Een voorstel van de vakbonden om het akkoord onder de huidige voorwaarden voort te zetten wordt door de kledingmerken afgewezen: zij willen af van afspraken die voor elk bedrijf juridisch afdwingbaar zijn. Volgens het rapport Unfinished Business van de in Nederland gevestigde ngo Schone Kleren Campagne (SKC) en enkele internationale arbeidsorganisaties, is het net dat bindend karakter waardoor het “Bangladesh-akkoord” de motor was van aanzienlijke vooruitgang op vlak van fabrieksveiligheid.
Succesvol akkoord
Bangladesh is nog steeds het productiecentrum bij uitstek voor de productie van kleding voor de bekendste merken van de winkelstraat. Het lage-inkomensland heeft echter ook een goed gedocumenteerde geschiedenis van fabrieksincidenten en onveilige werkplekken.
Nadat de Rana Plaza-fabriek instortte in 2013, waarbij 1.130 kledingarbeiders omkwamen en minstens 2.500 mensen gewond raakten, werd het Accord on Fire and Building Safety gesloten tussen internationale vakbondsfederaties en meer dan tweehonderd kledingmerken. Het akkoord legt juridisch afdwingbare veiligheidsvoorschriften op aan meer dan 1.600 productiesites in het land, en beschermt op die manier meer dan 2 miljoen Bengaalse kledingarbeiders.
Het akkoord wordt als succesvol beschouwd omdat het een bindende overeenkomst is die echte straffen bevat voor merken en fabrieken die niet genoeg actie ondernemen. Vakbonden nemen de helft van de zetels in de bestuursstructuren van het akkoord in en kunnen merken verantwoordelijk houden.
Weerstand van overheid en producenten
De regering van Bangladesh en de lokale werkgeversorganisatie verklaren dat ze het akkoord niet langer nodig hebben. Volgens de SKC, medeondertekenaar van het akkoord, willen ook de merken de controle overlaten aan een nationaal Bengaals orgaan, waar vakbonden en werknemersorganisaties veel minder in de pap te brokken hebben.
In de huidige overeenkomst zijn de kledingmerken en de fabrieken verantwoordelijk voor het compenseren van werknemers tijdens een eventuele sluiting als er onderhoudswerken moeten gebeuren als gevolg van de inspecties. De inspecties worden uitgevoerd door veiligheidsinspecteurs van internationale bedrijven.
Volgens de SKC en de vakbonden zijn de nationale inspectie-agentschappen van Bangladesh nog niet klaar om de controle over te nemen, in het rapport worden voorbeelden aangehaald van onveilige gebouwen die na een nationale inspectie toch mogen blijven produceren. Bovendien vrezen ze dat de sociale bescherming van de werknemers zal afnemen in een constellatie waar de vakbonden minder te zeggen hebben.
Brandalarm en nooduitgang
Volgens het rapport is een verlenging van de huidige voorwaarden cruciaal, want er is nog veel werk in de sector. Zo staat er te lezen dat er 1.200 fabrieken die produceren voor onder meer C&A, H&M, Tommy Hilfiger, WE en Zeeman, hun brandalarm nog moeten laten keuren. Zo’n 900 fabrieken zouden nog niet over degelijke nooduitgangen beschikken.
“Acht jaar na de ramp is het zorgwekkend om te zien dat merken pleiten voor hetzelfde model van vrijwillige zelfregulering dat de Rana Plaza-werknemers in de steek liet”, aldus SKC-woordvoerder Ineke Zeldenrust.
“Het is van vitaal belang dat merken en retailers die hun productie uit Bangladesh halen, ervoor zorgen dat het enige positieve dat deze ramp voortbracht, niet verloren gaat.”