Nieuws, Afrika, Samenleving, Politiek, Verkiezingen, Egypte, Moslimbroeders, Analyse, Representatieve democratie, Mohamed Morsi, Passieve revolutie -

Egypte: de passieve revolutie van de representatieve democratie

Het constitutionele referendum van zaterdag 15 en 22 december vormt een nieuwe fase in een 'democratische contrarevolutie' in Egypte. Deze passieve revolutie, die begon met het referendum van maart 2011, ondergraaft de volkse beweging die van onderuit komt door het organiseren van verkiezingen van bovenaf. Hierdoor raken de revolutionaire krachten gefragmenteerd en wordt aan de best georganiseerde elitefracties een aura van legitimiteit verleend.

vrijdag 21 december 2012 11:52
Spread the love

Sinds de 25 januari-revolutie van 2011 winnen de Egyptische Moslimbroeders verkiezing na verkiezing. Het eerste plebisciet greep reeds plaats op 19 maart 2011, toen de Egyptenaren de keuze kregen om voor of tegen een aantal constitutionele amendementen te stemmen, voorgesteld door de toenmalige overgangsregering van de Supreme Council of Armed Forces (SCAF).

Het referendum vormde het startschot van een electorale ‘passieve revolutie’: het ondergraven van de spontane, volkse beweging ‘van onderuit’ door het voortdurend organiseren van verkiezingen die de revolutionaire krachten fragmenteerden en de best georganiseerde elitefacties een aura van legitimiteit verleenden.

Het constitutionele referendum van zaterdag 15 en 22 december vormt een nieuwe fase in deze ‘democratische contrarevolutie’.

Passieve revolutie

De Italiaanse marxist Antonio Gramsci (1891-1937) nam het begrip ‘passieve revolutie’ over van Vincenzo Cuoco om het specifieke historische pad van de Italiaanse eenmaking en modernisering – de Risorgimento – te begrijpen.

In tegenstelling tot Frankrijk kende Italië immers geen revolutionair moment dat het Ancien Regime omverwierp en op triomfantelijke wijze noties van vrijheid, gelijkheid en universeel burgerschap introduceerde.

Het proces van politieke en economische transitie was voornamelijk gradueel en passief. Zowel aristocratische elites als volkse oppositiekrachten werden door de ‘gematigde’ burgerlijke fractie onder leiding van Camillo Benso di Cavour (1810-1861) geabsorbeerd.

Volkse revolutionaire eisen ‘van onderuit’ werden door de Italiaanse staatsman geanticipeerd en in afgezwakte vorm ‘van bovenaf’ doorgevoerd om de radicale oppositie de wind uit de zeilen te nemen.

Via het concept van ‘passieve revolutie’ begreep Gramsci dus de Risorgimento als een dubbelzinnig proces van substantiële transformaties zonder de actieve inbreng van de volkse klassen. Gramsci paste dit begrip ook toe als een interpretatiemechanisme om andere niet-revolutionaire transities te verstaan, zoals het fascisme of het fordisme.

Mocht de Italiaanse marxist nog geleefd hebben, dan zou hij waarschijnlijk de welvaartsstaat zoals die in het Westen na de Tweede Wereldoorlog ontstond, ook als een vorm van passieve revolutie hebben beschouwd.

Dit aangezien de institutionele democratiseringen, het absorberen van politieke oppositiekrachten (communistische en socialistische partijen) en vakbonden, en de corporatistische herconfiguratie van de relaties tussen arbeid en kapitaal, verregaande hervormingen en toegevingen vertegenwoordigden die een meer revolutionaire ontwikkeling anticipeerden en afblokten.

(Eenzelfde tendens was overigens ook in veel landen na de Eerste Wereldoorlog aanwezig: in België werd bijvoorbeeld in 1918 het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen ingevoerd).

Verkiezingen

Een van de inzichten die het begrip ‘passieve revolutie’ bijbrengt, is dat het doorvoeren van verkiezingen en mechanismen van representatieve democratie in bepaalde omstandigheden een instrument vormt om de politieke emancipatie van onderdrukte groepen te verhinderen, in plaats van te verwezenlijken.

Representatieve democratie is dus niet zozeer een maatschappelijk einddoel, maar eerder een van de vele middelen in de menselijke politieke, sociale en culturele emancipatorische strijd tegen vormen van onderdrukking, uitbuiting en dominantie – een middel dat tot zijn tegendeel kan worden geperverteerd.

In een interview op 29 november 2012 verkondigde de Egyptische president Mohamed Morsi dat “de wil van het volk niet door boze menigtes kan uitgedrukt worden”; dat “de stembusgang de belichaming is van de democratische praktijk”; dat “het gedaan was met de revolutionaire legitimiteit en nu de ‘volkse’ legitimiteit was die regeerde”. 

Verder zei Morsi dat “het volk gekozen heeft en er nu machten zijn die het land leiden”; en dat “dit democratie is: wanneer iemand door verkiezingen aan de macht komt, wordt hij de leider. Tijdens de volgende verkiezingen krijgt het volk dan de kans om te zeggen of hij goed dan wel slecht bestuurd heeft” (Rime Naguib in Egypt Independent, 16 December 2012).

Morsi’s electorale retoriek is een klassiek wapen van de passieve revolutie. Ten eerste herleidt hij het brede begrip ‘democratie’ – het ‘volk aan de macht’ – tot participatie in verkiezingen. In de Egyptische situatie is dit natuurlijk ironisch, aangezien het Mubarakregime uiteindelijk niet ten val is gebracht door de parlementaire stembusgang van november 2010.

Dit gebeurde wel door de straatprotesten van miljoenen gewone Egyptenaren in januari en februari 2011 die hun acties als een legitiem en democratisch middel beschouwden om de gehate dictator af te zetten.

Morsi probeert het probleem van de democratische legitimiteit van ‘de straat’ op te lossen door een fasering in de Egyptische revolutie door te voeren: tijdens de opstand tegen Moebarak vertegenwoordigde de straat de wil van het volk, terwijl de val van de president deze spontane en onmiddellijke volksstem naar het georganiseerde ritueel van de stembusgang bande.

De Egyptische revolutie betekende echter veel meer dan een loutere massamobilisatie om een dictator te verdrijven. Het was tevens een proces van grootschalige politieke bewustwording en participatie van gewone, volkse mensen.

De mensen werden niet dichter bij ‘de politiek’ gebracht, die zich voorheen in de ruimtes van stoffige partijkantoren en selecte eliteclubs voltrok, maar brachten het politieke veld dichter bij henzelf.

In de huiskamers waar vurige debatten werden gevoerd; in de wijken waar mensen samenwerkten om zich tegen de politie en schurken van het regime te verzetten; in de fabrieken waar arbeiders zich organiseerden om tegen corrupte staatsmanagers of inhalige private ondernemers te staken; in de ‘Republiek Tahrir’ waar bezetters via basisdemocratische beslissingen en praktijken een concreet alternatief voor ‘het systeem’ projecteerden; enzovoort.

De beperkte veranderingen in het Egyptische bestel die sinds februari 2011 zijn doorgevoerd, kwamen steeds tot stand onder druk van hernieuwde straatprotesten en niet door verkiezingen.

Deze pluralistische en vaak vernieuwende democratische tradities van de Egyptische revolutie werden door Morsi aan de kant geschoven ten voordele van een enge interpretatie van de representatieve democratie, waarbij de soevereiniteit van het volk wordt beperkt tot het aanduiden van vertegenwoordigers die gedurende een welomschreven periode de volkswil uitdrukken en uitoefenen.

De boodschap is eenvoudig: voor en na de stembusgang dient het volk te zwijgen. Verkiezingen vormen aldus een manier om de revolutionaire massa’s in de straten te demobiliseren en de democratische strijd naar een controleerbaar en geïsoleerd medium te kanaliseren.

Wig

Ten tweede, dreven de verkiezingen een wig tussen, enerzijds, wat we de ‘voorhoede’ van de revolutionaire volkswil zouden kunnen noemen, en, anderzijds, de lagen die gedurende het hele proces grotendeels passief zijn gebleven.

Hoewel de opstand van 25 januari 2011 miljoenen gewone Egyptenaren in de straten en de wijken en op de werklvoer mobiliseerde, volgde het grootste deel van de bevolking de protesten vanuit de huiskamer.

Terwijl de eerste groep zich door gezamenlijke democratische acties en discussies omvormde van een passief en gefragmenteerd object (de ‘bevolking’) tot een collectief subject met concrete politieke eisen (het ‘volk’), bleef de zogenaamde ‘stille meerderheid’ grotendeels geïsoleerd van deze maatschappelijke transformatie. Voor hen leek de revolutie eerder een externe dynamiek dan een interne ontwikkeling.

Representatieve verkiezingen vormen een moment waarbij de actieve volkswil van de straat gereduceerd en gefragmenteerd wordt tot individuele kiezers die op formele gelijke voet staan met de passieve ‘burgers’.

Het electorale proces herleidt het kwalitatieve overwicht van de actieve revolutionaire groepen in de straat tot een kwantitatieve minderheid wanneer de individuele stemmen worden opgeteld.

De kwestie hier is niet of de ‘principes’ van de representatieve democratie al dan niet verkeerd zijn, maar wel dat de Moslimbroeders – en de SCAF voor hen – het electorale proces hebben aangewend om de revolutionaire ‘kwalitatieve meerderheid’ te verdrinken in de lagen die (nog) niet dezelfde radicale politieke conclusies getrokken hebben.

Vanuit het perspectief van het revolutionaire proces vormen de voorbije verkiezingen dus machtsmiddelen van de elites om de revolutie te vertragen of zelfs helemaal tegen te houden.

Daarenboven waren de Moslimbroeders en de Salafisten vanwege hun uitgebreide en bestaande netwerken en organisaties veel beter in staat om de slag om de stembus te winnen dan de traditionele seculiere partijen of de nieuwe bewegingen die spontaan tijdens de opstand tegen Mubarak waren ontstaan.

Het is niet toevallig dat de SCAF, de Moslimbroeders en de Salafisten elkaar vonden in het constitutioneel referendum van 19 maart 2011 aangezien zij een gedeeld belang hadden om verkiezingen te houden voordat de “revolutionaire oppositie” de kans kreeg om zich te verenigen en te organiseren.

Het tempo en de herhaling van het electorale proces dienden sindsdien om, telkens weer, de straat te demobiliseren en de energie van actievoerders te kanaliseren in slopende en centrifugale discussies over electorale allianties, partijprogramma’s, enzovoort.

Hierdoor slagen de grootstedelijke revolutionaire partijtjes, radicale mensenrechtenorganisaties en politieke jongerenbewegingen er niet in om structurele banden te smeden met de sterke, maar apolitieke arbeidersbewegingen in de industriesteden en de boerenbewegingen op het platteland.

Valse keuzes

Ten derde werden de voorbije verkiezingen door de SCAF en de Moslimbroeders aangewend om de discussie ‘van onderuit’ over de richting van het revolutionaire proces en de taken van de democratische transitie te heroriënteren naar valse keuzes en debatten.

Zo wist de SCAF dankzij het constitutionele referendum van 19 maart 2011 de politieke discussie over een nieuwe grondwet af te leiden naar een sektarische tegenstelling tussen islamisten en secularisten plus Kopten, daarbij de religieuze breuklijn consoliderend die tot op vandaag door de revolutionaire gelederen loopt.

De hernieuwde straatprotesten tegen de militaire raad werden door de parlementsverkiezingen in het najaar van 2011 geabsorbeerd. De strijd tussen Mohamed Morsi, de Moslimbroederkandidaat, en Ahmed Shafiq, de kandidaat van het militaire apparaat, tijdens de tweede ronde van de presidentsverkiezingen in juni 2012, stelde het Egyptische electoraat voor de valse keuze van ofwel civiel islamisme ofwel militair secularisme.

Ten slotte drijft het huidige constitutionele referendum opnieuw de contradicties tussen ‘religieuze’ en ‘seculiere’ krachten op de spits, in plaats van de tegenstelling tussen revolutionaire en contrarevolutionaire groepen.

Aangezien de anti-Moslimbroederoppositie zowel de revolutionaire massa’s als ‘feloul’ (ex-regime figuren) omvat, verwatert zij haar eisen en verliest zij aan legitimiteit in de ogen van het electoraat.

De Moslimbroeders van hun kant weten een deel van de revolutionaire beweging aan zich te binden vanwege de electorale legitimiteit van ‘hun’ president en de aanwezigheid van feloul in de seculiere oppositie.

Tandem van de macht

Ongeacht de uitkomst van het constitutionele referendum was dit electoraal moment reeds succesvol als een nieuwe fase van de zich ontwikkelende ‘passieve revolutie’, die gericht is op de pacificatie van de straatprotesten en fragmentatie van de revolutionaire oppositiekrachten.

Het militaire apparaat en de Moslimbroeders vormen samen een tandem van de macht, waarbij beide groepen vechten om wie eigenlijk aan het stuur mag zitten.

Tezelfdertijd beseffen ze dat ze elkaar nodig hebben om voldoende trapkracht uit te oefenen. Zolang beide elitefacties erin slagen om de revolutionaire oppositie te verdelen blijft hun tandem rijden.

De taak voor de revolutionairen is dan ook om zich niet door de huidige passieve revolutie van de representatieve democratie te laten misleiden, maar in de straten, in de wijken en op de werkvloer een klare tegenmacht te scheppen: een ‘derde weg’ tussen de Moslimbroeders en het oude regime die de spontane politieke en economische eisen van de 25 januariopstand vertolkt.

Brecht De Smet

Brecht De Smet is als onderzoeker verbonden aan MENARG, Middle East and North Africa Research Group van de Universiteit van Gent.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!