Boekrecensie -

La pensée de midi van tussenfiguur Camus

Jurist en voormalig Vlaams Ombudsman Bernard Hubeau schreef een omvangrijke beschouwing over recht in het werk van Albert Camus. Walter Lotens las en bespreekt.

maandag 23 mei 2022 15:44
Spread the love

Recht en literatuur

Wat drijft een jurist, stedelijke planner, rechtssocioloog, ombudsman en klimaatactivist als Bernard Hubeau om zich 622 pagina’s lang in te graven in het denken van en over Albert Camus? Met die vraag in het achterhoofd begon ik aan de lectuur van dit zeer bijzondere boek. Het heeft me letterlijk lang ‘bezig gehouden’: blad voor blad, dag in, dag uit en zo enkele weken lang. Omdat er over Camus duizenden boeken en artikels zijn verschenen, zocht Hubeau naar een geschikte kapstok om zijn verhaal aan op te hangen. Zoals de titel van het boek ‘Op zoek naar rechtvaardigheid, recht en onrecht bij Albert Camus’ al duidelijk maakt, kiest hij als jurist niet toevallig voor die invalshoek. ‘Ieder het zijne geven en gunnen, maar ook omgekeerd niet iets doen wat jij niet wil wat met jou gebeurt of andere zou verwijten’. Dat is zijn werkdefinitie die hij als toetsingskader doorheen de analyse van Camus’ oeuvre hanteert.

Literatuur is een must voor juristen, want recht is en blijft een sociaal en cultureel verschijnsel.

Daarnaast plaatst hij zich met zijn benadering ook in de beweging ‘Recht en Literatuur’ die in Vlaanderen en Nederland ook stilaan vaste voet aan de grond begint te krijgen. ‘Recht op verhaal’ gaat in de lijn van Camus’ denken er van uit dat literatuur een must is voor juristen, want recht is en blijft een sociaal en cultureel verschijnsel. De literatuur kan ‘doorleefde kennis’ aanreiken. Dat heeft de auteur van ‘La peste’ en ‘L’Étranger’ als niet een bewezen. Deze benadering doet ongetwijfeld ook meer recht aan de all-in one figuur die Albert Camus was.

Camus in cycli

In 1957 ontving Camus de Nobelprijs en het is daar in Stockholm dat hij uitlegt dat hij als auteur met zijn werk un plan précis voor ogen had. Hubeau merkt terecht op dat het zeer uitzonderlijk is dat een auteur een dergelijk precies plan heeft met zijn/haar schrijverschap, in verschillende cycli, met een bepaalde thematiek en een visie via welke type van werk hij/zij het thema zou afwerken. Camus spreekt over drie periodes waaraan de auteur in zijn notities telkens een Griekse mythe koppelt: het absurde of de mythe van Sisyfus (L’Étranger, Le mythe de Sisyphe, Caligula en Le Malentendu). De revolte of de mythe van Prometheus (met La peste, L’Homme révolté en Kaliayev) en de liefde of de mythe van Nemesis. Door zijn plotse dood heeft Camus geen verdere invulling kunnen geven aan die laatste periode.

Albert Camus. Beeld: publiek domein

Niet iedereen kan zich echter vinden in die opdeling. Zo vindt Hans Achterhuis dat er slechts sprake is van twee periodes: de cyclus van de ontologie en die van de ethiek. Volgens Achterhuis bouwt Camus in zijn jeugdwerk het decor op waarbinnen zijn latere werk zich zal afspelen. Het komt me voor dat die strikte opdeling, ook al zou ze door Camus zelf opgesteld zijn, toch niet volledig matcht met de meerlagigheid die inherent aanwezig is in het oeuvre van Camus. Die meerlagigheid zit trouwens ingebakken in de figuur van Camus zelf.

Entre-deux-figuur

Wie en wat was nu Camus? Een filosoof, een ethicus of een schrijver? Of alle drie? Hij is een Middellandse Zeemens, noch volledig Frans, noch volledig Algerijn, noch volledig Europeaan of Afrikaan, maar alles tegelijk. Zo wordt hij ook een religieus atheïst genoemd, Camus kun je niet een-op-een vastpinnen. Hij balanceert tussen ‘ja’ en ‘nee’, tussen revolte en revolutie, tussen zon en nacht, tussen moeder en rechtvaardigheid, tussen individualisme en solidariteit, tussen solitair en solidair (denk aan zijn beroemde ‘Je me révolte, donc nous sommes’), tussen pied noir en Parisien, tussen het (libertaire) anarchisme en het sociaal reformisme van de derde weg. Camus bevindt zich duidelijk ‘entre deux rives’. Hij is une sorte d’entre-deux, zoals de Franse filosoof Michel Onfray hem kenmerkt. Hij vertrekt vanuit een ‘niet-positie’ en dat betekent dat hij vrijwel overal en altijd een buitenstaander is en blijft. Dat blijkt overduidelijk in zijn moeizame relatie tot Sartre met wie hij een haat-liefde verhouding had.

Albert Camus. Foto: publiek domein

Camus is in de eerste plaats een schrijver en dat benadrukt hij zelf ook voortdurend. ‘C’est que je pense selon les mots et non selon les idées’. (p. 416) Hij is bovendien een steengoede schrijver, want anders verdien je geen Nobelprijs. Misschien heeft zijn in-between positie daarin een niet onbelangrijke rol gespeeld. De in-between positie kan leiden tot de typische gespletenheid van de migrant die tussen verschillende culturen balanceert, maar kan ook creatieve en vernieuwende krachten losmaken waardoor nieuwe mengvormen kunnen ontstaan.

La pensée de midi

Een kernbegrip in de denkwereld van Camus is het moeilijk te vertalen begrip ‘la pensée de midi’. Het wordt soms vertaald als ‘het klare denken’ (belicht door de Middellandse Zee), maar het drukt ook het zoeken naar een zeker evenwicht uit waarin de Griekse filosofie van de grens en de limiet zou te onderscheiden zijn. Daarvoor voert Camus vaak de figuur van de godin Nemesis op, die staat voor het concept van de maat en de redelijkheid. Camus is een maat- of evenwichtzoeker en dat moet voor hem niet het juiste midden zijn, maar eerder de plek waar de spanning tussen de extremen zich doet gevoelen, zoals tussen kunst en ideologie, tussen literatuur en engagement bijvoorbeeld, tussen ‘Schrijven of schieten?’, zoals Fernand Auwera in 1969 die vraag stelde aan een aantal Nederlandstalige auteurs. Het antwoord van Camus daarop was eenvoudig: ‘J’aime mieux les hommes engagés que les litératures engagées’. En de moralist in hem ‘die dat niet wilde zijn’ voegde eraan toe : ‘Oui, je les souhaiterais moins engagés dans leurs œuvres et un peu plus dans la vie de tous les jours’. (p. 406)

‘J’aime mieux les hommes engagés que les litératures engagées’

Volgens Roger Quillot is Camus plutôt un homme des limites, plutôt qu’un homme de principe. Voor hem heiligt het doel de middelen niet, maar moet er in het hic et nunc een evenwicht gevonden worden tussen doel en middelen, tussen rechtvaardigheid en vrijheid. Politiek wijst hij daarom het marxisme-leninisme af – en ook het denken van Sartre – en voelt hij zich meer verwant met de Franse filosofe en activiste Simone Weil die ook helemaal niet te spreken is over dat messianistische karakter van Marx en wat zij het ‘mythologisch karakter van de socialistische literatuur’ noemt.

Mocht Camus politiek kleur bekend hebben dan zou hij zich waarschijnlijk een ‘gematigd anarchist’ genoemd hebben. Jeanyves Guérin dichtte hem une vieille sensibilité anarchiste toe. (p. 213) Ook Michel Onfray is die mening toegedaan. Er zijn libertaire trekjes bij hem aanwezig, maar hij is zeker geen liberaal of neoliberaal. Hij zoekt een socialisme dat ‘anti-étatique, anti-autoritaire, non dogmatique’ en ‘porteur d’aucune risque de dérapage totalitaire’ is. (p. 244)

Wijsheid van de roman: Camus en Coetzee

Romanciers weten vaak op een veel genuanceerder manier de complexiteit en de veelstemmigheid van een wereld onder woorden te brengen. Dat gaat zowel voor Camus als voor JM Coetzee op die allebei de Nobelprijs voor literatuur mochten ontvangen.
De symbolische wereld van de literatuur valt niet samen met de beredeneerde wereld van de ideologieën. ‘Je pense selon les mots en non selon les idées’, zegt Camus, die zich zeker geen geëngageerde schrijver in de politieke betekenis van het woord noemt.

‘Je pense selon les mots en non selon les idées’, zegt Camus, die zich zeker geen geëngageerde schrijver in de politieke betekenis van het woord noemt.

De sterkte van een roman is dat hij weigert eenduidige antwoorden te geven op existentiële vragen. Een goede roman biedt een veelheid van vaak tegenstrijdige gezichtspunten die je bij een filosoof of een wetenschapper niet altijd kunt verwachten. Daarvoor moet je vaak te rade gaan bij de kunstenaar die dan romancier, toneelschrijver, kineast, musicus, fotograaf, beeldhouwer of schilder kan zijn. De Nederlandse filosofe Karen Vintjes zegt het mooi: ‘De pure filosofie tracht de essentie van het algemene menselijke existeren op het spoor te komen en weer te geven in abstract theoretische taal. Maar daarmee is het niveau van het subjectieve, het singuliere en dramatische aspect van de menselijke bestaanswijze nog niet geëxpliceerd. Hiervoor is slechts het literaire genre toereikend. Alleen de literatuur kan de menselijke ervaring in al zijn rijkdom weergeven.’
Ook Achterhuis benadrukt herhaaldelijk in zijn werk ‘de wijsheid van de roman’. ‘Dierenleven’ van Coetzee bijvoorbeeld, een tekst die volgens Achterhuis het midden houdt tussen een filosofische lezing en een roman, is toch meer een roman omdat er duidelijk sprake is van ‘een dialogische en polyfone werkelijkheid, waarin spanningen, conflicten en tegenspraak voortdurend zichtbaar zijn’. (p. 61)

Sisyfus Hubeau

L’Héroisme de la contradiction. Ja, daarover gaat het bij Albert Camus. Maar hoe breng je zo’n schijnbaar onduidelijke boodschap aan de man en blijf je als auteur toch de knoppen bedienen die leiden naar een harmonisch geheel? Geen eenvoudige opgave. Ik vermoed dat Bernard Hubeau zich in de loop van zijn zoektocht ook wel vaker Sisyfus moet gevoeld hebben. Hij moest geen zware steen tegen een helling naar boven duwen, maar wel de last van een immense boekenkast die over Albert Camus is geschreven naar boven tillen. Ik kan me voorstellen dat er tijdens dat schrijfproces heel wat boeken uit die kast zijn gevallen voordat alle puzzelstukjes hun plaats hadden gevonden, want zo moet je zijn boek lezen: als een gaaf geheel, als een boeiend all-in one verhaal, als een zoektocht naar de juiste maat, ‘naar de spanning van een uiterst gespannen boog die de pijl niet afschiet’. Obstakels zullen er zeker geweest zijn, niet alleen tijdens het schrijfproces, maar ook daarna, want een boek dat 135 euro kost, hoe waardevol ook, werpt alvast een hoge drempel op.

‘Alleen al door zijn worsteling om de top te behalen, wordt de mens volledig in beslag genomen. We moeten ons voorstellen dat Sisyfus gelukkig is.’ Zo eindigt Albert Camus ‘Le mythe de Sisyphe’.

Ik moest bij het lezen van die zin ook aan Bernard Hubeau zelf denken.

 

 

 

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!