Hoe moet het verder met al die verontwaardiging? Mij is gevraagd om de ‘Indignados en Occupy Wall Street-beweging’ meer wetenschappelijk te kaderen. Helaas is het nog een heel jonge beweging, zodat ik wellicht met evenveel vragen zit als jullie.
Ik kan jullie wel vertellen wat we weten over andere protestbewegingen. De vergelijking met de andersglobalistische beweging is bijvoorbeeld snel gemaakt. Waarop ik mij echter vooral zal baseren, is het onderzoek van de afgelopen vijf jaar bij enkele duizenden betogers in België en de rest van Europa.
Laat me beginnen met aan te geven waarom het zo relevant is om onderzoek te doen naar protest- en sociale bewegingen
Terwijl in het Midden-Oosten volop de revolutie woedt – een roep voor meer democratie -, staat de legitimiteit van het democratisch systeem in het Westen onder zware druk. Populatieonderzoek naar politieke attitudes bij ons en bij onze buurlanden, tonen keer op keer aan hoe het wantrouwen in de politiek en de heersende politieke elite toeneemt.
De laatste vijftig jaar zien partijen hun ledenaantallen zienderogen afnemen. In landen waar geen stemplicht is, is de opkomst steeds lager. Mensen keren zich af van de traditionele politiek, maar – en dat mag dan positief nieuws heten – niet van democratische principes. Mensen zijn, in het algemeen, wel hun geloof in de huidige politiek kwijt, maar niet hun geloof in democratie.
Terwijl de legitimiteit van de traditionele politieke instituten onder druk komt te staan, zien we dat niet-institutionele politieke actiemiddelen aan legitimiteit winnen. Steeds meer mensen zoeken andere en bijkomende kanalen om hun ongenoegen te uiten, om politiek druk uit te oefenen: via betogingen, via sociale bewegingen en allerlei soorten protestacties. Protest zit in de lift, in het oosten, maar ook bij ons. De gouden jaren van mei’68 zijn nog niet voorbij. Integendeel, het is eigenlijk nog nooit zo druk geweest op straat.
Steeds meer en steeds meer verschillende mensen komen vandaag de straat op. Het actiemiddel ‘betogen’ wint zo aan legitimiteit. Dat heet ook wel de ‘normalisatie van protest’: het betekent dat het aantal acties en het aantal thema’s waarrond mensen op straat komen, omhoog gaat, maar ook het soort of de diversiteit aan mensen dat de straat opkomt.
Terwijl in het begin van de twintigste eeuw protest vooral een zaak was van de arbeidersklasse, komt vandaag de dag vrijwel iedereen op straat: de verpleegster, naast de student, naast de advocaat, naast de vakbondsmilitant. Naast de normalisatie van protestacties is er dus ook zoiets als de normalisatie van de activist.
Protest en sociale bewegingen zijn een integraal deel van onze moderne samenleving. Dat is niet onbelangrijk: van oudsher zijn protest en sociale bewegingen immers de motor gebleken van heel wat belangrijke sociale en politieke veranderingen. Soms is één individu voldoende om de bal definitief aan het rollen te krijgen.
Dat is vandaag zo. Denk maar aan de onfortuinlijke fruitverkoper in Tunesië. Dat was vroeger ook zo. Rosa Parks weigerde op 1 december 1955 haar zitje in de bus af te staan aan een blanke en achteraan te gaan zitten. Haar daad van burgerlijke ongehoorzaamheid werd een symbool en belangrijke trigger in de strijd voor meer burgerrechten voor zwarten in Amerika.
Onderzoek toont ook aan dat participatie in sociale bewegingen – en de acties die zij organiseren – belangrijk is als leerschool voor burgerschap en democratie. Mensen kweken er bepaalde politieke attitudes en bouwen er sociaal kapitaal op. Die zaken zijn van bijzonder nut voor het functioneren van onze samenleving.
Protest is dus belangrijk. De vragen die mij dan vooral hebben bezig gehouden, zijn de volgende: ten eerste, wie trekt de straat op, wie haakt af en wie blijft er? Ten tweede, is ook de manier waarop mensen op straat komen aan het veranderen? In het bijzonder, wat is de impact van nieuwe media, de toenemende globalisering en professionalisering van sociale bewegingen?
Wie trekt de straat op?
Laten we eerst eens kijken naar de vraag wie protesteert. Wie trekt de barricade op en wie blijft thuis? Wie blijft betogen en wie haakt af? Dit soort vragen gaat over het proces van mobilisatie dat leidt naar effectieve deelname aan betogingen, maar ook over hoe protestdeelname kan blijven duren, één van de sleutelvragen van vanavond.
Ondanks de toename van protest, is er helaas slechts een fractie van de bevolking dat effectief op straat komt. Het mobilisatieproces is een ware afvalrace. Voor de nationale klimaatbetoging van 2007, bijvoorbeeld, daagde uiteindelijk slechts 10 procent van de bevraagde potentiële deelnemers in onze steekproef op. Vergelijkbare studies vinden een gelijkaardige uitval. Dat klinkt niet goed, maar je kan het ook positief bekijken: wat je op straat ziet, is slechts het topje van de ijsberg.
De weg van verontwaardiging naar effectieve deelname kent grofweg vier drempels:
1. Je moet uiteraard eerst en vooral verontwaardigd zijn over iets. Je behoort met andere woorden tot het mobilisatiepotentieel.
2. Je bent op de hoogte van een betoging. Je bent gevraagd of zelf zo verontwaardigd dat je naar een opportuniteit op zoek gaat.
3. Je bent bereid om te gaan betogen. Je ziet er het nut van in. Je gelooft dat je collectief iets kunt veranderen.
4. En ten slotte, je kunt effectief gaan betogen. Alle praktische en psychologische hindernissen zijn overwonnen.
Elke drempel heeft zijn eigen moeilijkheden om te overwinnen. Verontwaardiging en de bereidheid om te protesteren, zijn bijvoorbeeld zaken die langzaam moeten groeien in de voortdurende interactie met al je informele relaties, je vrienden, je familie. Praten en dromen met elkaar over politieke verandering, zich inlaten met de Res Publica, zoals Jeroen Olyslaegers oproept, vormen de noodzakelijke kiemen om later van verontwaardiging in beweging te komen.
Hoe sterker de collectieve identiteit en de overtuiging dat men collectief een verschil kan maken, hoe groter de kans dat men effectief op straat komt. De laatste drempel is de moeilijkste. Wat dan vooral heel belangrijk is, is dat men stevig ingebed is in informele netwerken. Wat op het laatste moment van belang is, is niet die extra portie verontwaardiging of emotie maar wel een goede vriend die je meesleurt op de barricade.
Er zijn natuurlijk uitzonderingen. We deden ooit onderzoek naar dé anomalie in een betoging, althans volgens de gangbare theorie, namelijk: zij die alléén de straat optrekken en dus volledig los van organisatorische structuren of informele netwerken zichzelf mobiliseren in grote betogingen. Deze mensen blijken zo verontwaardigd dat netwerken niet langer nodig zijn.
Sterke verontwaardiging en hevige emoties kunnen er blijkbaar voor zorgen dat een aantal stappen in de klassieke afvalrace overgeslagen of omzeild worden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor mensen die een allereerste keer gaan betogen. Bij de first timers die wij in België hebben bevraagd, bleken frustratie en gevoelens van machteloosheid een belangrijke rol te spelen.
Dit past opnieuw mooi in het idee dat protest voor deze groep van mensen een belangrijke alternatieve uitlaatklep is. De geijkte politieke kanalen bestaan niet meer of zijn niet responsief genoeg. Mensen geraken er hun ongenoegen niet kwijt. Ook de ‘Occupy-protesten’ in de VS blijken vooral jonge mensen en onervaren activisten aan te trekken. Occupy toont dus zeker ook het falen van een systeem aan.
Het zijn vrienden die je op straat helpen, maar het zijn organisaties die je er houden
Kijken we naar hoe protest kan blijven duren, dan zijn het niet langer je vrienden, je informele relaties die uitermate belangrijk zijn, maar wel of je lid bent van een formele organisatie. De conclusie is dat slechts, wanneer gemotiveerde demonstranten opgepikt worden door een sociale bewegingsorganisatie, hun engagement van langere duur kan zijn.
Kort samengevat: het zijn je vrienden die je op straat helpen, maar het zijn organisaties die je er houden. Uit ons onderzoek naar de ‘blijvers’ blijkt één variabele dominant: actief lidmaatschap van een sociale bewegingsorganisatie. Althans wat België betreft, is het dus belangrijk om sterke middenveldorganisaties te hebben die voor een continu aanbod van protestmogelijkheden zorgen.
Succesvolle acties, die los van het middenveld ontstaan, zoals de ‘SHAME-betoging’, kunnen wel een belangrijk nieuw potentieel van bereidwillige actievoerders leveren. Het doet me denken aan die straffe uitspraak van Saul Alinsky, een community organizer in de jaren zeventig en auteur van Rules for Radicals: “If you want drama, get a movement; if you want results, get an organisation.” Ik zie echter een belangrijke symbiose tussen spontane beweging en structurele organisatie, op voorwaarde dat het nieuw potentieel kan verzilverd worden.
Idem voor de indignados en Occupy-beweging: het is cruciaal om het momentum te grijpen en te kristalliseren in een meer structureel verband: uiteraard geen gemakkelijke opdracht. Twee gevaren loeren om de hoek: bestaande organisaties kunnen het verwijt krijgen de prille mobilisatie te willen recupereren of – zoals in België en Nederland lijkt te zijn gebeurd -, de beweging belandt in een niche van het middenveld, om het wat oneerbiedig te zeggen, het kleinlinkse middenveld. Daardoor vindt men moeilijker aansluiting bij andere geledingen in de samenleving. Dat is natuurlijk spijtig.
Zien we ook verandering in wie betoogt, hoe mensen op straat komen en waarom ze dat doen?
Zoals ik aangaf, ben ik ook zeer geïnteresseerd in de manier waarop protest zelf verandert. Wie op straat komt, hoe dat gebeurt (dus via welke kanalen) en waarom mensen betogen is de jongste jaren sterk onderhevig aan een aantal specifieke maatschappelijke veranderingen.
Drie tendensen zijn van belang: de introductie van nieuwe communicatietechnologieën, de stijgende transnationalisering of globalisering van de politieke en economische sfeer, waardoor actievoerders en sociale bewegingen hun pijlen ook steeds meer op dat niveau moeten richten, en ten derde, de daarmee gepaard gaande professionalisering van sociale bewegingen en activisme.
Het toenemend aantal vragen rond transnationalisering en gebruik van nieuwe media ging mooi samen met de opkomst van de andersglobalisten, die tussen 1999 met The Battle of Seattle en 2003 met No war on Iraq hun hoogtepunt kenden. De Occupy-beweging lijkt nu een revival van de andersglobalisten in te zetten.
Dezelfde vragen rond het gebruik van nieuwe media en transnationalisering boeten dus zeker niet in op de actualiteit. Bijvoorbeeld: hoe transnationaal is de beweging eigenlijk? Hoe worden gemeenschappelijke doelstellingen transnationaal geformuleerd en nagestreefd? Helpen nieuwe media om nieuwe mensen te engageren voor deze doelstellingen? Enz.
Er vallen wel wat lessen te trekken uit de geschiedenis van de andersglobalisten. De nood aan professionalisering leidde bij de andersglobalisten vooral tot een hevige discussie tussen de zogenaamde verticalisten en de horizontalisten. Een ander probleem, al hangt het er wel mee samen, is de zoektocht naar eenduidige alternatieven.
Wat mooi is aan de andersglobalisten en hun samenkomsten op ‘sociale fora’ op zowel lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau is, dat het naast een beweging van bewegingen ook een oefening is in democratie. De andersglobalistische beweging heeft, naast de strijd tegen het neoliberale kapitalisme, ook een duidelijke agenda in termen van interne besluitvorming: meer participatief en directe democratie.
Het bleek geen gemakkelijke oefening. In verschillende landen, en niet in het minst op de transnationale Fora, liep de spanning hoog op tussen de verticalisten – zij die ijveren voor een minimale vorm van delegatie -, en de horizontalisten, – zij die ijveren voor een strikte non-hiërarchische besluitvorming, geen leiders en geen gemeenschappelijk statement op het einde van het Forum.
Naomi Klein omschreef de betogingen van de andersglobalisten ooit als een “kakafonie van onsamenhangende slogans, een willekeurige lijst van uiteenlopende grieven zonder duidelijke doelen”. Dit is exact de kritiek die de indignados en Occupy-beweging te verwerken krijgen.
Het uitbouwen van een organisatie rond de beweging lijkt mij dus niet alleen noodzakelijk om het vuur levendig te houden, zoals eerder aangegeven, maar ook om gepaste en eenduidige alternatieven te formuleren. Er moeten met andere woorden leiders zijn. Je hoeft daarom geen grote organisatie te zijn. Het is vooral belangrijk een passend frame te vinden, een master frame zoals sommige van mijn collega’s dat noemen, dat andere organisaties en segmenten in de samenleving kan aanspreken.
Uit onderzoek blijkt dat kleine bewegingen met een gepast master frame grote successen kunnen boeken door aan zogenaamde ‘meso-mobilisatie’ te doen: ze focussen niet op het mobiliseren van mensen, maar op het mobiliseren van andere middenveldorganisaties. In België vertaalt zich dat heel vaak naar coalitiewerk met de vakbonden, de reuzen van het middenveld. Geen enkele andere sociale bewegingsorganisatie kent dezelfde mobilisatiekracht of heeft op dezelfde wijze toegang tot de bestaande institutionele structuren.
De transnationalisering van protest versterkt de nood aan professionele activisten. Al is er een groot verschil tussen protest dat zich transnationaal verspreidt en protest op het transnationaal niveau. Mensen die op transnationaal niveau actief zijn, weten zich in sterke mate gesteund door formele organisaties. Dat hoeft niet te verwonderen. Het zijn organisaties die de noodzakelijke middelen en ondersteuning bieden om internationaal actief te zijn. Binnen sociale bewegingen leidt dit vaak tot kritiek.
Zo worden de Sociale Fora wel eens beticht van champagne activism, enkel toegankelijk voor hen die tijd en geld hebben om de wereld rond te vliegen om over wereldproblemen te discussiëren. Er is inderdaad het probleem van representatie en ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen en mensen op het transnationale niveau. Daar blijkt ook het belang van protest dat zich globaal verspreidt.
Uit eigen onderzoek en studies van collega’s in de Verenigde Staten blijkt dat het toenemend aantal global days of action in wezen vooral nationaal protest is, waar het aantal deelnemers van buiten de eigen landgrenzen zeer beperkt is. Het is echter de verdienste van die professionele activisten en hun organisaties die op transnationaal niveau actief zijn, om mensen lokaal te engageren voor een strijd die gericht is tegen instituties en problemen die de eigen landgrenzen ver overschrijden.
En dat brengt me bij de rol van nieuwe media. Het internet, met al haar toepassingen, is een belangrijk instrument in handen van die professionele, transnationale activisten om het proces van transnationaal protest te versterken.
Daarnaast lijdt het geen twijfel dat nieuwe, sociale media mensen veel sneller en massaler toegang verschaffen tot protest: zowel in termen van vraag (opportuniteiten grijpen) als in aanbod (zelf opportuniteiten creëren). Maar het blijft wel belangrijk om een sterk middenveld te hebben, om mensen actief te houden.
Nieuwe, sociale media kunnen een belangrijke rol spelen om nieuwe groepen van mensen, die niet in een bepaald netwerk van sociale bewegingsorganisaties zitten, de straat op te krijgen. Maar het is enkel door organisaties en hun organisatieleden, al dan niet via het gebruik van die nieuwe media, dat protest engagement een ‘lange termijn toekomst’ heeft.
Jeroen Van Laer
Jeroen Van Laer is als politicoloog verbonden aan de Universiteit Antwerpen.
‘De Avond van de Verontwaardiging’ is een initiatief van deBuren en de Beursschouwburg, met medewerking en steun van DeWereldMorgen.be en PALA.be.