Een goed deel van onze politieke en justitionele klasse lijkt de laatste maanden kolder in de kop te hebben. Als ze de media niet halen met schepenen voor Vlaamse zaken op plaatsen waar het nut daarvan op z’n minst dubieus te noemen is, dan wel met een procureur die vindt dat we Marokkaanse jongens in een BMW maar beter goed in de gaten houden, jongeren die beboet worden voor sneeuwballengevechten, of een frituur die door een schepen aangemaand wordt dat een Franse naam voor een handelszaak in Vlaanderen niet kan.
Het is niet alleen de politieke rechterzijde die lijdt aan deze kramp. De GAS-boetes zijn mee goedgekeurd en worden mee gebruikt door centrum- en linkse partijen. Maar wat moeten we nu met deze lange lijst van soms absurde, soms gênante anekdotes? Hier heeft men het over steekvlampolitiek om gunstig in de media te komen, maar die analyse raakt alleen aan de oppervlakte.
In 2005 lanceerde de Britse journalist Peter Osborne de term ‘postdemocratie’. De postdemocratie is een uitgeholde democratie. Haar eerste kenmerk is dat ze te weinig middelen of wil heeft om op te boksen tegen internationale problemen zoals de klimaatverandering of de grote economische crisissen. Haar tweede eigenschap is het bestaan van politieke bewegingen met een heel particuliere focus. De Britse UKIP is er een voorbeeld van, maar evengoed de Piratenpartij in Scandinavië en Duitsland.
De malafide belastingontduikingen van internationale conglomeraten kan men nauwelijks de baas, en de corruptie aan de top van financiële instellingen wordt goeddeels genegeerd, of vinden altijd wel (al dan niet betaalde) apologeten. Jongeren, armen, vreemdelingen en straatnamen: dat lijkt beheersbaar, en wordt volop geproblematiseerd.
Dat problematiseren doet denken aan wat Chalmers Johnson in ‘Sorrows of Empire’ (2004) schreef over de Amerikaanse militaire politiek: door militair onbeduidende tegenstanders als Irak op te blazen tot superbooswichten, heeft men de luxe om wezenlijker bedreigingen te negeren en nadien voor de achterban een verpletterende overwinning te claimen (‘Mission accomplished!’). Hij noemde dit het theatrale micro-militarisme.
Eigenlijk doen de GAS-verdedigers en de politici die zich druk maken om leeuwenvlaggetjes hetzelfde als de dramaturgen van het Amerikaanse micro-militarisme. Legitieme problemen – in het ene geval bijvoorbeeld vrouwen die lastiggevallen worden in Brussel, in het andere geval internationaal terrorisme – worden gebruikt om groepen te viseren die weinig macht hebben om zich te verweren.
Buiten het feit dat grotere problemen blijven voortwoekeren, zijn die postdemocratische maatregelen niet ongevaarlijk. De kwesties die ze zeggen aan te pakken, raken er niet mee opgelost. Het demoniseren van armen en jongeren zal hen niet plots perspectief bieden op een respectabele job, of hen aansporen om constructief mee te werken aan uitdagingen die ons allemaal aangaan. De extreemste gevolgen van dat demoniseren werden duidelijk tijdens de rellen in Engeland van begin 2012.
De pijnlijke les die de Verenigde Staten in Irak leerde, was dat precies door dat land op te voeren als een nucleaire bedreiging, dat het gratis zaaigoed uitdeelde aan terroristen. Hardleerse conservatieven zagen daar natuurlijk alleen maar een bewijs in van hun wereldvreemde gelijk. We mogen van ganser harte hopen dat onze leiders niet op dezelfde manier zullen reageren als een gefrustreerde jongere een baksteen door de vensters van een gemeentehuis zal keilen.