In 1782 liet Benjamin Franklin een door hem nagemaakte editie een krant uit Boston, The Independent Chronicle, circuleren. In die editie stond te lezen dat er grote zakken met scalpen van Amerikaanse burgers en soldaten gevonden waren. Bij de zakken stak ook een briefje waarop te lezen viel dat de Britse koning dit moest zien als een teken van vriendschap.
Niets van dat alles was ooit gebeurd. Maar in geen tijd deed het verhaal de ronde, en werd de haat tegen de oorspronkelijke inwoners van de VS aangewakkerd.
Fake news, het is niet bepaald iets nieuws. Dit leidt sommigen tot de conclusie dat de toegenomen bezorgdheid erom redelijk onterecht is. Fake news zou dan gewoon een trendy naam zijn om een eeuwenoud zeer te duiden.
Niks om ons zorgen over te maken dus? Niet helemaal.
Waar we moeten van wakker liggen is niet zozeer het bestaan van fake news, maar wel de manier waarop het zich door middel van nieuwe media razendsnel verspreidt. Dit schept een situatie die zonder voorgaande is en waarin de effecten van vals nieuws mogelijks veel groter kunnen zijn dan vroeger.
Goed, maar moeten we daarom niet vooral inzetten op degelijke, goed onderbouwde journalistiek? Fake news zullen we bestrijden met fact checks en hyperlinks, zo klinkt het dan optimistisch. Tegenover vals nieuws moet écht nieuws geplaatst worden. Het is de lijn die onder meer kranten als The New York Times en The Washington Post vooropstellen.
Het zijn nobele voornemens, maar of ze gaan bijdragen tot een beperking of ontkrachting van fake news is zeer de vraag. Want net als de relativisten die zeggen dat fake news van alle tijden is, onderschatten de optimisten de aard, impact en radicaliteit van nieuwe media.
Laten we dus even inzoomen op die nieuwe media. En terloops ook enkele mythes aan diggelen slaan.
Rituelen
“Mooi weertje vandaag, is het niet?”
“Jah, stralend jong”
Het is een type conversatie dat we allemaal kennen. Maar waarom voeren we dit soort nietszeggende, uiterst banale conversaties? Dat doen we niet om iets mee te delen – het weer van de dag is immers voor iedereen onmiddellijk waarneembaar – wel om een gezamenlijke, symbolische wereld te creëren waarin we elkaar kunnen ontmoeten.
Het beantwoorden van een nietszeggende, banale uitdrukking zoals ‘mooi weertje vandaag’ drukt een welwillendheid uit, creëert een ankerpunt waardoor het nodige vertrouwen voor informatieoverdracht kan ontstaan. Abstracter geformuleerd: communicatie heeft in vele gevallen geen informatieve functie, maar een rituele functie. Ze dient om elkaars overtuigingen en wereldbeelden te herbevestigen en sociale relaties te bekrachtigen, en dat vormt de basis om te kunnen communiceren.
Wat geldt voor communicatie in het algemeen, geldt evengoed voor media. Media vervullen bovenal een rituele functie. Lezers, kijkers of gebruikers zijn op zoek naar informatie die hun wereldbeeld bevestigen en verder uitdragen, (re)constructies van een wereld waarmee ze zich kunnen identificeren en iets zegt over wat zij zijn.
Dit staat natuurlijk haaks op de zelfrepresentatie van de meeste journalisten. Zij zien zichzelf als rationale, goed geïnformeerde mediamakers die betrouwbare informatie overbrengen aan kritische, rationele lezers.
Maar zo werkt het dus niet. Zelfs de kleine groep mediaconsumenten en -producenten die van zichzelf vinden dat ze kritisch, ruimdenkend en rationeel omgaan met media gaan die media opzoeken die dat zelfbeeld en mensbeeld steeds opnieuw op rituele wijze herbevestigen.
Hieruit volgt een belangrijke conclusie: media maken en consumeren heeft evenveel te maken met kritische zin als met passionele vormen van (zelf-)identificatie. Het is een door emoties gestuurd proces, en het is zo emotioneel omdat er diep gewortelde en affectief beladen voorstellingen van hoe de wereld functioneert en hoort te functioneren mee gepaard gaan. Het verklaart waarom discussie over media zo hoogoplopend kunnen zijn, en waarom journalisten vaak het mikpunt zijn van woede en verontwaardiging.
Eenmaal we beseffen dat communicatie in belangrijke mate een ritueel is waarin een bepaald wereldbeeld steeds opnieuw gereproduceerd wordt, begrijpen we ook beter hoe mensen zich gedragen op hun eigen media, de sociale media. Op sociale media zijn we tegelijk gebruikers en producenten van media. Wat we gebruiken en produceren zijn vooral mediaproducten die ons eigen wereldbeeld (impliciet) bevestigen. De drijfveer hierachter is grotendeels emotioneel, niet rationeel.
Bedrijven die sociale media ontwerpen weten maar al te goed hoe die rituele functie werkt, en laten daarom algoritmes op ons los die aansluiten bij de rituele functie die communicatie vervult. Resultaat: je zal sneller info krijgen in je newsfeed waarmee je je op één of andere wijze kan identificeren. Zo ontstaan echokamers of filterbubbels: verschillende gebruikersgroepen komen met heel andere informatiestromen in aanraking.
Dopamine
Net omdat ons gedrag op sociale media vooral wordt voortgedreven door een drang naar rituele bevestiging en emotie, gaan we meestal pas in tweede instantie kritisch nadenken over wat we bekijken en waarom we iets delen.
Hierbij komt nog een andere, cruciale factor die deze onkritische houding enkel versterkt: in sociale media is alles wat je leest, leuk vindt, deelt of becommentarieert ook zichtbaar voor anderen. Die ‘anderen’ keuren jouw gedrag goed door middel van “likes”, “shares”, “retweets” en dergelijke meer.
Mensen zijn uiterst vatbaar voor de appreciatie van andere mensen, en heel gevoelig voor het uitblijven daarvan. Het is bewezen dat bij iedere like of share ons brein dopamine loslaat, een stof die een gevoel van bevrediging en euforie teweegbrengt. Dit betekent dat ons gedrag op sociale media in belangrijke mate voortgedreven wordt door die zucht naar collectieve appreciatie, en dat het heel moeilijk is daar aan te weerstaan.
Gevolg is dat we het netwerk waarin we vertoeven gaan beschouwen als een referentiepunt. Wat dat netwerk produceert zullen we in belangrijke mate reproduceren, wat het afwijst zullen we meestal mee afwijzen. Dit conformistisch gedrag wordt mee ingegeven door de fundamentele behoefte om sociaal aanvaard te worden, en de ordinaire zucht naar dopamine.
Ruwe emoties
De tijd van de televisie, de kranten en de radio is niet voorbij. Maar deze twintigste eeuwse media zijn wel steeds minder de voornaamste bron voor informatie. Nieuwsgaring gebeurt vandaag vaker en vaker via sociale media. Dit betekent dat het persoonlijke netwerk bepaalt welk nieuws je te zien krijgt, en niet langer een professionele redactie.
Dat persoonlijk netwerk deelt nieuwsberichten van zeer uiteenlopende bronnen. Professioneel gemaakte mediaproducten en mediaproducten gemaakt door particulieren lopen volledig dooreen. We zijn op een punt gekomen waar die ook steeds minder van elkaar te onderscheiden zijn. Niet in het minst omdat professionele media ook steeds meer de toon en taal van sociale media nabootsen om meer bereik te genereren. Vandaag vindt er een social-mediatisering plaats van reguliere media.
Combineer dit met de rituele functie van (media)communicatie, de snelheid waarmee nieuws kan verspreid worden op sociale media en de latente drang tot conformisme binnen netwerken en je hebt een ruwe verklaring voor het succes van iets als fake news.
Ongezien!
Makers van vals nieuws en desinformatie weten hoe hedendaagse media werken. Ze weten dat het ruwe emoties als verontwaardiging, angst, woede nieuwsberichten voortstuwen op sociale media, en dat de meeste mensen op die media zich gedragen als narcistische conformisten. De berichten die we “fake news” noemen spelen daar op in. Het zijn mediaproducten die een maximum aan emotioneel geladen prikkels afvuren op gebruikers, in de hoop dat die via hun eigen netwerken verder reproduceren.
Vanuit die optiek bezien is er ook steeds minder verschil tussen de werkwijze van commerciële media en makers van fake news. Met titels en statussen als “Je raadde nooit wat er gebeurde toen …” of “Ongezien, deze man …” etc., spelen producenten van fake news en regulier nieuws eigenlijk hetzelfde spel, en worden ze moeilijk te onderscheiden van elkaar.
Reguliere en niet-reguliere media richten zich op de emoties en de drang tot conformisme van sociale media gebruikers. Ze opereren binnen een paradigma dat nog weinig te maken heeft met de waarheid of informatie, maar wel met snelheid en effect. Wat waar is wordt wat zich het snelst verspreid en het meest emoties weet op te wekken, niet wat overeenstemt met ‘de realiteit’.
Ideology, stupid
Kunnen we dan niks doen tegen de opkomst van vals nieuws? Jawel, maar we zoeken naar oplossingen op de verkeerde plaatsen. De voornaamste reflex vandaag bestaat erin om extra correcte en neutrale journalistiek te bedrijven; journalistiek die de accuraatheid van exacte wetenschap benadert door zich zogenaamd strikt aan de feiten te houden. Journalistiek ook die claimt verheven te zijn boven iedere ideologische vooringenomenheid.
Maar zo’n journalistiek bestaat natuurlijk niet. Al was het maar omdat een volstrekt neutrale positie onmogelijk valt in te nemen. Ieder mediaproduct berust op een interpretatie van de werkelijkheid, een interpretatie waar noodzakelijkerwijs subjectiviteit mee gemoeid is.
Maar zelfs moest een louter neutrale, feitelijke journalistiek bestaan, dan zou ze nauwelijks een wapen van betekenis zijn in de strijd tegen fake news. Waarheid is immers nooit genoeg, je moet mensen overtuigen van een waarheid. Dat is de reden waarom honderd factchecks niet opgewassen zijn tegen één sterk opgebouwde virale boodschap.
Wat daarom nodig is, is niet meer neutraliteit, maar meer politiek en meer ideologie. Wat mensen immers vatbaar maakt voor fakenews is niet zozeer een gebrek aan wetenschappelijke of kritische vorming, maar wel aan politieke vorming.
Stel bijvoorbeeld dat er een vals nieuwsbericht passeert waarin te lezen valt dat één op de twee vluchtelingen veroordeelde criminelen zijn. De geloofwaardigheid van dat bericht zal niet alleen afhangen van feitelijke kennis van de lezer, maar vooral door haar politieke vorming en overtuiging. Wie vindt dat vluchtelingen slachtoffers zijn van een cynische westerse politiek, of wie een strik humanitair kader huldigt zal er veel minder daders in kunnen zien, het bericht automatisch argwanender bekijken.
Deze hypothese wordt bevestigd door psychologisch onderzoek. Mensen trekken doorgaans geen politieke conclusies uit feiten, maar zoeken feiten die hun vooraf gemaakte politieke conclusies onderbouwen. Met andere woorden, politiek komt eerst en feitelijkheid staat er ten dienste van.
Waar we dus in moeten investeren is politieke vorming waarin bepaalde waarden centraal staan, en één van die waarden kan (en moet) bijvoorbeeld respect voor feitelijkheid en wetenschap zijn. Maar, dat respect is natuurlijk zelf geen wetenschappelijk feit, wel een ideologische en politieke dispositie.
Dit artikel is in belangrijke mate gebaseerd op dit onderzoeksrapport. Gemaakte referenties naar onderzoeken zijn in het rapport terug te vinden.