Met steeds minder
overheid en steeds meer vrije markt, zijn mensen op zichzelf aangewezen
Wanneer we in België spreken over
de informele economie, dan denken we spontaan aan de “zwarte” economie, aan
werk dat niet aangegeven wordt. Goed voor zo’n 10 à 15% van ons bruto nationaal
product (BNP). Maar voor mijn collega’s
Bismo Sanyoto (Indonesië) en Altagracia Jimenez (Dominicaanse Republiek) roept
het een heel ander beeld op: dat van onzekerheid, van onveilige werkomstandigheden,
van een gebrek aan kansen en sociale bescherming. De informele economie is de
grootste werkgever in hun land.
En dat is elders doorgaans niet
anders. Wereldwijd stelt de informele
economie tussen de 10% en de 90% van de actieve bevolking tewerk. Daarmee is de
informele economie de grootste werkgever wereldwijd. Toen dit fenomeen voor de
eerste keer in kaart gebracht werd beginjaren ’70, dachten velen dat het van
voorbijgaande aard zou zijn. Al die straatventers, marktkramers en schoenenpoetsers
zouden wel terug geabsorbeerd worden in de “formele” economie. Maar die illusie
mogen we 45 jaar later wel laten varen. De structurele aanpassingsprogramma’s
en de privatiseringsgolven in de publieke sector in de jaren ‘80 en ’90 hebben
miljoenen mensen op straat gezet. Met steeds minder overheid en steeds meer
vrije markt, zijn mensen op zichzelf aangewezen. En dus zijn die straatventers,
schoenenpoetsers, marktkramers, riksja en tuk-tuk drivers niet meer uit het hedendaagse
stadsbeeld van Jakarta en Santo Domingo te wissen.
De transitie van de informele naar de formele economie
Hoe breng je die vele
activiteiten terug binnen het toepassingsgebied van de wet? Die kwestie ligt
dit jaar en volgend jaar voor op de Arbeidsconferentie.
Bedoeling is om volgend jaar te landen met een nieuwe IAO-aanbeveling, die de
lidstaten duidelijke richtlijnen geeft over hoe dat transitieproces van de
informele naar de formele economie vorm en inhoud moet krijgen.
Het wordt een enorme
evenwichtsoefening om een instrument op te stellen dat pertinent is voor alle
lidstaten en dus antwoorden biedt voor de omkadering van de overlevingseconomie
én voor de aanpak van de zwarte economie. Maar centraal in die discussie moet
het welzijn van werknemers staan. “Want
werken in de informele economie is geen keuze voor de grote meerderheid van die
mensen”, stelt Altagracia, “het is
een kwestie van overleven. Moesten er degelijke jobs voor handen zijn, ze
zouden meteen tekenen. We moeten ervoor zorgen dat dit instrument wel het pad effent
voor waardige jobs voor al die mensen.”
De vele gezichten van de informele economie
De werknemersgroep in onze commissie
brengt een rijkdom van ervaringen uit de informele economie samen. Ervaringen uit de syndicale wereld, maar
evenzeer ervaringen van andere sociale bewegingen. Ze tonen aan hoe divers de
informele economie is. We vinden er kleine zelfstandigen, maar evengoed mensen
in loondienst, we treffen er microbedrijfjes en coöperatieven aan. Zodat de commissie
eerst en vooral tot een omschrijving moet komen van al die mensen en
economische eenheden, actief in de informele economie. Geen sinecure. Iedereen
moet het lokale en nationale niveau overstijgen, want de spelregels die we hier
willen vastleggen moeten overmorgen toepasbaar zijn in uiteenlopende landen als
Bangladesh, Burkina Faso en Bolivië. Het organiseren van dat bont allegaartje
van werknemers en werkgevers is bijgevolg ook zeer complex.
Maar allemaal vallen ze buiten de
wet, dat is de grootste gemene deler. Ofwel is de wel niet van toepassing. Ofwel is de wet wel van toepassing,
maar wordt ze niet toegepast. Het is
een van de redenen waarom de werknemers enkele jaren geleden binnen de IAO aan
de alarmbel trokken en pleitten voor een transitieproces van de informele
economie naar de formele economie. Voor
een betere toekomst van die werknemers. Een aanbeveling moet de weg wijzen.
Bart Verstraeten
(Wereldsolidariteit)