs gebrandmerkt als verraders. Slechts in 1999, dertig jaar later, kregen zij eerherstel van het leger voor ‘het beschermen van niet-strijdende partijen in een oorlogszone’.
In de loop van 1968 begon het duidelijk te worden dat het Amerikaanse leger het gewapend verzet niet zou kunnen verslagen. Zij kenden het terrein niet, spraken de taal niet, begrepen niets van het koloniale verleden van het land, noch van de echte motieven van het verzet tegen hun aanwezigheid.
Voor de Amerikaanse soldaten die in Vietnam landden was dit een strijd tegen ‘het communisme’ en waren ze aanvankelijk hoogst verbaasd en verontwaardigd dat de Vietnamezen ‘ondankbaar’ waren voor hun bevrijding. Dat bleek onder meer uit de brieven die soldaten naar huis stuurden. Naargelang ze langer ter plaatse waren, veranderde de toon van die brieven echter scherp.
Duizenden veteranen keerden gebroken terug naar huis en konden zich niet meer aanpassen aan het gewone leven in eigen land. Gewelddadig gedrag van oorlogsveteranen is sindsdien een vast thema in films, televisie, boeken. Het aantal Vietnamfilms is niet bij te houden. Geen enkele Hollywoodproductie stelde de Vietnamezen daarin voor als normale mensen, die in hun eigen land tegen een buitenlandse bezetter streden. Hun rol was beperkt tot het spectrum van zielige onmondige bijstanders of fanatieke killers. Nooit werden (en worden) de Amerikanen in die films als bezetters neergezet. Amerikaanse topacteurs als Robert De Niro speelden in die films met brio de rol van getormenteerde, gekwetste zielen.
Free fire zones
Het gebied waarin de dorpjes My Lai en My Khe1 lagen was door het opperbevel tot ‘free fire zone‘ verklaard. Dat kwam er op neer dat de soldaten “op alles wat beweegt” mochten schieten, ook op boeren met hun gezin aan het werk in hun rijstvelden. Getuigende soldaten verklaarden later dat de informatie die ze hadden was dat iedereen in hun gebied een VC (Vietcong, het gewapend verzet) was. “Who is the enemy? Iedereen die van ons wegliep, die zich voor ons verborgen hield of eruitzag als ‘de vijand’”
De meeste soldaten van het Amerikaanse leger waren stoned tijdens gevechtsoperaties, een gevolg van de angst en het gevoel van zinloosheid over de oorlog waar ze hun dienstplicht vervulden. Die morele degeneratie was al enkele jaren aan de gang en baarde het opperbevel grote zorgen. Het was een van de redenen om daarna de dienstplicht af te schaffen en het leger volledig te professionaliseren. Toen de Amerikaanse soldaten My Lai binnenvielen deden ze echter wat ze al jaren deden: moorden, verkrachten, huizen verbranden met vrouwen en kinderen erin, mannen folteren en afmaken.
Het enige element dat My Lai onderscheidde van andere slachtpartijen was de hoge concentratie in tijd en in aantal. In nauwelijks enkele uren werden tussen 347 en 504 mensen afgemaakt. Helikopterpiloot Hugh Thompson probeerde bij de bevelvoerende officier luitenant Calley nog gedaan te krijgen om gewonden af te voeren. Hij werd weggestuurd en zag vanuit de lucht hoe de soldaten de mensen in grachten en huizen afschoten, er granaten op gooiden of ze levend in brand staken met vlammenwerpers.
Een 31-jarige ambitieuze majoor (zie foto) van de brigade waar het bataljon van luitenant Calley deel van uitmaakte kreeg maanden later de opdracht de zaak nader te onderzoeken maar vond niets speciaals om een interne disciplinaire actie voor te stellen. In zijn verslag noteerde hij het volgende “In directe weerlegging van deze weergave (van wat was gebeurde in My Lai) is het feit dat de relaties tussen de soldaten (van zijn brigade) en het Vietnamese volk uitstekend zijn.” Later zou majoor Colin Powell carrière maken en het tot opperbevelhebber brengen van het Amerikaans leger. Hij was de minister van Buitenlandse Zaken die in de VN-Veiligheidsraad de compleet fake bewijzen gaf dat er in Irak massavernietigingswapens zouden zijn. In een CNN-interview van 2004 verklaarde hij over My Lai “dat dit soort zaken nu eenmaal gebeuren in een oorlog”.
Een telefoongesprek van 1969 tussen toenmalig nationaal veiligheidsadviseur Henry Kissinger en minister van Defensie Melvin Laird werd in 2012 vrij beschikbaar. Daarin zegt een van hen: “Er liggen daar zoveel kinderen, die foto’s zijn authentiek”. In het gesprek is te horen hoe ze bespreken dat deze foto’s het onmogelijk maken dit nog langer verborgen te houden.
“Elke maand van het jaar een My Lai”
Toen journalist Seymour Hersh over de slachtpartij begon te schrijven deed het opperbevel aanvankelijk nog of er niets van aan was. Toen de feiten niet langer konden worden ontkend, werd luitenant Calley voor de krijgsraad gebracht, waar hij aanvankelijk tot levenslang werd veroordeeld, wat daarna in beroep tot dertig jaar werd herleid en nog later tot twintig jaar. Daarvan deed hij uiteindelijk slechts 3,5 jaar in huisarrest, niet in de gevangenis, en kwam hij vrij na een pardon van president Nixon. Hij werd overigens enkel vervolgd voor de moord op 20 personen waarvan bewezen was dat hij ze persoonlijk had afgemaakt, niet voor het feit dat hij als bevelvoerend officier voor de volledige operatie verantwoordelijk was.
Getuigenissen van andere soldaten dat slachtpartijen als My Lai zich “elke maand van het jaar” voordeden werden echter nog steeds genegeerd. Geen enkele andere soldaat dan luitenant Calley werd vervolgd. In het district waar My Lai ligt werd in dezelfde periode 70 procent van alle dorpen totaal vernietigd. Het totaal aantal gedode Vietnamezen in 1968 in de regio werd rond 50.000 geschat. Alle mannelijke doden werden in de militaire rapporten steevast als ‘combatants’ genoteerd, maar getuigende soldaten verklaarden dat de meeste doden gewoon dorpelingen waren die in hun eigen huis, op hun eigen velden werden afgemaakt.
Het juiste aantal werd nooit achterhaald. Volgens het Amerikaans leger waren het er ‘meer dan 20’, Vietnam herdenkt elk jaar in My Lai 504 geïdentificeerde slachtoffers (Public Domain)
De massamoord van My Lai was geen aberratie, geen geïsoleerde misdaad maar de routinemethode om de opstandige Vietnamese bevolking te ‘pacificeren’. De praktijk om gelijkaardige massamoorden en oorlogsmisdaden te ontkennen, te minimaliseren, zelfs goed te praten gaat tot vandaag onverminderd door. Zo kan het nog altijd dat journalisten koudweg beweren dat “wij geen hospitalen en scholen bombarderen, zoals de Russen in Syrië”. Als de bewijzen van het tegendeel dan toch opduiken worden de feiten weggezet als ‘tragische vergissingen’, ‘foutieve gegevens’, ‘tactisch verkeerde inschattingen’.
De mainstream methodiek van selectieve verontwaardiging is meer dan alleen maar het kiezen van een kant. Door uitsluitend oorlogsmisdaden te veroordelen (voor wat ze inderdaad zijn) als tegenstrevers ze begaan en dat nooit te doen wanneer onze eigen troepen of hun bondgenoten dezelfde misdaden begaan, worden de misdaden van de toekomst mogelijk gemaakt. De boodschap voor iedere kandidaat oorlogsmisdadiger is immers overduidelijk: “Doe wat je wil, maar zorg er wel voor aan de juiste kant te staan.”
Wie echt begaan is met onrecht in de wereld heeft de morele verantwoordelijkheid om de eigen misdaden eerst aan te pakken. De slachtoffers van My Lai wachten nog steeds op erkenning, net als de duizenden slachtoffers van ontelbare oorlogsmisdaden die in onze naam worden begaan.
1 De massamoord vond in feite plaats in twéé buurgehuchtjes My Lai en My Khe, maar wordt meestal samengevat als de slachting van ‘My Lai’. In Vietnam wordt deze slachtpartij herdacht als de massamoord van ‘Son My’, de naam van de gemeente waar de gehuchten deel van uitmaakten.