Voor Geert Bekaert
Afzichtelijk. Ik vloekte binnensmonds. Alsof de architect zijn uiterste best had gedaan om de hele hoek te overschreeuwen, zo van: ‘Kijk naar mij! Zie wat ik durf! En die stomme ouwe rommel naast mij? Too bad, tough shit!’. Dat is wat het gebouw mij toeschreeuwde. Wel, ik had zin om terug te schreeuwen. Maar omdat ik beleefd moet blijven van de rector, zal ik het maar laten…
De Vooruit verdient respect: een parel van een art-nouveautempel, een volkshuis (dat trouwens dit jaar zijn eeuwfeest viert) die naam waardig: een echt people’s palace. Ook die achtergevel aan de waterkant verdient respect. Daarnaast een vandalenstreek van een gebouw neerpoten, dat doe je toch niet. Zit die oen van een architect daar maar wat te droedelen op zijn computer, en krijg je dit. In realiteit is zijn pretentieuze ‘gevelversiering’ schreeuwlelijk, alsof hier een geometrische analfabeet een abstract meesterwerk wilde nabootsen. Zonder een greintje respect voor de historische omgeving. Met de woorden van Koolhaas (moet ik even benadrukken – ik zeg dit niet, ik gebruik dergelijke woorden niet:) is de leuze van dit gebouw samen te vatten als: ‘Fuck context’.
Zal ik misschien even, in plaats van toch te beginnen vloeken als een ketter in de architectuurkerk, een zedenpreek afsteken? Ja, laat ik dat maar doen. Stad betekent, voor wie het nog niet wist, Polis in het Grieks, daarvan komt, naast politiek en politie, ook politesse. Denk daar maar eens over na, Meneer De Architect! Idem dito in het Latijn, van Urbs, stad, is afgeleid: urbaan. Dat betekent in eerste instantie welgemanierd. Ook het woordenboek zegt naast ‘betrekking hebbend op het stadsleven’ of op ‘stedelijke gebieden’: ‘wellevend, welgemanierd, bevallig, beleefd, beschaafd, hoffelijk, galant’. En voor urbaniteit: ‘de steedse wellevendheid’. U hebt mij begrepen: ik vind dit soort architectuur niet alleen schreeuwlelijk, en architecturaal analfabetisch maar ook onhoffelijk, ongemanierd, onsteeds en in die zin ook onstedelijk.
‘Onsteeds’ is ook de dertig meter lange blinde muur achteraan de verbouwing van Sint-Lucas Gent, van mijn zeer gewaardeerde kennis Xaveer De Geyter. Echt geen goed idee, Xaveer. Een stedelijke straat kan een blinde muur van dertig meter – als het er al geen vijftig is – missen als kiespijn. Ik vind dat het tijd is dat er een list of shame wordt opgesteld… Het is tijd voor architecturaal activisme. Ja zelfs voor een ALF: het ‘Architecture Liberation Front’ Ik zie het voor mij. Dat ALF stelt zo’n list of shame op, geeft prijzen aan de foute praktijken, en haalt af en toe ook een kleine vandalenstreek uit. Graffiti bijvoorbeeld (in afwasbare verf uiteraard:). Op de muur van Xaveer zou ik schrijven: ‘STEDEN KUNNEN BLINDE MUREN MISSEN ALS KIESPIJN’. Bijvoorbeeld.
Of neem het Gentse gerechtshof van Stephane Beel… Lang niet kwaad, een beetje saai misschien, maar die grote waterpartijen beneden waar alle verdiepingen op uitkijken zouden moeten gevuld worden met duizenden veelkleurige vissen. Dat zou fantastisch zijn: een actie van het ALF (niet amimal maar architectural liberation front dus, maar het zou een joint venture kunnen zijn) waarbij aan alle Gentenaren gevraagd wordt om hun veelkleurige vissen te schenken (en zo hun vissen te bevrijden uit hun bokalen). In zijn glazen stilte lijkt het gebouw te wachten op een dergelijke actie. Het zou meteen het gebouw “dynamiteren tot een gebeurtenis waar veel mensen komen naar kijken” (om een onsterfelijk vers van wijlen Herman De Coninck te citeren).
Het paviljoentje er vlak naast is zondermeer absolute architectuur, een kleinood. Helaas wordt het niet gebruikt en zijn er wat doorsijpelingsproblemen, hoorde ik. Jammer. Ik vond het zo mooi en zo treurig dat ik ter plekke een programma verzon (ook iets voor ons ALF): het wordt een soort werkplek voor intellectuelen en kunstenaars, schrijvers, etc, (zo van dat artist in residence gedoe weet je wel) die dan een slotpleidooi houden, een speech vanaf het balkon van het paviljoen voor het volk verzameld op het voorplein van het gerechtshof, over (honger en dorst naar) gerechtigheid (what else?!).
Gezien ik dit schrijf voor studenten, ook voor hen een boodschap. Of beter voor hen die hun curricula samenstellen: er moet meer inleiding komen in de geschiedenis van de architectuur. De architectuur is wel degelijk een taal die je moet leren. Helaas: de geschiedenis van de architectuur is geschreven in een taal die de hedendaagse studenten niet meer kunnen lezen. Voor hen is alles wat voor Corbu en Mies komt, when all is said and done, ouwe rommel. En ik heb hierboven getoond tot wat dat kan leiden. Mijn studenten geven, na enig aandringen, zelf toe dat ze eigenlijk analfabeten zijn in historische architectuur. Trouwens, ik zie het aan hun ogen als ik begin over oude gebouwen: ze hebben geen kennis genoeg en dus geen feeling, om te zien dat die historische gebouwen spreken. Ze kennen haar spraak niet. Dat is meer dan jammer, dat is fataal.
Voor men mij wil wegzetten als conversatief (‘intellectuelen hebben van architectuur en van de stad nooit iets begrepen’), wil ik toch even zeggen dat ik verslingerd ben op hedendaagse architectuur: het museum M, het Raveelmuseum met zijn sobere maar spannende ruimtes, de huizen van Koolhaas, zijn appartementen in Fukuoka, of gewoon de Kunsthal, … en zo kan ik nog even doorgaan: ik ben speciaal naar Yokohama gegaan om de pier van Foreign Office Architects (van mijn toenmalige baas in Berlage, Alejandro Zara Polo) te zien. Niet te geloven, een klein wereldwonder. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de altijd weer adembenemende parels van drie generaties spannende Japanners of de kunststukjes van überpoëet Peter Zumtor. Of Lacatan en Vassal: miljaar. En dan ben ik nog enkele feilloze hoogstandjes van onze vrienden Robrecht en Daem of ‘Office’ vergeten… Of het spektakel van Calatrava in Luik (wel problematisch hoe die wijk erop aansluit, daar zijn kosten aan).
Maar afgezien van deze en andere perfect acts of architecture, is het modale hedendaagse bouwen de kluts kwijt, vrees ik. Ja, het lijkt wel of de (westerse) mensheid de kunst van het bouwen verloren is. Nee? De Vlaamse mensheid in alle geval. Hoe en wanneer is dat gebeurd? Ik schat omstreeks het jaar 1958, ja, bij het sluiten van de wereldtentoonstelling. Of toch ergens midden jaren zestig. Toen moet het gebeurd zijn: op een dag was de mensheid de kunst van het bouwen kwijt (als een boek vergeten op de sneltrein van de geschiedenis). De opkomst van balkons met gefumeerd glas vormt het onmiskenbare symptoom van die intredende rigor mortis van de bouwkunst. Een boutade natuurlijk, maar toch: behalve de uitzonderlijke gebouwen bakt de hedendaagse doorsnee-architectuur er weinig van. De bouwpromotoren, ik weet het, … maar uiteindelijk is dat een flauw excuus: in de negentiende en vroege twintigste eeuw was zelfs corporate architecture buitengewoon spannend: denk, ik zeg maar wat, aan C – mine in Genk. Niet zo lang geleden, maar… dat alles is vorbei und voruber. En toch, en toch is het dat wat we nodig hebben: goede doorsnee-architectuur. Een mens leeft niet van sterarchitecten alleen.
Voorbeelden van dit soort goede hedendaagse doorsnee-archtitectuur? Ik denk spontaan aan Paul Vermeulen en Henk De Smet maar dat zijn bekenden van mij. Ik wil een voor mij anoniem voorbeeld. Ah, ik weet er een. Onlangs op een zondagse lentewandeling in de buurt rond de Antwerpse Keizerstraat (ja, anders denken mensen nog dat ik alleen in Gent rondloop). Een fraai gebouw van de UA tegenover de Sint-Jacobskerk, echt fraai, met gevoel voor ritme, met een façade, a face, een gezicht,….maar op het gelijkvloers allemaal glas en muren, één toegang. Het zou beter zijn geweest als dit gebouw (de Meerminne, faculteit Sociale en politieke wetenschappen, blijkt via Google maps van Jo Crépain te zijn) op de begane grond panden zou hebben voorzien voor cafés, winkels, een restaurant, een boekhandel. Het zou de straat, en dus de buurt, nieuw leven hebben in geblazen. Nu is dit niet onaardige gebouw in feite dood gewicht in een al stille straat. Verzachtende omstandigheid: het was zondag, zoals gezegd, dus misschien tijdens de week… Maar ik heb er geen vertrouwen in, want ik weet dat universiteitsgebouwen geen gemakkelijk genre zijn. Blijkbaar. Naast de voorkant van Vooruit – we zijn godbetert alweer in Gent – is het alvast Beel en De Geyter niet echt gelukt, en ook wat verderop naast de Sint-Pietersabdij niet. Jammer.
Maar er is hoop (voor universiteitsgebouwen als moeilijk genre): misschien verhuist het Leuvense departement architectuur naar de bottelarij aan de vaartkom, een joekel van een industrieel pand met gigantische ruimtes en prachtige glaspartijen. Uniek patrimonium dat anders voor de bijl gaat. Als het lukt, wordt het een droomplek. Het is maar een waterkans, maar wel een buitenkans op een heterotopie voor creatieve architectuur op internationaal niveau (het lijkt van zichzelf al op de architectuurschool van Lacatan en Vasal) en een kans ook voor Leuven om een achterkant van de stad nieuw leven in te blazen. Doen!
Terug naar de realiteit. Het systeem, waarover ik het daarnet had, van panden met stedelijke functies op de begane grond aan de straatkant van grote gebouwen, zou overal kunnen en eigenlijk moeten worden toegepast. Ik denk aan de Brusselse Noordwijk, een oud zeer, een historische ramp, maar de put kan niet meer gevuld worden want het kalf is al een paar decennia verdronken. En toch. Men zou met kleine ingrepen al die morsdode glazen lobby’s en blinde glazen muren op de begane grond kunnen onderverdelen in kleine ondiepe panden voor allerlei stedelijke functies. De huur die dat kan opleveren zou zeker niet onaardig zijn. En de Noordwijk zou eindelijk weer enig stedelijk leven krijgen. Dit zou gewoon moeten gebeuren. Maar ja… Wie kan dat voor mekaar krijgen? Het ALF!? Het grote probleem met het ‘Manhattanproject’ is dat die mensen blijkbaar nooit naar Manhattan zijn gegaan, want daar zijn zowat alle skyscrapers op de begane grond voorzien van winkelpanden, cafés en restaurants, zodat het geen dode straten oplevert maar levendige buurten.
Conclusio? Wat we nodig hebben is een steedse doorsnee-architectuur die door haar alfabetisering in historische stijlen veel meer Fingerspitzengefühl heeft om zich in te schrijven in de straat, in het stedelijk weefsel; een architectuur die de kunst verstaat om zich te richten naar de stad, gebouwen met een gezicht naar en voor de stad; kortom, een hoffelijke, levendige en wellevende, urbane architectuur.
Post scriptum. Via de legendes bij de foto’s die het voornoemde studentenblad bij mijn tekst maakte, leerde ik achteraf dat het gebouw dat mij zo ergerde aan het begin, daar aan de achterkant van de Vooruit, een kantoor van VOKA was. ‘k Had ‘t kunnen peizen. Dat kan geen toeval zijn. Terwijl ik de foto nog eens goed bekijk en tevreden ben over de foto (ook de andere foto’s waren mooi, waarvoor dank) en over mijn ergernis, vind ik dit toch wel heel bijzonder. Ik maak mij boos op een gebouw waarvan ik begot niet weet en niet wil weten wat het is en dan blijkt dat dus VOKA te zijn. God nog aan toe. Mijn politieke aartsvijanden. Dat kan toch geen toeval zijn, zeg nu zelf. De Vlaamse patroonsorganisatie heeft duidelijk last van profileringsdrang. Ja, nu begrijp ik dit gebouw. Dank u. Dit soort gebouwen bewijst dat die marxistische estheten die altijd tevergeefs hebben proberen te bewijzen dat een bouwstijl getuigenis aflegt van de ideologie erachter, toch uiteindelijk misschien gelijk hadden. Vandaar de noodzaak van een triple ALF: een Architectural /Animal/ Allround Liberation Front!
‘Een eerste versie van deze tekst verscheen in Unité, het studentenblad van de Leuvense architectuurstudenten’.