De felbevochten vergroening van Leuven

De felbevochten vergroening van Leuven

woensdag 1 februari 2012 16:16
Spread the love

De grote aandacht voor openbaar groen van vandaag knoopt aan bij een traditie die haar oorsprong kent in de 19de eeuw.  Dat blijkt na lezing van de recente publicatie ‘De felbevochten vergroening van Leuven’. Het nut van stadsnatuur naar hedendaagse normen is: werken in een groene omgeving verhoogt de productiviteit, groen in de buurt zorgt voor woonvreugde, natuur in een wijk verhoogt de waarde van huizen en geeft kans op ontspanning en gezondheid, groene zones zijn nuttig voor nabije voedselproductie en zachte mobiliteit.

Ook lang geleden was de inplanting van groene zones in de stad evident, zij het om heel andere reden.

De eerste poging in België om een arbeiderswijk van een beplant pleintje te voorzien was in Gent in 1870. Dat liep slecht af omdat de beplanting na korte tijd was vernield door de bewoners, ‘la race incorigible’ zoals een stadsbeambte wist te melden.
Het pas verschenen Cahier over de ‘Felbevochten Vergroening van Leuven’ staat vol met dergelijk annekdotes opgetekend door auteur Jens van de Maele. Zijn onderzoek geeft de geschiedenis weer van de politieke debatten over stedelijk groen in Leuven in de periode 1918-1958.

Verboden om te zitten

In oorsprong was het de burgerij die de verstening van de stad wou verzachten en parken liet aanleggen om ‘zich te vermaken met op en neer wandelen’, te ‘flaneren’ dus. Hun gedrag moest een toonbeeld zijn van de zelfbeheersing van de burgerij en de parken en lanen waren er om zich te begeven in ‘de verhevenheid van de natuur’. Strenge regels moesten ervoor zorgen dat arbeiders zich niet lekker voelden in een park zodat het exclusief terrein bleef. Het stadsreglement van Leuven uit 1880 verbood het om “op de gerzingen (grasvelden) der pleinen of hellingen te gaan, te zitten of te liggen, tegen de ‘afsluitselen’ van het park te leunen en ‘om zich aan enig spel over te geven’.

Voor de werkende klasse was er de straat als publiek domein en een krantencolumn uit 1925 beschrijft de hardere kant ervan: ‘Het Leuvensch volkskind komt ter wereld met eene overgroote dosis voorliefde voor de straat welke hij bewoont, zoodanig dat men meermaals de knapen ener zelfde buurt ziet samenspannen, om die van een ander ‘kwartier’ van hunnen ‘grond’ te verjagen. Zoo ben ik meermaals ooggetuige geweest van gevechten in regel, geleverd tussen de ‘mannen van Sint-Jozef’ en die van de ‘Dietsche Straat’ …..Eenige bulten en blauwe oogen werden daarbij uitgedeeld en ondertussschen regende het steenen en keien, zoodat van weerszijden de voorposten zich moesten terugtrekken, om niet geraakt te worden door de projectielen hunner makkers …..”
Het conservatieve Belgische establishment ondersteunde rond 1900 wel de creatie van volktuinen op resterende stukken stedelijke tuinbouwgrond of in de stadsrand zodat de arbeiders hun schamele inkomen konden aanvullen met vers voedsel.

Het was de tijd waarin de drie maatschappelijke klassen –burgerij, arbeiders en adel – in aparte kringen –lees: homogene stadswijken-  leefden.
Nogal evident dat de socialisten de openbaarheid van de parken in vraag stelden. In Leuven was op een moment de kruidtuin kop van jut. Die had van oorsprong een dubbele functie als wetenschappelijke plantencollectie en burgerlijke attractie, maar zou jaren later en na hevig debat toch ook gebruikt worden als plantenteeltruimte voor de stedelijke groendienst.

“Een boom zien kappen doet me altijd pijn”

Pas vele jaren later werd aanvaard dat stedelijk groen ook onderdeel van een sociaal beleid moet zijn voor de volledige bevolking. Deze visie werd al langer aanvaard in de Scandinavische landen en kreeg aarzelend navolging bij ons. In Leuven was het 1922 wanneer de socialist Louis Thielemans er als eerste een punt van maakte op de gemeenteraad. De fractieleider vroeg om ‘ de werkerswijken ook wat te verfaaien met beplanting’. Een eerste square in de buurt van de Fontijnstraat werd aangelegd en daar werden na nog wat discussie ook enkele banken neergezet zodat ‘moeders daar met hun naaiwerk zouden komen zitten, terwijl zij hun kinderen zouden kunnen bewaken’.

Dezelfde Thielemans was ook een hartstochtelijk verdediger van bomen in  de stad. Zo liep de spanning in Leuven hoog op toen het schepencollege in 1923 besloot om het volledige bomenbestand van de Volksplaats (nu Ladeuzeplein ) en de Hogeschoolplaats te vernieuwen.  “Een boom zien uitkappen doet mij altijd pijn” riep Thielemans uit, zich daarbij beklagend over de groendienst die al te voorbarig zou willen rooien. Hij moest zich uiteindelijk gewonnen geven, vaststellend dat de bomen ziek waren omdat ‘de bladeren der boomen van de Volksplaats ros worden en dat ze met de kermis reeds tegen de grond liggen’.

Later zou de idee om stadsnatuur te integreren vanwege het sociale aspect weer helemaal van de radar verdwijnen. De klemtoon kwam te liggen op de natuurbescherming en de liberaal Raoul Claes toonde zich een ‘hardnekkige’ bomenliefhebber en voorstander van overheidsinterventie op de grondmarkt om aldus de Arenbergbossen van Heverlee te behoeden voor commerciële exploitatie of vernietiging. Hij kreeg de unanieme steun van de gemeenteraad en in 1929 kocht de nationale overheid de bossen aan. In 1971 werd Heverlee Bos ook beschermd natuurgebied, al was net voordien wel de autosnelweg E40 aangelegd dwars door het bos.

Stad der Bloemen

Terug naar 1932: de socialisten winnen de verkiezingen, worden de grootste partij en hun eerste werk moet een baken zetten. Met de grootste urgentie werd besloten tot de vernieuwing “volgens de moderne princiepen van de tuinbouw’ van het plantsoen op het Fochplein. De socialisten riepen Leuven uit tot Stad der Bloemen en de groendienst begon massaal geraniums te kweken en plantsoenen aan te leggen. Het opvallendste werk van de rood-blauwe coalitie was een park tegenover het conservatorium (nu Boutslaan). Bij de opening werden briefjes uitgedeeld waarop de kinderen gevraagd werd om ‘braafjes, schoontjes en kameraadschappelijk’ te spelen.
De katholieken waren niet onder de indruk, hekelden de vriendjespolitiek bij het stedelijk tewerkstellingsbeleid en de bourgoismentaliteit van de socialistische verkozenen.

Ondertussen was de economie in de jaren ’30 in een zware crisis en werd de vergroening door de socialisten ook gezien als een politieke strategie om het leed te verzachten en aldus tot verkiezingsthema te verheffen. Ze verloren echter de pedalen met een plan voor de aanleg van een prestigieus beeldenpark op de Graanmarkt (nu Herbert Hooverplein). In de eerste plaats was dat een poging om de lawaaierige arbeidersklasse van het plein te verjagen zodat  de kermis voortaan elders moest doorgaan, een idee dat hen was ingefluisterd door de universiteitsrector Paulin Ladeuze. De katholieken en Rexisten kanten zich hiertegen en wonnen –niet noodzakelijk om die reden- nadien de verkiezingen.
In maart 1940, de oorlog komt eraan, wordt het budget voor het Leuvense groen met 15% ingeperkt en ontstaat heibel over een loopgraaf die op het Fochplein wordt aangelegd. Al dan niet beplanting met bloemen was het onderwerp van dispuut. Stadsnatuur werd ingezet tegen oorlogsgeweld want een loopgraaf zou gecamoufleerd kunnen worden met gepaste beplanting.

Modernisme in de jaren 50

Na de oorlog van ‘40-‘45 werden de negentiende-eeuwse motieven voor stedelijk groen weer actueel: de natuur als tegengewicht voor de industriële vervuiling. Een oude kloostertuin in de Sint-Geertruiwijk zou tot een park worden omgevormd voor de bewoners van de armensteegjes uit de buurt. Het duurde nog tot 1957 vooraleer park Den Bruul er effectief kwam.
Twee politici zetten het stadsnatuurthema herhaaldelijk op de agenda in die jaren, de socialist Franz Thielemans (zoon van Louis) en de katholiek Alfons Smets. Al gauw kregen ze heibel over 260 bomen op de stadsvesten die bedreigd werden door de ringverbreding. Toen het schepencollege ondanks eerdere beloftes toch besloot om deze bomen te verkopen was Thielemans bijzonder verontwaardigd. Wanneer even later ook de twee bomenrijen op het Ladeuzeplein  werden opgeofferd voor 50 parkeerplaatsen, ontbond Thielemans zijn duivels.
Hij beriep zich op het protest dat ‘overal in de stad is opgerezen’ en noemt het een ziekte van de stad om altijd bomen te willen kappen.

Burgemeester Smets liet weten dat het hem pijn deed om de bomen uit te hakken maar riep collectieve noden in als motief: “De verbetering van het verkeer is niet alleen in het belang van automobilisten, maar ook van de voetgangers die de wegen moeten oversteken, terwijl in onze moderne tijd ook moet gezorgd worden voor snelle verbindingen”.
Er ontstond grote spanning tussen de esthetische en de practische functie van groen in de stad. Toen het Ladeuzeplein in 1960 integraal een parkeerterrein werd, werd het al snel ‘tot saturatie ingenomen’ door auto’s waardoor er een ‘congestie’ van de binnenstad dreigde. Veel jaren later, in 1990, werd de parking nog eens uitgebreid maar ging ze ondergronds.

Een vergelijkbare evolutie voltrok zich in Sint-Maartensdal waar de voormalige legerkazerne plaats ruimde voor een serie modernistische woontorens. In de oorspronkelijke plannen was voorzien in ruime groene zones met een plan voor veel bomen, een speeltuin en een vijvertje. Een pleidooi om van het terrein van 4 HA een ‘natuurreservaat’ te maken als compensatie voor de gerooide bomen op de stadsvesten, haalde het niet. Het compromis bestond erin om rondom de woonblokken te zorgen voor een luchtige en groene oase midden in de stad. Maar daar kwam weinig van: de aanleg werd niet gerealiseerd en het bleef een kale en onvriendelijke vlakte die werd ingepalmd door geparkeerde auto’s. Het zuidelijke deel van het terrein werd door de stadsdiensten een tijdje als een geïmproviseerde stortplaats gebruikt. Later werd wel ‘hier en daar een boom en struikgewas geplant en daarnaast gras gezaaid’, pas in de 21ste eeuw werd de stadsnatuur er volledig vernieuwd.

Stadsnatuur was bron van politieke dynamiek

Uit het onderzoek van Jens van de Maele blijkt dat het thema stadsnatuur hoog op de agenda stond. De Leuvense politici uit de onderzochte periode hechten veel belang aan straatbomen, plantsoenen, parken en gezonde lucht. De meningsverschillen liepen meestal parallel met de ideologische breuklijnen tussen socialisten, katholieken en liberalen. De auteur merkt op dat  de Leuvense casus niet uitzonderlijk is maar dat gelijkaardige ontwikkelingen zich voordeden in andere steden.

De Salsa Cahiers zijn een uitgave van de vzw Salsa-Samen actief voor het Leuvense Stadsarchief. Cahier 8 werd middels een lezing van de auteur aan het publiek voorgesteld op 14 januari 2012. Salsa contacteren kan via archief [at] leuven [dot] be en 016/300 869

Eén van de 6 thematische transitieteams die vorm moeten geven aan het Klimaatplan Leuven 2030 heeft als thema ‘landbouw en natuur’. Dit team zal gedurende het jaar 2012 samenkomen en voorstellen ontwikkelen.  Zie hier: http://www.leuvensklimaatforum.be/leuvens-klimaatforum-2012

Het artikel met bijhorende foto’s vind je hier:  http://www.voedselteams.be/blog/de-felbevochten-vergroening-van-leuven

take down
the paywall
steun ons nu!