Globale transformatie van arbeid
Er zijn geen jobs aan het verdwijnen. Vandaag zijn meer mensen aan het werk dan ooit tevoren in de geschiedenis. Wat echter wel verandert, is de aard van de jobs – en vele soorten jobs zijn zich aan het verplaatsen van rijke naar armere landen. Het merendeel van de beschikbare jobs is onderbetaald en wordt gekenmerkt door onzekerheid, wat de betrokkenen allerminst vooruit helpt.
Op dit moment wordt Europa niet geconfronteerd met een jobcrisis die te wijten zou zijn aan de automatisatering van het productieproces. Terwijl technologische vooruitgang, waaronder automatisering, er enerzijds voor zorgt dat bepaalde jobs zich verplaatsen, worden hierdoor anderzijds alternatieve arbeidsmogelijkheden gecreëerd. De crisis is dus eerder de resultante van een globale transformatie.
Het neoliberalisme doet zijn intrede
Toen neoliberale pleitbezorgers tijdens de jaren tachtig de controle over het sociaal- economisch beleids afdwongen, braken een reeks liberaliseringsmaatregelen het globale marktsysteem open. Als gevolg hiervan verdrievoudigde het globale arbeidsaanbod en algauw werden meer dan een miljard arbeiders in China, India en elders ter wereld ingezet in een competitiestrijd met arbeiders in Europa en andere rijke landen.
Terwijl de Europese arbeidsmarkten werden geflexibiliseerd, werd een stuk meer onzekerheid gecreëerd. Dat leidde tot het ontstaan van een nieuwe sociale klasse: het precariaat[1]. Er volgde eveneens een neerwaartse druk op de lonen, de bedrijfswinsten en arbeidsgerelateerde staatsinkomsten. De regeringen wisten dat deze liberalisering grotere ongelijkheid en economische onzekerheid met zich mee zou brengen voor miljoenen arbeiders.
Twee beleidskeuzes stonden open. Enerzijds konden de regeringen beslissen dat wie een inkomen verkreeg uit winsten en de activiteit op aandeelmarkten – de voornaamste begunstigden van de liberaliseringsgolf – een deel van de buit diende te delen met de rest van de samenleving. Dit zou het ontstaan van een plutocratie[2] van miljardairs hebben vermeden.
De regeringen kozen daarentegen voor een faustiaans pact met hun burgers. Om hun dalende overheidsinkomsten te verhullen, financierden ze een consumptieorgie met behulp van goedkoop krediet, arbeidssubsidies en fiscale kortingen. Deze maskerade liep in 2008 echter op de klippen, net als Mephistopheles die zijn ware gelaat niet kon blijven verbergen.
Het ‘precariaat’ groeit aan
Sedertdien werd er een tijdperk van strakke overheidsbesparingen ingeluid, waarbij de regeringen van alle landen tegen elkaar opboksten door te gaan snijden in lonen, sociale voordelen en beschermingen tegen onzekerheid in een strijd om de meeste competitiviteit.
Ondertussen maakte een grootse toenadering zijn opwachting. Een globale arbeidsmarkt zorgde voor een stijging van de lonen en het sociale inkomen in de opkomende economieën, terwijl diezelfde globale arbeidsmarkt net de afkalving van de lonen en het sociale inkomen versnelde in de geïndustrialiseerde wereld. Het gemiddelde reële loon in Europa, Japan en Noord-Amerika is nu over zijn hoogtepunt heen. Hoewel enkele arbeiders verbeteringen mogen verwachten, zal het gemiddelde inkomen voor de meerderheid blijven dalen.
Het groeiende ‘precariaat’ wordt geconfronteerd met een toekomst waarin arbeid enkel lage inkomsten zal genereren, terwijl de inkomsten uit kapitaal naar nog enorm zullen stijgen. Indien de sociale zekerheidssystemen in hun 20ste-eeuwse vorm zullen blijven vastzitten – sociale verzekering, bedrijfsgebonden arbeidsvoordelen en inkomensafhankelijke staatsvoordelen – zal het precariaat als gevolg van deze inertie te kampen krijgen met een staat van chronische economische onzekerheid. Vandaag spreidt het ongenoegen zich reeds uit, sociale onrust zal gauw volgen.
Er is echter een alternatief
Hiervoor zal weliswaar gestreden moeten worden en het alternatief vereist de erkenning dat de meesten onder ons – of hun familieleden dan wel hun vrienden – het gevaar lopen zich bij het precariaat te vervoegen. De sociale bescherming moet hervormd worden op basis van het principe dat iedereen het recht heeft op de meest basale economische zekerheid, namelijk een onvoorwaardelijk basisinkomen waarmee iedereen waardig kan (over)leven. Hiertegenover staan drie standaardbezwaren.
1. Vooreerst stellen critici dat een onvoorwaardelijk basisinkomen onbetaalbaar is. Dit is onwaar. De enorme subsidies die aan bedrijven, de middenklasse en uitzonderlijke belangen worden toevertrouwd, kosten de staat veel meer dan het voorzien in een maandelijkse basisuitkering voor iedereen.
Meer nog, in de nasleep van de financiële ineenstorting in 2008 keerden de regeringen miljarden uit om de banken te redden, wat de bankiers toeliet hun kwistige levensstijl te hernemen. De regeringen konden er daarentegen voor hebben gekozen hun burgers een bescheiden maandelijkse stabiliseringsuitkering te verschaffen, waardoor de groei een meer effectieve stimulans zou hebben gekregen.
Bewegingen in de richting van een basisinkomen zouden ook gepaard moeten gaan met de constructie van democratisch opgezette soevereine kapitaalfondsen, te vergelijken met het Alaska Permanent Fund of het Noorse Statens pensjonsfond.
Wanneer geïndustrialiseerde landen steeds meer door ‘rentenierseconomieën’ worden gekenmerkt (d.i. wanneer een groot deel van het inkomen vanuit het buitenland wordt ontvangen), is er een mechanisme nodig dat een deel van de opbrengsten collectiviseert uit het financieel kapitaal en van de multinationale bedrijven, die winst maken uit hun controle op schaarse hulpbronnen.
Minder arbeid, meer vrije tijd
2. Als tweede grief menen critici dat een basisinkomen de bevolking zomaar iets geeft, zonder dat daar iets tegenover staat. Dit is echter hypocriet. Telkens de rijken erven, ontvangen zij immers ‘iets voor niets’. Velen hebben hun rijkdom niet verkregen door uitzonderlijke persoonlijke verdiensten, maar door beleidskeuzes die astronomische beloningen verschaffen aan bepaalde soorten van bekwaamheid.
Daarnaast is er eveneens een ethische reactie, die voortvloeit uit de redenering die Thomas Paine reeds tijdens het laatste kwart van de 18de eeuw maakte.[3] De rijkdom van een maatschappij is in veel grotere mate afhankelijk van de bijdragen die door onze voorouders werden geleverd dan door wat we – hier en nu – zelf doen. We kunnen weliswaar niet uitmaken wier voorouders welke bijdragen leverden. Als erfgenamen zou het rechtvaardig zijn indien ieder van ons kon delen in de opbrengsten uit hun collectieve belegging, als een vorm van sociaal dividend.
3. Het derde standaardbezwaar houdt in dat critici ervan uitgaan dat een basisinkomen leidt tot luiheid. Dit beledigt ons in de essentie van ons bestaan als menselijke wezens. Nagenoeg iedereen wenst vooruit te komen en zou zich niet tevreden stellen met louter een basisinkomen. Indien er desalniettemin enkele leeglopers zullen zijn, zal dit nauwelijks iets uitmaken. Deze categorie identificeren en daarna dwingen een job aan te nemen, zou slechts een meerkost met zich meebrengen.
Psychologen hebben aangetoond dat mensen met een basiszekerheid meer altruïstisch, tolerant en productief zijn. Een basisinkomen zou ons eveneens meer controle geven over de tijd, die ons vandaag tekortkomt. Laten we ons respect voor het reproductieve werk doen heropleven. Vandaag wordt deze waardering immers verdrongen door het jachtig nastreven van werkgelegenheid en loonarbeid.
Aristoteles stelde dat we aergia, ledigheid, nodig hebben om beschaafd te zijn. Enkel dan hebben we de ruimte om na te denken, te overleggen en deel te nemen aan het politieke leven. Daarnaast hebben we ook meer tijd nodig om te zorgen voor anderen, onze gemeenschap en ons leefmilieu. Kortom: minder loonarbeid, meer zelfgekozen werk en meer ware vrije tijd! Het bestaan van een basisinkomen zou bijdragen tot het bereiken van dit doel.
Guy Standing is professor Development Studies aan de Londense School of Oriental and African Studies. Van 1975 tot 2006 werkte hij bij de International Labour Organisation als onderzoeker aan de studie van de onzekerheid en flexibiliteit van arbeid. Standing is ook medeoprichter van het Basic Income Earth Network. Deze organisatie promoot de idee van een universeel basisinkomen, dat uitsluitend op burgerschap is gebaseerd, dus niet op de vereiste tot werk of op liefdadigheid. Zijn laatste boek is ‘The Precariat: The New Dangerous Class‘ (2011).
Guy Standing komt op zaterdag 21 september naar België voor een lezing op Manifiesta. ManiFiesta, het feest van de Solidariteit in België, bracht vorig jaar 8.000 mensen samen in Bredene aan de Noordzee. Het festival wil mensen samenbrengen die vechten voor rechtvaardigheid, solidariteit en vrede. Dit jaar gaat het feest door op vrijdag 20 september en zaterdag 21 september.
(Vertaling uit het Engels door Dieter Bruneel).
Lezing van Guy Standing op 2 november 2011 (Engels met Engelse ondertitels):
Voetnoten
- [1]Nvdv: dit neologisme is een combinatie van de woorden ‘proletariaat’ en ‘precair’, dat door de Guy Standing voor het eerst werd gebruikt in 2011. Standing beschouwt het precariaat als ‘the new dangerous class’; een sociale categorie van mensen die onzeker zijn over hun toekomst, geen degelijk inkomen heeft…
- [2]Nvdv: plutocratie, naar het Griekse ‘plutos’ en ‘kratos’, rijk en machtig, betekent een systeem waar allen de rijken het voor het zeggen hebben, in tegenstelling tot ‘democratie’, het Griekse ‘demos’ en ‘kratos’, volk en macht, wat slaat op regering door het volk.
- [3]Nvdv: voornamelijk het herverdelend ideaal waarvan Paine’s Agrarian Justice uit 1797 getuigt, inspireert tot op vandaag.