Hoe terecht is de schrik voor adviserend artsen?
Interview -

Arbeidsongeschikt: Welk imago geef jij adviserende artsen?

Laten we er geen doekjes om winden: het imago van adviserende artsen is over het algemeen niet zo positief. ‘Zieke mensen liefst zo snel mogelijk van de invaliditeit gooien’ is in de volksmond misschien wel de meest voorkomende invulling van de job. Of het echt zo zwart-wit is? Ik kreeg de kans om in dialoog te gaan met twee adviserende artsen van de jongste generatie om een aantal overtuigingen schaamteloos te bevragen.

woensdag 2 december 2020 14:20
Spread the love

“Het wetgevend kader bestaat uit zwarte letters op wit papier. Wij werken binnen dat kader in onze grijze wereld.”

Soetkin De Rouck (36) en Astrid Janssens (36) zijn beiden sinds midden 2018 werkzaam als adviserende arts voor de Onafhankelijke Ziekenfondsen. Wat hen drijft en motiveert om zich te verdiepen in verzekeringsgeneeskunde:

Soetkin: ‘Voor ik als adviserend arts aan de slag ging, heb ik een achttal jaar gewerkt als bedrijfsarts, wat natuurlijk al heel veel aansluiting heeft bij de job van nu. Ook daar werd ik heel regelmatig geconfronteerd met trajecten re-integratie die ik kon begeleiden, maar dan vanuit een andere invalshoek. Ik had nood aan een nieuwe uitdaging voor mezelf en zette zo de stap naar adviserende geneeskunde.’

Astrid: ‘Ik ben ongeveer rond dezelfde periode als Soetkin begonnen, ook in de regio Gent. Mijn achtergrond is volledig anders, ik kom uit het ziekenhuismilieu en had nog geen ervaring met langdurige opvolging van patiënten. Sociaal engagement en de wereld willen verbeteren zijn wel drijfveren om deze job te doen. Ik ben zeer blij dat ik de overstap gemaakt heb.’

Wanneer valt iemand voor jullie onder de noemer ‘gezond’?

Astrid: ‘Letterlijk misschien iemand die geen problemen ondervindt, maar dat wil niet zeggen dat die nooit iets mankeert. Als iemand met bijvoorbeeld een hoge bloeddruk als ziek bestempeld wordt, dan zouden we al bijna iedereen ziek moeten verklaren. Iemand met autisme gaat anders handelen in het leven, maar is die ziek?’

Soetkin: ‘Als we kijken naar de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie wordt veel ruimer gekeken dan alleen fysiek. Ook mentaal en sociaal welzijn spelen een belangrijke rol én de mate waarin iemand kan functioneren. Neem het voorbeeld van Astrid over de te hoge bloeddruk: iemand die dat met de juiste medicatie onder controle kan houden en voor de rest perfect functioneert, is voor mij gezond. Het is maar wanneer er een problematiek speelt die echt impact heeft op je dagdagelijks functioneren dat je van ziekte kan spreken.’

Dokter Soetkin De Rouck.

“Een adviserend arts is geen boeman bij wie je wordt opgeroepen, op een stoel gezet, ondervraagd zoals bij de politie, om vervolgens je oordeel te krijgen zoals van een rechter en fini.”

Kunnen jullie mij eens meenemen achter de schermen van een evaluatieproces: wat zijn de belangrijkste criteria om te bepalen of iemand ‘valide’ of ‘arbeidsgeschikt’ genoeg is?

Soetkin: ‘Zo’n evaluatie is echt een combinatie van het in kaart brengen van de diagnose (als die er is), de geschiedenis van de behandelingen, klinisch onderzoek wanneer dat relevant is én het goed bevragen van de impact op het functioneren. Soms vraag ik letterlijk aan mensen hoe hun dag eruit ziet en wat de beperkingen zijn die ze zelf ondervinden bij dagdagelijkse taken. Zo kan je een beeld vormen van de impact. Eigenlijk is het met die elementen allemaal samen dat wij moeten proberen een beoordeling te maken.’

Astrid: ‘Het is niet zwart-wit bij ons, terwijl dat volgens mij wel het beeld is dat leeft in de publieke opinie: ofwel ben je ziek, ofwel mankeer je niets. Nee, wij gaan nooit zeggen dat iemand niets heeft, wij gaan kijken naar wat de capaciteiten zijn en hoe we van een bepaalde situatie het beste kunnen maken. Je kan daar niet zwart-wit naar kijken, in de zin van: iemand komt binnen met een bepaald probleem, voor mij valt dat onder ‘niet ziek’, hup en gedaan. Mensen hebben vanuit dat beeld vaak schrik van ons omdat ze denken dat ze op die manier behandeld gaan worden. Dat idee moet dringend verdwijnen.’

Dokter Astrid Janssens.

“Niet alleen de verzekerden zelf, maar ook de behandelde artsen zijn dikwijls niet volledig op de hoogte van alles wat onze functie inhoudt.”

Het is inderdaad geen fabel dat mensen soms met angstzweet in de wachtzaal zitten wanneer ze opgeroepen worden. Dat gevoel wordt uiteraard ook gevoed door getuigenissen van mensen die willekeur ervaren, die oprecht niet begrijpen waarom ze uit het stelsel van invaliditeit gezet worden. Hoe kijken jullie zelf naar het imago van de adviserend arts?

Astrid: ‘Het niet-weten wat het eigenlijk juist inhoudt, is de oorzaak van de angsten bij de mensen. Niet alleen de verzekerden zelf, maar ook de behandelde artsen zijn dikwijls niet volledig op de hoogte van alles wat onze functie inhoudt. Ik geloof dat dit in de toekomst zal beteren: de schrik zal afnemen wanneer ook die onwetendheid vermindert. Ik ga niet zeggen dat de angst helemaal zal verdwijnen, want mensen hebben nog altijd het gevoel ‘ik word opgeroepen’. Maar, als je voldoende uitleg geeft, heb ik het idee dat ze de volgende keer ook minder schrik zullen hebben.’

‘Ik benoem ook, wanneer ik zie dat iemand schrik had om naar mij te komen, dat mijn rol niet is om de boeman te spelen, maar wel om samen te kijken waar iemand staat en wat we verder kunnen doen. Het is een kwestie van duidelijk te maken dat we bezig zijn met het vormen van een positief verhaal. Uitleg geven kan al heel veel doen aan de angst van mensen.’

‘Welke beslissing er ook genomen wordt, het is van groot belang dat de verzekerde begrijpt vanwaar die komt.’

Soetkin: ‘Ik krijg wel al eens de vraag ‘alé, jong, doe jij dat graag?’, of mensen hebben inderdaad automatisch die negatieve connotatie. Dan reageer ik vaak met ‘het is wat je er zelf van maakt, hoe jij je gedraagt in die functie.’ De bril waar je zelf door kijkt bepaalt hoe je er tegenover staat. Als je inderdaad begint met de visie van ‘we gaan er hier eens iedereen afsmijten’, dan … Het is belangrijk te beseffen hoe je er zelf tegenover staat, wat je eigen houding is als adviserend arts.’

‘Ik voel inderdaad een zekere schroom en angst wanneer mensen binnenkomen in het kabinet. Gelukkig is dat tegen het buitengaan vaak een heel ander gevoel. Het is wat wij er zelf van maken, dat bepaalt of het correcte beeld wordt weergegeven bij de mensen. Automatisch komen mensen de tweede keer op een andere manier binnen omdat de angst eigenlijk al weg is.’

‘Het is ook belangrijk, wanneer er effectief een negatieve beslissingen genomen moet worden, dat we dit op een hele duidelijke, rustige manier uitleggen. Dan heb ik echt al vaak ervaren dat mensen reageren met ‘ik begrijp het’. Ik probeer de context altijd te duiden en te verklaren van waar de beslissing komt. Dat is een wereld van verschil met niets zeggen en mensen gewoon laten buitengaan en ze vervolgens een brief opsturen. Welke beslissing er ook genomen wordt, het is van groot belang dat de verzekerde begrijpt vanwaar die komt.’

Daarmee samenhangend: wat vinden jullie van de toon van de brief die mensen ‘uitnodigt’ om op consultatie te komen? “U reageert niet? Uw recht op ziekte-uitkering wordt geschorst”, klinkt het in bepaalde oproepbrieven.

Soetkin: Ik begrijp dat het soms wat negatiever kan overkomen, maar er moet rekening gehouden worden met het feit dat wij heel veel mensen zien en ze dus puur praktisch in onze agenda’s moeten worden ingepland. Dat kan natuurlijk niet voorgesteld worden als iets geheel vrijblijvends, want dat is niet werkbaar.’

‘Ik zeg het nu een beetje overdreven, maar dingen als ‘ik kan niet want ik heb die middag afgesproken met een paar vrienden. Mag ik een andere dag komen?’ gaan natuurlijk niet. Het is en blijft een wettelijke verplichting, met andere woorden: je wordt verwacht. Uiteraard is dat bespreekbaar in het geval van een belangrijk medisch excuus, bijvoorbeeld.’

Astrid: ‘Plus, het moet ook ergens wettelijk bepaald worden, want het andere extreme zou bekijken: Stel ik ben arbeidsongeschikt en ik krijg die brief zonder vermelding van een sanctie en beslis dat ik gewoon eens niet zal gaan naar de dokter. En de keer daarna ga ik ook niet, omdat ik er eigenlijk toch niets van moet weten …’

‘Er moet ergens een controle zijn, want anders kan onze sociale zekerheid dat niet volhouden. En het wetgevend kader hebben we ook nodig, dat zijn zwarte letters op wit papier. Wij werken binnen het kader in onze grijze wereld.’

Kanttekening: Het Observatorium voor Chronische Ziekten formuleerde juli 2020 een reeks aanbevelingen met betrekking tot de uitnodigingsbrieven van de ziekenfondsen bij arbeidsongeschiktheid. Lees ze hier.

Zijn jullie met te weinig adviserend artsen?

Astrid: ‘Ik denk dat je ook anders moet kijken: het aantal dossiers invaliditeit staat nu op ongeveer 460.000 in België, waarvan het bij ruim 200.000 gevallen om 55-plussers gaat. In vergelijking met 2015 is dat een stijging met 30 procent. De artsen komen niet aan dezelfde snelheid erbij. We zijn niet meegegroeid in aantallen om die impact op te vangen. Wij hebben dus nog een aantal vacatures open.’

‘We werken ook multidisciplinair zodat we mensen beter kunnen ondersteunen. In ieder geval wordt alles overlegd. Alles wat een para (kort voor paramedicus) doet wordt overlegd met de arts. Wij leiden hen (kinesitherapeuten, verpleegkundigen en binnenkort ook psychologen) op, weten perfect tot wat ze in staat zijn en geven hen ook een duidelijk kader. Bij twijfel of vragen komen ze naar ons.’

‘Om zo veel mogelijk begeleiding te kunnen geven, is het beter iemand eens extra op te roepen bij een para, die ook al heel wat informatie kan geven. Zo is er op z’n minst een extra contact geweest. Zonder de para’s zou je veel minder begeleiding kunnen geven aan de mensen doordat we eigenlijk nooit iedereen om de twee maanden kunnen zien.’

Soetkin: ‘We zijn inderdaad met een beperkt aantal artsen voor heel veel dossiers. We moeten ons dus durven afvragen wat onze meerwaarde is. Wanneer we iemand opnieuw laten komen, moeten we ons in de eerste plaats ook de vraag stellen: waarom? Wat is de reden? Bij sommige dossiers is het zo dat ik de persoon echt zelf terug moet kunnen zien om het goed te kunnen inschatten. Soms kan het perfect dat mensen verder begeleid worden door een paramedicus en bijvoorbeeld de keer erna terug bij mij.’

In de publieke opinie leeft de overtuiging dat het 0 of 1, ziek of gezond, invalide of niet is. Er lijkt weinig grijze zone te bestaan. Vinden jullie het huidige systeem te zwart-wit?

Soetkin: ‘Het beste bewijs voor het feit dat het niet wel óf niet ziek is, is de deeltijdse werkhervatting die de laatste jaren toch aan bekendheid heeft gewonnen. Ik begrijp dat het niet evident is om van 0 naar 100 procent te gaan wanneer je uit volledige ziekte komt, zeker wanneer iemand heel diep is gegaan. Het zou pas zwart-wit zijn om te zeggen ‘eerst was je ziek, maar nu ben je voldoende genezen en dus niet meer ziek, nu moet je maar terug voltijds gaan werken’.’

“Ik hoop dat ze het woord ‘invalide’ ooit in de vuilbak gooien. Het stigmatiseert mensen alleen maar. Invaliditeit gaat over het feit dat je gedurende een jaar medisch niet in staat bent geweest om te werken.”

‘Dat is niet wat wij doen, we geven mensen de kans om – terwijl ze verder erkend worden als arbeidsongeschikt – een beperkt aantal uren aan het werk te gaan, afhankelijk van de mogelijkheden van de persoon zelf. Ook daar zitten we eigenlijk perfect in de grijze zone. We kunnen opbouwen. Het is een kwestie van niet te kijken naar wat iemand niet kan, maar te gaan kijken naar wat wél kan. Is iemand bijvoorbeeld in staat van een uur of tien per week te werken, dan gaan we proberen van die mogelijkheden te benutten.’

Astrid: ‘Ik denk dat het inderdaad de publieke opinie is, maar niet de werkelijkheid. De mensen moeten weten dat het niet wit of zwart is en dat wat ze momenteel denken een foute impressie is van hoe dat de realiteit bij ons is. Wij zitten niet in een zwart-wit vak. Elke casus is iets anders. Alles kan beter en we blijven streven naar beter en dat doen we in elk dossier, maar momenteel moeten we, denk ik, voornamelijk duidelijk maken aan de mensen dat we niet bezig zijn met ‘dit is wit, dit is zwart, de volgende’. Wij zijn bezig met een persoon in zijn geheel te bekijken en te kijken wat we kunnen doen om die persoon te helpen. Kijken naar manieren om te re-integreren, via VDAB, via de arbeidsarts, … Wij kijken echt in de grijze zone hoe we verder kunnen.’

(Tussendoor: Luc Henau van Gespecialiseerd Team Bemiddeling Vlaanderen over waarom we ‘arbeidsongeschikt’ uit onze woordenboek zouden moeten schrappen:)

Wat is jullie visie op re-integratie? Vinden jullie dat dit nu optimaal stroomt of zou het toch anders mogen worden aangepakt?

Astrid: ‘Daar kan niet voldoende op ingezet worden. Er zijn initiatieven zoals de GTB-begeleiding bij de VDAB, maar voor mijn part mogen er nog honderd van die initiatieven bijkomen. We moeten iedereen zoveel mogelijk integreren. Het is ook goed voor de gezondheid om geïntegreerd te zijn en te blijven.’

Soetkin: ‘Kan het beter? Het is mijn perceptie dat het op zich wel goed loopt en dat er veel aandacht voor is. Het is een belangrijke vraag om te stellen: Hoe kunnen we die re-integratie bekomen en wat kunnen we doen om dat te bevorderen? Dat zou een standaardvraag moeten zijn die in je hoofd zit wanneer je iemand ziet. Als er beterschap is, welke mogelijkheden bestaan er allemaal?’

‘Dan heb je, zoals Astrid zegt, de GTB-begeleiding, of wanneer mensen nog een contract hebben lopen, gaan ze op re-integratietraject bij de arbeidsarts om te kijken wat de mogelijkheden zijn voor aangepast werk. Die trajecten, alles kan beter, maar er is toch al een redelijk goed kader waarbinnen we kunnen werken.’

(Recent werden de resultaten van een onderzoek naar de impact van de huidige re-integratieaanpak bekendgemaakt. Een uitgebreid verslag kan je hier lezen. De studie werd mee getrokken door professor Arbeidsgeneeskunde Lode Godderis. Zijn visie op een goede terugkeer naar de arbeidsmarkt kan je beluisteren in volgende podcast:)

Wat zijn volgens jullie op dit moment de grootste drempels voor langdurig zieken om hun weg (terug) te vinden naar een werkbare job?

Soetkin: ‘Angst voor herval is toch vaak de eerste drempel om iets op te starten. Mensen vragen dat ook wel, wat er gebeurt als het niet blijkt te gaan. Op zo’n moment zal ik mensen geruststellen: stel dat het gewoon niet gaat, is er ook niets gebeurd. Dan ga je terug naar de behandelende arts en ga je opnieuw volledig in ziekte en loopt je dossier van arbeidsongeschiktheid ook gewoon verder. Eigenlijk is er niets om bang voor te zijn. Soms denken mensen dat ze automatisch in de problemen zullen zitten wanneer ze iets opstarten en het blijkt toch niet goed te gaan. Maar dat is niet het geval.’

“De onwetendheid rond wat allemaal kan, is de grootste belemmering om te herstarten.”

Zijn er nog drempels, buiten de angst voor herval?

Astrid: ‘Ik denk dat de belangrijkste drempel eigenlijk ontstaat wanneer mensen geen degelijke uitleg of begeleiding krijgen. Informeren rond de optie deeltijds werken, rond de mogelijkheid om met de arbeidsarts te spreken, rond de trajecten bij GTB Vlaanderen, … De onwetendheid rond wat allemaal kan, is de grootste belemmering om te herstarten. Daarom willen we daar ten volle op inzetten met onze paramedici die mensen begeleiden en vooral informeren.’

Uit andere gesprekken kwam het klassieke beeld van eerst helemaal hersteld te zijn, in plaats van een zinvolle bezigheid als onderdeel van het herstelproces te zien, naar boven als een drempel. Hebben jullie dat al ervaren?

Soetkin: ‘De gedachte van ‘je moet eerst honderd procent zijn’ hoor ik persoonlijk wel eens bij werkgevers. Dat is een belangrijke drempel en daarmee kom ik terug op het re-integratiebeleid. Bij een bepaalde generatie werkgevers krijgen mensen te horen dat ze niets moeten weten van bijvoorbeeld halve dagen werken, ook al kan dat zuiver medisch wel. ‘Hij heeft gezegd: als je honderd procent bent, mag je terugkomen’, klinkt het dan. Zo werkt het natuurlijk niet.’

‘Eén van de aspecten in die re-integratiewetgeving is dat arbeidsartsen naast de trajecten op individueel casusniveau, ook werkgevers begeleiden in het kader van een re-integratiebeleid. Als arbeidsarts heb ik echt wel nog samen gezeten met werkgevers en HR om uit te werken hoe je daarmee omgaat wanneer iemand ziek valt.’

‘Cruciaal is contact houden als werkgever en daarin een bepaald evenwicht zoeken tussen niet constant bellen ‘hoe zit het? Waar blijf je?’ en wel van je laten horen en tonen dat er een bezorgdheid is. Duidelijk aangeven als werkgever ‘kijk, pak je tijd, genees, maar als het beter gaat, weet dan dat we bereid zijn om samen te kijken wat wel en niet mogelijk is.’

‘Het is een gedeelde verantwoordelijkheid, maar ik denk dat het zeker op werkgeversniveau iets is wat heel belangrijk is: het écht uitwerken van een re-integratiebeleid en niet wachten tot er zich een casus voordoet. Op voorhand gaan nadenken als personeelsdienst hoe je daarmee om zal gaan, en mensen laten weten dat ze bij de arbeidsarts kunnen langsgaan voor een verkennend gesprek. Vaak weten mensen dat niet, dus dat zijn allemaal cruciale elementen. Dat is allemaal van belang in die eerste maanden.’

Zien jullie bijvoorbeeld een rol weggelegd voor ervaringsdeskundigen om als bruggenbouwers te gaan sensibiliseren op de werkvloer?

Astrid: ‘Ja, ik denk dat die alleen maar kunnen bijdragen tot meer geïnformeerde mensen. Hoe beter die informatie stroomt, hoe beter het resultaat voor iedereen op lange termijn gaat zijn. Die kunnen ook misschien als vertrouwenspersoon dienen voor patiënten die in een gelijkaardige situatie terecht komen.’

En hoe zit het met vrijwilligerswerk? Daarbij hoor je toch niet zelden de redenering: ‘Als je dat allemaal kan, kan je ook ‘écht’ gaan werken.’ Gaat die vergelijking op?

Soetkin: ‘Nee, totaal niet, ik zie dat niet als volledig werken. Een heel belangrijk verschil: als je ergens werkt onder contract, word je daar ook wel verwacht. Vrijwilligerswerk is, zeker voor mensen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, vaak een goede try-out, omdat je op die manier je eerste stappen kunt zetten, met het voordeel dat je op echt slechte dagen geen verplichtingen hebt wanneer het niet gaat, want het is iets dat je vrijwillig doet.’

“Vrijwilligerswerk is, zeker voor mensen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, vaak een goede try-out.”

‘Voor mensen die van heel ver komen, is dat dikwijls een eerste manier om terug het maatschappelijk engagement aan te gaan, daar terug van te proeven. Mensen voelen zich weer bezig, voelen zich weer zinvol en zo is dat soms een eerste stap naar verdere mogelijkheden, naar betaald werk. Ook niet altijd, soms zijn er mensen met een zware pathologie waarvan we weten dat het niet meer zal veranderen. Dan weet je dat vrijwilligerswerk gewoon het maximaal haalbare is. Ik zie dat als iets positiefs, niet als ‘werk werk’, maar wel als iets zinvols voor die persoon.’

Van zware pathologie gesproken: pakken jullie de opvolging van chronisch zieken eigenlijk anders aan?

Soetkin: ‘We kunnen de evolutie niet altijd op voorhand weten, maar bij bepaalde aandoeningen, zoals Parkinson of MS, verwachten we geen beterschap meer. Ik denk dat we meer en meer beseffen dat het zinloos is om mensen in zo’n geval elk jaar op te roepen. Zo begeleid ik een jonge vrouw die nu deeltijds werkt, dat is ook het maximum, en het zal op termijn sowieso niet meer beter worden. Ik heb aan het RIZIV van de eerste keer gevraagd of we dat zo kunnen behouden tot aan pensioen, en dat is oké. Natuurlijk is dat afhankelijk van de pathologie en kan je niet alles op die manier aanpakken.’

Astrid: ‘Om een ander voorbeeld te geven, een dossier van mij: een jonge Parkinsonpatiënt. Je weet dat die niet plots gaat genezen, maar de werkgever heeft een functie die hij momenteel wel nog kan uitoefenen. Zijn ritme is vertraagd, motorisch gaat het zo goed niet meer. In plaats van pakweg 100 dossiers per week, kan hij er 50 afwerken. Hij gaat dus veel minder functioneren, maar ik kan hem wel een akkoord geven voor die 30 uur.’

‘Ik weet ook dat het nooit meer gaat veranderen, dus dan communiceer ik ook naar RIZIV dat ik enkel nog aftakeling en dus op termijn 100 procent arbeidsongeschiktheid verwacht. In feite is deze man medisch ongeschikt om die 30 uur te werken en die te presteren op een manier dat een gezond iemand ze zou presteren. Iemand met Parkinson moet je ook geen herscholing laten doen. Dus, wat is het beste dat we kunnen maken van deze situatie? Het beste is om deze mens geïntegreerd te houden zodat hij zijn sociale contacten behoudt en het gevoel blijft hebben van nuttig te zijn. Voor mij is dat het maximaal haalbare.’

Hebben jullie afsluitend nog een sensibiliserende gedachte? Iets over adviserende artsen dat jullie de wereld willen uithelpen? Ik denk spontaan aan het angstvoedende idee dat er ‘smijt ze van de invaliditeit’-quota zouden zijn die jullie moeten halen.

Astrid: ‘Quota is absolute fake news. Als dat circuleert, dan mag je zo goed mogelijk je best doen om dat uit de wereld te helpen. Dat is absolute onzin. Voor de rest: geen schrik hebben van ons, we zijn ook maar mensen, we zijn niet van slechte wil.’

Dienen viezen doktoor die – tsjak, tsjak, tsjak – mensen aan de kant zet, is echt wel achterhaald.”

Soetkin: ‘Het beeld van dienen viezen doktoor die – tsjak, tsjak, tsjak – mensen aan de kant zet, is echt wel achterhaald. We zitten met een evolutie van adviserende artsen die zeer bereid zijn om mensen hun verhaal te horen en om toch ook een stuk empathisch daarmee om te gaan, te begrijpen en te beseffen dat een bepaald probleem voor de ene misschien niks is, maar voor iemand anders wel een zware belemmering kan zijn.’

‘Het enige wat ik kan delen, is wat ik zelf doe: ik kijk dossier per dossier. Wat ik voor mezelf heel belangrijk vind om mee te geven, is dat wij in ons oordeel volledig onafhankelijk zijn. Ik heb me niet te verantwoorden aan een werkgever of een andere behandeld arts. Uiteraard gaan we samenwerken en overleggen als dat nodig is, maar niemand zet druk op mij om beslissingen te nemen.’

‘Ik probeer altijd te oordelen volgens wat ik zelf denk dat de juiste beslissing is. Uiteraard is dat altijd een stukje subjectief, dus durf ik dan te zeggen dat het met zekerheid de juiste beslissing is? Dat kan ik ook niet weten, maar ik kan alleen maar meegeven dat ik altijd in eer en geweten oordeel over wat ik denk dat de beste piste is voor de persoon in kwestie. Ik zal altijd kijken naar wat mogelijk is op vlak van re-integratie. Als iedereen op deze manier werkt, denk ik dat we wel vooruit zullen komen.’

 

(Dit interview maakt deel uit van het onderzoek voor boekproject Zinvol Ziek, maart 2021 verwacht bij Uitgeverij Lannoo.)

 

Meer averechts leesvoer:

Tot schrijfs

Lynn Formesyn

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!