Opgeleide ervaringsdeskundige in de kansarmoede
Gerda: “Ik ben 17 jaar geleden in een project “Tewerkstelling voor kansarme vrouwen” gestapt. Later is er in samenwerking met Kind en Gezin en De Link een opleiding ‘Opgeleide Ervaringsdeskundige in de Kansarmoede en Sociale Uitsluiting’ opgericht. De opleiding is parttime en duurt vier jaar.”
“De voorwaarde is dat je uit de kansarmoede komt en/of een instellingsverleden had tijdens je kinderjaren. Het eerste jaar leer je werken met je eigen levensverhaal, je eigen verleden. Je doet aan armoedeverbreding, je leert luisteren naar anderen en je beseft dat er veel verschillende vormen van armoede-ervaringen zijn. Het eerste jaar is heel belangrijk, anders neem je al de kwetsuren van de anderen met je mee. Je moet kunnen meeleven maar het ook leren loslaten.”
“Door die opleiding heb ik een bredere kijk gekregen op kansarmoede. Je hebt zelf heel veel meegemaakt maar je leert ook de problemen kennen waar anderen in kansarmoede mee te maken hebben. Je kan ervaringen uitwisselen en toetsen hoe de andere het heeft ervaren. Zo zijn bijvoorbeeld ervaringen van sociale uitsluiting meestal dezelfde maar worden ze verschillend ervaren, bijvoorbeeld bij misbruik in het gezin.”
“De opleiding was mentaal heel zwaar. Maar daardoor ben ik met de jaren vooral innerlijk gegroeid. Je voelt je zelfverzekerder worden. Ik had veel steun van mijn medecursisten. We hadden dezelfde achtergrond. Je mag fouten maken. Je moet je niet schamen of op je taalgebruik letten. Bij kansarmen is de taal meestal veel directer en ook de non verbale communicatie is veel belangrijker.”
Patricia: “Ik zit nu in mijn laatste jaar van de opleiding. Ik werkte al bij Kind en Gezin voor ik in contact kwam met de opleiding. Ik had van Gerda gehoord dat de opleiding een heel therapeutisch effect had gehad op haar. Daarom ben ik er ook aan begonnen.”
“In ’92 ben ik afgestudeerd als Assistent in de Psychologie omdat ik dacht dat het me gelukkig ging maken en me hoger op de sociale ladder zou brengen zodat ik me iemand ging voelen. Maar tien jaar later en nog meer cursussen ‘Assertiviteit’ lukte het nog altijd niet. Ik geraakte niet aan een job met mijn studies, ook al had ik ervaring. Men keek naar de jaren dat ik niets had gedaan en rekende me daarop af. Toen realiseerde ik me dat die binnenkant toch wel belangrijk is. Je kunt zoveel boeken lezen als je wil maar als je niet eerst met die binnenkant aan de slag gaat dan overheersen de emoties de theoretische kennis die je hebt.”
Hulpverlening schiet haar doel voorbij
Patricia: “Nu ik zelf in de hulpverlening sta, zie ik dat hulpverlening soms weinig effect heeft op kansarmen. Organisaties zoals het OCMW met hun vijfdaagse sollicitatietraining schieten hun doel voorbij omdat men niet naar die binnenkant kijkt. Men denkt dat het in orde komt als we de cursisten wat communicatievaardigheden en theoretische kennis bijbrengen. Maar het is niet enkel dat wat mensen in armoede missen. Mensen in armoede kunnen ook een boek lezen. Ze hebben vaak heel wat van die cursussen gevolgd maar zitten vast met een emotionele bagage die verbonden is met een leven van uitsluiting. Als je telkens geconfronteerd wordt met dingen die je emotioneel zeer doen, dan doet al die theoretische kennis er niet toe. Op het moment van de praktijk, krijg je gewoon een black-out. Je emoties overheersen en je vergeet de theorie. Je schiet terug in emoties van vroegere uitsluitingservaringen.”
Gerda: “Bij het OCMW kom je voor geld of voor papieren maar wordt er ooit gevraagd hoe het met je gaat? Er is geen tijd voor. Ze krijgen geld en er moet een trajectje doorlopen worden. Maar op mensen in armoede kan je geen tijdspanne zetten. De ene heeft een halfjaar nodig en de andere heeft meerdere jaren nodig.”
“Vaak doen die cursussen van de hulpverlening meer kwaad dan goed. Er zijn heel veel mensen die aan de rand van de maatschappij leven. Men weet dat ze nooit tewerkgesteld kunnen worden maar ze kunnen ook niet op invaliditeit want ze zijn niet ziek genoeg. Die mensen zullen nooit tot iets kunnen behoren. Ze worden telkens afgewezen of van het kastje naar de muur gestuurd. Op hun veertigste zijn ze volledig kapot gemaakt. Dat is wat we willen aanklagen. Er moet iets aan gedaan worden. Zo’n mensen moeten eerst serieus ondersteund worden vooraleer ze een job kunnen krijgen. “
Geef ze werk en alles is opgelost
Gerda: “Hulpverleners staan niet altijd open voor de hulpvraag. Kansarmen moeten hun problemen ook leren inzien en beseffen dat ze eraan moeten werken. Het duurt lang voor dat men weet waar het vandaan komt.”
“Als opgeleide ervaringsdeskundige begrijp ik vaak wat de mensen voelen in hun situatie. Maar veel hulpverleners vertrekken vanuit een ander referentiekader en hun kijk op de dingen is niet altijd de juiste voor de armen. Bijvoorbeeld als ze zeggen “we gaan werk voor je zoeken.” Met onze achtergrond weten we dat een bepaalde persoon nog niet klaar is om te werken. Die heeft nog te veel problemen met zichzelf. Ook al vindt hij of zij werk, dan kan het snel mislopen. Wij voelen dat aan. Maar in de klassieke hulpverlening denkt men gauw dat alles is opgelost eens de mensen aan het werk zijn.”
We effenen het pad naar de gewone hulpverlening.
Gerda: “We volgen als opgeleide ervaringsdeskundige bepaalde gezinnen op die ook uit de kansarmoede komen. We proberen vooral in dialoog te gaan met de mensen. Hun vertrouwen winnen, naar hun noden luisteren. Kijken hoe we hen kunnen begeleiden. Er is niet altijd een directe hulpvraag.”
“We effenen het pad naar de gewone hulpverlening. Mensen zijn soms zodanig gekwetst dat ze vaak geen hulp meer willen. Het helpt om vertrouwen te scheppen als ze weten dat ik ook eenzelfde achtergrond heb. Ik vertel het hen ook.”
Patricia: “Mensen vinden het vaak moeilijk om de stap te zetten naar de hulpverlening omdat ze zich weinig begrepen voelen door de klassieke hulpverlening. Mensen zeggen ons vaak “ik voel me voor het eerst begrepen en niet veroordeeld of gepusht om dit of dat te doen. Ik mag mezelf zijn en ik hoef me er niet voor te schamen”.
Gerda: “Ik had bijvoorbeeld een mama met twee kindjes begeleid. Ze was 22 jaar en ze liep er heel onverzorgd bij. Ze zei dat het moeilijk ging met de opvoeding van haar kinderen en dat ze zich niet goed in haar vel voelde. We zijn samen op zoek gegaan naar een organisatie waar ze gesprekken kon voeren met andere kansarmen. Ze koos uiteindelijk voor Recht-Op (een vereniging waar armen het woord nemen). Ze wilde naar de groepsbijeenkomsten gaan op voorwaarde dat ik de eerst keer meeging. Ik ben dan meegegaan.”
Patricia: “Ik begeleidde bijvoorbeeld een moeder met een zoon die tijdelijk in een instelling was geplaatst. Sinds hij thuis was, kreeg ze hem maar moeilijk in bed. Het duurde meer dan twee uur om hem in zijn bed te stoppen. De thuisbegeleidingsdiensten hebben vanalles geprobeerd met allerhande schema’s en beloningssystemen maar dat werkte allemaal niet. Tot ik met de moeder in gesprek ging over wat het voor haar betekende dat haar kind in een instelling was geplaatst. Ze vertelde dat haar zoon in het weekend thuis kwam slapen. Hij mocht toen naar bed wanneer hij dat wou. De moeder associeerde hem in bed stoppen met afscheid nemen de volgende dag. Door samen met haar na te gaan wat het voor haar heeft betekent om telkens afscheid te moeten nemen nadat hij een nachtje geslapen heeft, hebben we die emoties een beetje kunnen plaatsen. Ze voelde zich schuldig tegenover haar zoon en wou hem, door hem langer op te laten, tonen hoeveel ze van hem hield. Ze heeft ingezien dat er andere manieren zijn om haar liefde te tonen en kon zich nadien beter vinden in de oplossingen van de thuisbegeleidingsdiensten. Ze kon voet bij stuk houden en voelde zich minder schuldig als hij naar bed moest.”
Het ritme van de kansarme
Gerda: “Wij volgen het ritme van de kansarme als er geen gedwongen hulpverlening is. In de meeste gevallen bepaalt de hulpverlener de agenda van de kansarmen. Ze worden vreemd aangekeken als ze tegen de hulpverlener zeggen “ik wil niet dat je morgen komt.” De hulpverlener zegt dan “hoezo, je bent toch thuis? Je werkt toch niet”? Maar vaak zijn problemen zo complex dat ze bijna alle dagen bezig zijn met hun problemen op te lossen. Ofwel moeten ze paperassen in orde brengen bij het OCMW, of naar de school van de kinderen of de deurwaarder die langs komt. Die druk snappen veel hulpverleners niet. We volgen gewoon het ritme van dat gezin, zo groeien ze ook. Als je ze dwingt, doen ze de dingen enkel omdat het moet. Je kunt niet aan problemen werken als de mensen die inzichten niet hebben”.
Patricia: “Ik geef mijn telefoonnummer aan de gezinnen die ik begeleid. Ze mogen me altijd bellen als ze in nood zijn. Mensen in armoede hebben weinig steunfiguren waarbij ze terecht kunnen en als ik zo een figuur kan zijn dan ben ik daar blij om, dat betekent dat er vertrouwen is. We worden echt niet lastig gevallen op alle momenten van de dag en avond. Ze respecteren onze vrije momenten en bellen enkel als er iets serieus is.”
Het clichébeeld van kansarmoede
Gerda: “Veel mensen hebben een clichébeeld van kansarmoede. Een kansarme is volgens het algemeen beeld iemand die niet goed gekleed is, geen werk heeft, niet gestudeerd heeft, … Dit klopt niet altijd, er is heel veel verborgen kansarmoede en miserie. Er zijn kansarme mensen waar je het helemaal niet aan ziet. Tegenwoordig zijn er bijvoorbeeld heel veel bejaarden die aan het verarmen zijn. Ze hebben heel hun leven gewerkt maar moeten overleven op boterhammen. Er zijn ook veel armen met een job. Ze komen niet rond vanwege schulden, hoge huurprijzen, etc.“
Taal en normen kansarme versus middenklasse
Patricia: “Er ontstaan vaak misverstanden in de communicatie tussen kansarmen en hulpverleners door het verschil in taalgebruik. Kansarmen hebben een directer taalgebruik, gebruiken korte woorden en zijn straight to the point. Klassieke hulpverleners tonen dikwijls geen emoties. Als een hulpverlener met een uitgestreken gezicht tegen een kansarme zegt “ik ben heel boos op je”, geloven die dat gewoon niet. Want hun lichaamstaal stemt niet overeen met wat ze zeggen. Het plaatje klopt niet. Dan proberen we ze echt kwaad te krijgen om te testen of ze het menen. Het is een soort overlevingstactiek. Hulpverleners doorzien dat niet altijd.“
Gerda: “Mijn communicatie met de kansarmen is direct. Als ik kwaad ben dan toon ik dat ook aan de mensen, ik wind er geen doekjes om. Volgens de etiquette van de middenklasse, die algemeen aanvaardt wordt, moet je op een mooie verhullende manier uiting geven aan je gevoelens als je op je tenen bent getrapt. De andere moet dan maar tussen de regels lezen wat je bedoelt terwijl dat niet voor iedereen even duidelijk is.”
“Wat mij stoort is de manier waarop gedrag bij een arme of middenklasse wordt beoordeeld. Als je als middenklasse alternatief wilt doen en je anders wil kleden of alternatiever wil gaan wonen bijvoorbeeld in een woonwagen dan is dat maatschappelijk aanvaardbaar. Een kansarme kan die keuze vaak niet maken en als die in een woonwagen gaat wonen, is dat vaak een probleem.”
Patricia: “Om een voorbeeld te geven. Ik liep in het begin van mijn tewerkstelling mee met een verpleegster. We gingen langs twee gezinnen die kortelings een kind kregen. Bij beide gezinnen was het huis een beetje rommelig en lag de moeder in de zetel. In het gezin van de middenklasse, zei de verpleegster “de moeder is moe door de bevalling en moet haar weg nog zoeken in het organiseren van haar huishouden”. In het kansarme gezin kreeg de moeder meteen het etiket onhygiënisch en er werd de vraag gesteld of ze de zorg van het kind wel aankon. Dat zegt toch iets over hoe een verpleegkundige naar een gezin kijkt. Deze kijk bepaalt ook hoe de verdere hulpverlening er zal uitzien.”
Laag zelfbeeld
Patricia: “Het zelfbeeld van veel kansarmen is heel laag. Ik heb de middelbare school afgemaakt op mijn 21ste en toen ik hogere studies deed, werd ik telkens heel ziek als ik examens moest afleggen. Die schrik om weer te falen zat er echt in.”
Gerda: “Ik had dat hetzelfde toen ik moest solliciteren. Ik durfde dat niet. Ik was zo onzeker dat ik zelfs in de winkel wegliep als mensen me aankeken. Sinds mijn kinderjaren hoorde ik altijd dat ik niets waard was en niets betekende. En als je dat duizend keer gehoord hebt in je leven dan voel je dat ook. Het duurt heel lang om je zelfvertrouwen op te bouwen. “
“Toen ik werk vond, was het niet gemakkelijk om mijn leven te organiseren. De kinderen moesten naar de opvang of naar de voor- en nabewaking. Dat moet allemaal betaald worden. Als ze ziek zijn of er gebeurt iets op school zit je met een probleem. Je hebt weinig netwerken om op terug te vallen. Op het werk moet je je aanpassen aan de collega’s. Er is een ander taalgebruik, omgang en gewoontes. Het duurt even voor je er aan went. Maar ik weet dat ik nooit al die vaardigheden van de middenklasse onder de knie zal krijgen. Als je hebt kunnen zien hoe je moeder koffie zet dan is dat een vanzelfsprekendheid, maar als je dat niet hebt meegekregen, is het heel moeilijk om het je op latere leeftijd eigen te maken.”
“Een ander voorbeeld is het huishouden. Ik heb een lange tijd in een instelling gezeten. Ik had het bijvoorbeeld moeilijk bij de opvoeding van mijn kinderen. Wanneer leer je je kind zwemmen, fietsen, om hoe laat moeten ze in bed, wat mag een kind vanaf welke leeftijd? Ik had geen houvast. Dan moet je bij de middenklasse gaan kijken hoe zij het doen, maar het wil niet zeggen dat wat goed is voor hen ook goed is voor mijn situatie, voor mijn kinderen.”
Organisaties waar armen het woord nemen
Patricia: In veel van die organisaties waar “armen het woord nemen” mogen/kunnen kansarmen niet doorgroeien. Ze mogen hun levensverhaal doen en naar de activiteiten komen.
Een echte organisatie waar armen het woord nemen, moet gerund worden door de kansarmen zelf, geholpen door de middenklasse. Nu wordt de organisatie gerund door de middenklasse en wordt ze geholpen door de kansarme. Een kansarme kan ook organiseren of een dossier mee voorbereiden. Ook kansarmen hebben bepaalde vaardigheden en ervaringen die ze kunnen inzetten of verder ontwikkelen. Men onderbenut die ervaringen in de hulpverlening.”
Gerda: “Er is een bepaald budget voorzien waar vooral de hoogopgeleiden mee aan de haal gaan. Tewerkstelling in armoedebestrijding of hulpverlening gaat naar banen voor middenklassers. Als er nog een beetje geld over is, gaat het naar een ervaringsdeskundige. In onze maatschappij hecht men nu eenmaal meer belang aan een diploma dan aan ervaring. Vroeger kon je laag beginnen en doorgroeien met je ervaring maar nu is dat bijna niet meer. Ik vind dat de overheid een bepaald percentage van het budget moet voorzien voor ervaringsdeskundigen. “
Oppervlakkige hulpverlening
Patricia: “Er zijn twee problemen met de huidige hulpverlening. De politici maken te weinig geld vrij voor de sociale sector. Het zal er niet beter op worden met de bezuinigingsplannen van de regering. Daarnaast moet de hulpverlening, met haar lange wachtlijsten, snel verlopen en is ze daardoor oppervlakkiger. In plaats van een huisbezoek zijn er consulenten die gewoon bellen. Kan je je dat voorstellen: een gezin in de problemen wordt gebeld om te vragen hoe het met hen gaat in de plaats van een echt gesprek met hen te hebben? Als je niet face to face met iemand praat, kan je als hulpverlener nooit echt aanvoelen wat er aan de hand is in dat gezin. Bij hulpverlening bij kansarmen is het belangrijk om met hen in dialoog te gaan en hun tempo te respecteren. Dat zijn net twee dingen die de hulpverlening vandaag niet meer kan bieden.”
Een vicieuze cirkel
Patricia: “Mensen uitsluiten brengt enorm veel (emotionele) schade toe. Kansarmen worden sneller geviseerd, sneller geplaatst, strenger gestraft etc. Kansarmoede is een soort vicieuze cirkel, er is een goed beleid voor nodig om het grondig aan te pakken. De politici moeten meer geld vrijmaken voor de sociale sector en de hulpverleners moeten meer in dialoog gaan met uitgeslotenen. De hulpverlening zal pas effect hebben als mensen zich terug beter in hun vel voelen en gewapend zijn om te kunnen omgaan met de uitsluitingen in hun verleden. “
Gerda: “Kansarmoede los je niet op in één generatie. Je hebt minstens twee generaties nodig. Je hebt ook twee generaties nodig om in kansarmoede terecht te komen. De eerst generatie heeft nog de vaardigheden en netwerken. Mijn kinderen hebben bijvoorbeeld een aantal vaardigheden meegekregen die ik niet had. Het opgroeien in een gezin, moederliefde ervaren etc. Maar zij zullen ook een stuk schade ondervinden door mijn kansarmoede. Ik kan dat niet vermijden. Ze kunnen hun vaardigheden wel al doorgeven. Het zijn vooral psycho-sociale en communicatievaardigheden die je van kinds af aan leert.”
De kansen van de kansarme
Gerda: “Je zou kunnen zeggen dat de kansen in de maatschappij toch open zijn voor iedereen. Maar de informatie komt niet altijd toe bij de kansarmen. Er zijn bijvoorbeeld heel veel toelagen, premies, verminderingen op belastingen en dergelijke waar een kansarme beroep op kan doen voor studies en allerhande maar die weten dat vaak niet. Ze hebben de nodige netwerken en juiste voorbeelden ook niet zoals iemand uit de middenklasse. De kansen in de maatschappij voor een kansarme kan je vergelijken met een rit op de trein. Als je in de rijrichting zit dan zie je de kansen op voorhand op je afkomen en kan je ze grijpen. Een kansarme zit met zijn rug naar de rijrichting. Hij ziet de kansen passeren en ze zijn weg voor hij ze kan grijpen.”