The Act of Killing
De documentaire focust op de ‘vergeten en door velen zelfs ongekende genocide in Indonesië’ (1965 – 1966) [1]. Ongeveer één miljoen mensen –(vermeende) communisten en Chinese Indonesiërs- werden afgeslacht, eerst door de militairen zelf en later samen met extreem-nationalistische en oerconservatief-islamitische milities en gangsterbendes. De rol van het leger onder leiding van generaal Soeharto, de intussen overleden Indonesische dictator, was ontegensprekelijk doorslaggevend.
In The Act of Killing kunnen de twee cineasten enkele moordenaars van toen overtuigen een film te maken over die ‘belevenissen tussen 1965-66’. De intussen bejaarde slachters-moordenaars spelen hun ‘heldendaden’ van toen na. Precies door deze moordenaars de hoofdrollen in een (fictieve) film te geven, komen de lippen los en wordt de stilte die over deze gruwelijke periode hangt, gebroken. Vrank en vrij pochen Anwar en zijn companen over hun acties, geven ze saignante details over hoe en waar ze mensen de dood in hebben gejaagd. Geen schaamrood, geen gêne… gruwelijk aandoenlijk.
IJzingwekkend is de scène waarin Anwar Congo, grijnzend en met een ijzerdraad rond de nek van een stand-in opschept hoe hij wel zeker honderd communisten “efficiënt en zonder rotzooi van bloed enzo” vermoord heeft.
Een groot gat in het collectief geheugen
Te weinig mensen zijn op de hoogte van deze gruwelijkheden en velen hebben geen weet van het grote aantal slachtoffers. De documentaire The Act of Killing probeert dat gat op een scherpzinnige en indringende manier te dichten. Dat is absoluut een grote verdienste. De bekende filmmaker (en uitvoerend producent van deze film) Werner HerzoIg [2] is duidelijk over de documentaire van de Amerikaanse makers Joshua Oppenheimer en Christine Cynn[3]: “Ik heb de voorbije tien jaar geen krachtigere, surrealistischere en meer angstaanjagende film gezien, … nooit eerder vertoond in de geschiedenis van de cinema !” Voor zover ik al iets ken van cinema, deel ik zijn mening. Over de politiek-economische context waarin Indonesië geprangd zat, komen we in de film niet zoveel te weten. Je kan uiteraard niet alles in een film wringen, daarom mijn bescheiden aanvulling.
‘Kudeta’
Indonesië 1965. In de nacht van 30 september op 1 oktober pleegt een schimmige groep luchtmachtofficieren een kudeta, Indonesisch voor coup d’état. De ‘Gerakan 30 september (Gestapu)’[4] doodt zes hoogstaande legerofficieren en torpedeert –ongewild (?)- op deze manier het tanende leiderschap van president Soekarno, Indonesië’s eerste president na de onafhankelijkheid van kolonisator Nederland. ’s Morgensvroeg bezetten gewapende troepen van de coupplegers het Merdekaplein (Vrijheidsplein), het presidentieel paleis en het nationaal radiostation.
De coupplegers melden langs de radio om dat ze een staatsgreep van generaals hebben verijdeld en kondigen de installatie aan van een ‘revolutionaire raad’. Leider van de groep is luitenant-kolonel Untung, de bevelhebber van de Presidentiële Wacht. Hij is gesteund door onder meer de luchtmacht. Ook het kopstuk van de PKI (Indonesische communistische partij), Dipa Aidit, en enkele leden van de communistische jongerenbeweging Pemuda Rakyat (De Volksjeugd) blijken aanwezig.
Eén van de grote tegenstanders van zittend president Soekarno is generaal Soeharto. Die grijpt in -zo lijkt het- en zet een tegencoup in. Vrij snel, de dag erna op 2 oktober, is zo goed als alles onder Soeharto’s controle, is de groep rond luitenant-kolonel Untung opgepakt en krijgt de PKI de schuld voor de ‘masterminding’ achter de coup. Soekarno wordt de maanden erna opzij geschoven en Soeharto haalt een dubble slag binnen: hij neemt Soekarno’s macht over, én zijn grootste concurrent -de PKI- komt ‘op het schavot’ terecht. De steile opgang naar de macht is voor de legergeneraal begonnen. Nog geen jaar later installeert hij zich als alleenheerser en begint er een periode van dertig jaar ‘Nieuwe Orde’, ultrarechtse militaire dictatuur in Indonesië.
PKI, de klos of masterminder?
Voor de verantwoordelijkheid van de PKI over de ’30 september kudeta’ is er geen enkel bewijs, ook al is het duidelijk dat PKI-leider Dipa Aidit betrokken was. Uit de evenementen blijkt echter dat zijn rol eerder die van een inderhaast opgetrommelde aanwezige was dan die van regisseur. Snel na het herstel van de orde ontkende de PKI-leiding ten stelligste ook maar enige rol te hebben gespeeld in de kudeta. Aidit en enkele andere leidinggevenden van de PKI zouden gehandeld hebben zonder partij-overleg.
De interne keuken is tot op vandaag nooit opengemaakt. Wat er precies is gebeurd in de hoogste rangen van de PKI blijft dus onduidelijk. Later zal blijken dat ook president Soekarno zelf op 1 oktober contact zou hebben gehad met de coupplegende legerofficieren, die hem –zo beweren ze zelf- eigenlijk wilden beschermen tegen een op til zijnde poging tot staatsgreep door de uiterst-rechtse generaal Soeharto[5]. Deze feiten spijzen de analyse dat Soeharto zelf voor de eerste kudeta zou hebben gezorgd, om zo zijn eigen staatsgreep te kunnen uitvoeren.
De historische politieke context
Er deden al een tijdlang geruchten de ronde over een staatsgreep, zeker ook gevoed door de berichten over de slechte gezondheid van president Soekarno. Indonesië zat bovendien in slechte economische papieren. Er heerste op verschillende vlakken chaos en er was de sterk toenemende invloed van de communisten die vooral bij de legertop, meer bepaald bij het (uiterst-)rechtse deel van de generaals, op veel ongenoegen en vijandigheid botste.
De PKI was, na de Sovjet-Russische en Chinese communistische partijen, de grootste ter wereld en telde 3 miljoen leden. Schattingen spreken over een aanhang van meer dan vijftien miljoen sympathisanten in tientallen dochter organisaties, verspreid over de hele Indonesische archipel. De PKI was in theorie atheïstisch maar stond in de praktijk open voor moslims, christenen en hindoeïsten. Op het overwegend hindoeïstische eiland Bali bijvoorbeeld, had de PKI opmerkelijk veel aanhang omdat ze daar het kastensysteem zwaar bekritiseerde. De uitroeiing van het atheïsme (en dus de PKI) zou in die periode mee de ideologische draagbalk zijn om honderdduizenden mensen te vermoorden.
Staat en religie
Sinds het begin van de onafhankelijkheid in 1945 heeft Indonesië, naast de economische perikelen en naweeën van de Nederlandse koloniale periode, sterk af te rekenen gehad met discussies over de plaats van religie in staatszaken. Het land kent immers een zeer divers religieus landschap met onder meer islamitische, hindoeïstische, boeddhistische, protestante en katholieke bevolkingsgroepen. President Soekarno is als democraat aan zijn politieke loopbaan begonnen, maar al in 1956 bekritiseert hij de parlementaire democratie omwille van zijn ‘inherente tweestrijd (meerderheid tegenover oppositie)’[6]. Vanaf 1958 komt Indonesië in dictatoriaal vaarwater.
Oppositiepartijen Masjoemi (islamitisch) en PSI (sociaal-democratisch) worden uit het parlement gezet. In 1959 neemt hij zelf het premierschap in handen. Soekarno evolueert snel naar een autocratische politiek van ‘geleide democratie’, het systeem dat hij in 1963 als (voor het leven benoemde) president oplegt aan het Indonesisch parlement. Maar ook deze ‘ingrepen’ kunnen de grote economische achteruitgang niet keren. Zijn legitimiteit als vader des vaderland houdt hij met moeite in stand door te balanceren tussen een (hoofdzakelijk corrupte, nationalistische) legertop, een politieke Islam en een snelgroeiende communistische PKI.
Soekarno’s recept hiervoor was een regering op basis van het principe van Nasakom (Nasionalisme, Agama, Komunisme)[7], de samenwerking tussen nationalisme, godsdienst en communisme. De politieke tegenstellingen tussen de PKI en de nationalistische partij blijken echter algauw onoverbrugbaar. Soekarno krijgt steeds meer kritiek omdat hij de communisten aan boord houdt. Ultrarechts in de legertop ondermijnt ook voortdurend Soekarno’s politieke leiding.
Koude Oorlog op z’n heetst
De Koude Oorlog heerst in de jaren ’50 en ’60 over de hele wereld; het Sovjetrussische blok verzet zich tegen de hegemonie van de Verenigde Staten. In deze internationale context ontstaat een sterke ‘Organisatie van niet-gebonden landen, mee onder impuls van Soekarno. De oorlogsconflicten, ontstaan door de Amerikaanse geostrategische inmengingspolitiek (Koreaanse oorlog, Vietnamoorlog tegen het communistische Noorden, dekolonisatie, …) isoleren Soekarno steeds meer en hij richt zijn blik naar de Chinese Volksrepubliek. Bij deze toenadering krijgt hij steun van de PKI, maar maakt hij nog grotere vijanden in de legertop.
Deze politiek-economische ontwikkelingen verklaren het optreden van twee actoren in de ‘genegeerde genocide’ van 1965 in Indonesië. Enerzijds ziet generaal Soeharto, de uiterst-rechtse dictator met een grote minachting voor de democratie, een haat voor het communisme en een grote machtshonger, zijn kans schoon om én de macht te grijpen én de PKI te liquideren. Anderzijds pastte deze machtswissel in de geostrategische kraam van de Verenigde Staten die zich zwaar hadden vastgereden in de Vietnamoorlog en die een verdere communistische uitbreiding in Zuidoost-Azië ten alle prijze wilden vermijden. De uitschakeling van de derde grootste communistische partij in de wereld, zou een goede zaak zijn voor het ‘Vrije Westen’… (sic).
Kudeta, Maleisië, China en Soeharto
Met buurland Maleisië komt het van 1962 tot 1966 tot openlijke militaire confrontaties over Kalimantan (Borneo). Soekarno beschuldigt Maleisië ervan de conservatief-islamitische krachten in zijn land te steunen en voert een heftige campagne tegen het buurland (Konfrontasi)[8]. Maleisië krijgt steun van Groot-Britannië, Australië en de Verenigde Staten. Soekarno kijkt in de richting van de Volksrepubliek China met de vraag om militaire steun.
Go Gien Tjwan, de voormalige directeur van het Indonesisch nationaal persbureau Antara, verklaart dat de Indonesische president kernwapens aan China heeft gevraagd om zo de druk op de vijand(en) zeer hoog op te voeren. Mao Zedong (bij monde van premier Zhou Enlai) zou de Indonesiërs de ‘volksverdediging’ hebben aangeraden in plaats van kernwapens. Wel zou Mao Zedong 100.000 geweren, ‘aangepast aan de Indonesische gestalte’, aan Indonesië hebben bezorgd[9]. Dit zou dan gebeurd zijn via transporten onder controle van welbepaalde delen van het Indonesisch leger, zoals het departement van de luchtmacht waarbinnen de PKI grote invloed en sympathie had. De geweren waren niet bedoeld voor de ‘revolutie’ van de PKI, zoals later werd beweerd. Al een tijdje voor de kudeta van 30 september zou de C.I.A. deze wapentransporten geschaduwd hebben en Soeharto op de hoogte hebben gebracht. Deze geheime wapentrafiek was Soeharto’s ultieme bewijs dat Soekarno, de PKI en ‘Rood-China’ onder één hoedje speelden. De ‘bewapening’ kaderde in de weerstand tegen de geostrategische doelstellingen van de VS om in Maleisië Soekarno’s ‘niet-gebonden politiek’ te destabiliseren.
The C.I.A. – Act of Killing
Uit eerder onderzoek en recent vrijgekomen materiaal blijkt dat de Britse MI6 en de Amerikaanse C.I.A. geen onbelangrijke rol[10] hebben gespeeld in de voorbereiding van generaal Soeharto’s staatsgreep[11]. De C.I.A. zou meer bepaald achter de schermen hebben meegewerkt. De hysterische propaganda tegen de PKI en etnische Chinezen na de putch van de ‘Gerakan 30 september’, werd mee mogelijk gemaakt door beider veiligheidsdiensten. Meer nog, jarenlang hebben C.I.A.-agenten door infiltratie en spionage minitieus watch lists aangelegd van communisten én linkse progressieven, actief in vakbonden, vrouwenverenigingen, jeugdorganisaties en vele andere socio-culturele verenigingen. Ex-C.I.A.-agent Ralph McGehee onthulde al in 1990 hoe de Amerikaanse veiligheidsdiensten jarenlang Soekarno hebben gedestabiliseerd en Soeharto mee in het zadel hebben geholpen[12]. Lijsten met de gegevens van ongeveer 5.000 (vermeende) PKI- leden en –sympathisanten, progressieve linksen en (vakbonds-)activisten[13] werden aan Soeharto bezorgd. De jacht kon beginnen, de genocide was gestart.
The Archipelago of Killings
Al vrij snel na het oppakken van de Untung-putchisten en Soeharto’s beschuldiging aan het adres van de PKI, startte een ongeziene geweldcampagne[14] tegen alles en iedereen die van ver of dichtbij met de PKI te maken had. PKI-leden en sympathisanten werden uit alle publieke functies ontslagen. De partij werd verboden. Ook Soekarno-getrouwen werden hard aangepakt, want –zo wil de verdwazing– de president werkte samen met de communisten in zijn Nasakom. De haatgolf deint op een georganiseerde manier uit vanuit de hoofdstad Jakarta tot in de verste uithoeken van de eilandengroep. Eerst over Java, Bali en iets later ook naar Sumatra. Haatboodschappen werden verspreid langs graffiti, affiches, kranten, filmpjes … De infrastructuur voor deze campagnes zou geleverd zijn door de C.I.A.[15]
Begin oktober 1965 vinden de eerste slacht-en moordpartijen plaats, gepleegd door legereenheden op andere, pro-PKI- en pro-Soekarno-legereenheden. In het leger genoot de PKI namelijk een groeiende invloed en sympathie.
In bepaalde streken trainen en organiseren Soeharto-legereenheden in een mum van tijd allerlei locale militia’s en gangsterbendes (waaronder Anwar Congo uit de filmdocumentaire) om de ‘dodelijke communistenjacht’ verder uit te voeren. Later trekt het leger zich achter de schermen terug wanneer de moordmachine op volle kracht draait. Radicale, oerconservatieve islamitische groepen worden dan ook ingeschakeld. Het ‘moord-motto’ varieert: niet alleen het communisme moest uitgeroeid, Indonesië moest ook worden bevrijd van het atheïsme.
Ook dodenjacht op Chinezen
Etnische Chinezen (zo’n 2 à 3% van de Indonesische bevolking) zijn van oudsher geen echt graag geziene gasten in Indonesië. Vooral Chinezen uit de zuidelijke provincies (Guangdong, Fujian) van China zijn in Indonesië beland doorheen verschillende immigratieperiodes. Chinese moslims kwamen al in de 15de eeuw via handelsroutes naar de kusten van Indonesië en Maleisië. Tijdens de periode van het Nederlandse kolonialisme, dat ‘heerste door te verdelen’ fungeerde de Chinese handelaarsklasse als buffer tussen de Nederlandse koloniale elite en de miljoenen Indonesische boeren. Hierbij werden de Chinezen langs beide kanten beschuldigd als iets niet goed verliep.
Vanaf het einde van de 19de eeuw komen duizenden Chinezen als arbeiders werken in de tinmijnen en in de jaren 1950-’60 bekleden veel Chinezen hoge functies in het maatschappelijk leven. De vaak sterkere socio-economische positie van etnische Chinezen heeft hen in moeilijke politieke tijden meermaals tot zondebok gemaakt in de Indonesische samenleving. Dit geldt overigens ook voor de pogrom-brandstichtingen in 1998 waarbij zo’n duizend Chinezen omkwamen.
Precies in de genocide van 1965 heeft dit zondebok-mechanisme geleid tot het viseren van atheïsten, communisten en Chinezen. De meeste Chinezen belijden geen religie maar hebben het Confucianisme als levensfilosofie, waarin geen godheid centraal staat maar een set van ‘wijsheden en gedragscodes’. Er waren veel Chinezen die tegen de PKI waren, maar er was een bovengemiddeld aantal Chinezen lid of sympathisant, niet verwonderlijk gezien het ‘open karakter’ van de PKI, in tegenstelling tot de andere nationalistische en islamitische partijen.
Ook de samenwerking van de PKI met de Baperki, een politieke beweging die de volwaardige integratie van Chinezen in Indonesië nastreefde, speelt een rol in de inclusie van Chinezen in de constructie van communisten, atheïsten en Chinezen als zondebok. Nochtans was de Baperki helemaal geen filiaal van de PKI.
Chinezen hadden in die periode zeker geen bevoordeelde positie in de Indonesische maatschappij, wel integendeel. President Soekarno had reeds anti-Chinese maatregelen getroffen, zogezegd om de eigen bevolking economisch te beschermen. Zo was er de ‘Presidentiële Regulatie Nummer 10’, uitgevaardigd in 1959[16]. Door deze wet werden de handelsactiviteiten van buitenlanders ernstig ingeperkt. In de praktijk waren voornamelijk Chinese handelaars het slachtoffer, alsook een kleinere groep van Arabische zakenlui. Later, onder dictator Soeharto, zou deze racistische apartheidspolitiek nog verder worden doorgezet in verschillende andere maatschappelijke sectoren.
Bloedige cijfers
Hoeveel Chinezen er precies zijn omgekomen bij de genocide van 1965 is niet geweten. Het gaat wellicht om tienduizenden slachtoffers[17].
Over het totale aantal doden in de genocide is er grote onduidelijkheid. Er zijn in ieder geval heel veel mensen vermoord. Amnesty International heeft het in een rapport uit 1997 over “ongeveer één miljoen aanhoudingen (…) velen overleefden hun opsluiting niet”[18]. In de filmdocu The Act of Killing spreekt men over één tot drie miljoen doden. Een verklaring van het Indonesisch leger (onder generaal Soeharto) vermeldt het getal van … 78.500 doden. Vele slachtoffers van de genocide kwamen om het leven door onthoofding, wurging, het oversnijden van de keel of een schot in het hoofd. De lijken werden vaak in rivieren gedumpt. Zo is er een officiële klacht geregistreerd van de stad Surabaya (Java) dat er een dringend groot probleem diende te worden opgelost: “… dat de rivieren verstopt zijn door de lijken…“[19]
Genocide wordt genegeerd
De massamoord wordt tot op de dag van vandaag in de Indonesische geschiedenisboeken verzwegen en blijft verstopt onder een groot taboe. Dat verklaart waarom de makers van de documentaire The Act of Killing de bijzondere techniek van ‘psychodrama’ (het herbeleven) hebben moeten toepassen, anders was er nooit zoveel informatie en emotie naar boven gehaald geweest.
Het taboe blijft onbegrijpelijk, want zelfs de C.I.A., waarvan bewezen is dat ze in deze kwestie boter op het hoofd heeft, spreekt van de grootste genocide na de Holocaust en de Killing Fields.[20]
Toch is er internationaal blijkbaar weinig animo om deze zwarte bladzijden uit de recente politieke geschiedenis (en niet alleen die van Indonesië) kritisch te lezen en om te slaan.
Ook in het land zelf is er niet meteen groot entoesiasme om de slachtoffers en hun nabestaanden de het nodige respect te verlenen, en zo een nationaal proces van verwerking te beginnen.
Het taboe brokkelt af ?
Recent zou in regeringskringen overwogen worden een publieke verontschuldiging door de huidige president Susilo Bambang Yudhoyono te laten uitspreken. Vorig jaar heeft de ‘Nationale Mensenrechtencommissie Komnas Ham’ een onderzoek naar de periode 1965-66 afgerond, waaruit blijkt dat de gruwelijkheden nog wijder verbreid waren dan gedacht, … “hier was sprake van grove mensenrechtenschendingen door de Staat.”[21]
Elske Schouten, NRC-correspondente Indonesië, ziet vooral in de houding van de jeugd verandering omtrent het taboe. Verder is er nog steeds veel scepsis over rapporten en intenties van de regering: “ … (huidig president) Yudhoyono klom op onder Soeharto. Deze regering is nog steeds deel van de Nieuwe Orde” – “Ik denk niet dat we er klaar voor zijn om ons verleden te verwerken (…) het onderzoek door Komnas Ham (is) een belangrijke eerste stap, maar (historicus Asvi Warman ) vreest dat er uiteindelijk niets mee wordt gedaan. … (Hij) vestigt zijn hoop op jongeren als Iqbal Mga, een van de studenten die vorig jaar een boekbespreking bijwoonden van Putu Oka Sukanta op de Islamitische Staatsuniversiteit in Jakarta. De Balinese schrijver van 73 zat 10 jaar vast omdat hij lid was van het communistische cultureel instituut Lekra. Tijdens de Nieuwe Orde was het onmogelijk dat hij op een universiteit zou spreken. Ook nu wilde de rector aanvankelijk geen zaaltje voor hem vrijmaken, uit angst voor problemen. In de zaal luisterde bijna zeker de geheime dienst mee. Maar het weerhield ruim honderd enthousiaste studenten er niet van te luisteren en vragen te stellen.”[22]
Hier kunnen we alvast naar de film gaan kijken.
Neem geen popcorn mee, deze zal op de maag blijven liggen. Een drankje zal je achteraf wel nodig hebben.
Volgende week maandag (22/4 – Brugge) en vrijdag (25/4 – Turnhout) is de veelbesproken filmdocumentaire “The Act of Killing” te zien op het Mooov-filmfestival.
Ng Sauw Tjhoi
[1] Indonesië 1965-66: schattingen spreken over 78.500 (ultrarechtse dictator Soeharto) tot 3.000.000 doden (in de documentaire The Act of Killing) door massaslachtingen op communisten van de toenmalige PKI en op etnische Chinezen
[2] http://nl.wikipedia.org/wiki/Werner_Herzog
[3] http://theactofkilling.com/
[4] ‘Beweging van 30 september’ ook nog ‘Gestapu’ (Gerakan September Tiga Puluh) genoemd
[5] http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6713/de-indonesische-coup-van-1965.html “… Hád er eigenlijk wel een coup plaatsgevonden? In elk geval hadden de opstandelingen het niet op president Soekarno voorzien. In 1966 betoogden historici Benedict Anderson en Ruth McVey al dat de hele kwestie vooral een interne machtsstrijd in het leger betrof. Wellicht was het niet eens de bedoeling geweest de ontvoerde generaals om te brengen – politieke moorden behoorden nog niet tot het klimaat van Jakarta -, maar wilden de daders hen slechts intimideren.”
[6] http://www.en.wikipedia.org/wiki/Nasakom
[7] http://www.en.wikipedia.org/wiki/Nasakom
[8] http://en.wikipedia.org/wiki/Indonesia–Malaysia_confrontation
[9] Uit gesprek met dhr. Go Gien Tjwan (op 12 april 2013) voormalig directeur van het nationaal persbureau Antara die deze informatie kreeg van de Indonesische onderhandelaar Subandrio, toenmalig minister voor Buitenlandse Zaken (http://en.wikipedia.org/wiki/Subandrio) en in 1966 door dictator Soeharto aan de kant gezet.
[10] http://www.independent.co.uk/arts-entertainment/how-we-destroyed-sukarno-1188448.html
[11] http://en.wikipedia.org/wiki/30_September_Movement
[12] http://www.thirdworldtraveler.com/CIA/McGehee_CIA_Indo.html: “… In Thailand, I provided the names of hundreds of leftists to Thai security services. The Phoenix program in Vietnam was amassive U.S.-backed program to compile arrest and assassination lists of the Viet Cong for action by CIA-created Provisional Reconnaissance Unit deathsquads. In fact, former Director of the CIA William Colby compared the Indonesian operation directly to the Vietnam Phoenix Program. Colby further admitted directing the CIA to concentrate on compiling lists of members of the PKI and other left groups. In 1963, responding to Colby’s direction, U.S.-trained Indonesian trade unionists began gathering the names of workers who were members or sympathizers of unions affiliated with the national labor federation, SOBSI. These trade unionist spies laid the groundwork for many of the massacres of 1965-1966. The CIA also used elements in the 105,000 strong Indonesian national police force to penetrate and gather information on the PKI.”
[13] http://www.namebase.org/kadane.html
[14] http://www.en.wikipedia.org/wiki/Indonesian_killings_of_1965-1966
[15] http://www.thirdworldtraveler.com/CIA/McGehee_CIA_Indo.html
[16] http://en.wikipedia.org/wiki/Legislation_on_Chinese_Indonesians#Presidential_Regulation_10_of_1959 Presidential Regulation 10 of 1959 (Indonesian: Peraturan Presiden Nomor 10 tahun 1959) was a law directive issued by Indonesian government and signed by Minister of Trade, Rachmat Mujomisero. The law prohibited foreign nationals from doing retail business outside urban areas (including rural areas) and required them to transfer their businesses to Indonesian nationals by 1 January 1960 or relocate to urban areas. This directive was approved by former President Sukarno. The rule became controversial since its implementation resulting in several people being killed in West Java (also known as racial riot of Cibadak) and triggered a huge exodus of Chinese Indonesians back to China. Although the regulation merely mentioned that only ‘foreign citizens’ were required to do the relocation and closure of business, the law affected many Chinese nationals and Chinese Indonesians. From the 86.690 foreign business retailer listed, about 90 percent of these were Chinese.
[17] http://www.en.wikipedia.org/wiki/Chinese_Indonesians
[18] http://en.wikipedia.org/wiki/Indonesian_killings_of_1965–1966#cite_ref-Friend_2003.2C_p._113_35-0
[19] http://www.en.wikipedia.org/wiki/Indonesian_killings_of_1965-1966
[20] http://www.thirdworldtraveler.com/CIA/McGehee_CIA_Indo.html; http://www.namebase.org/kadane.html