Nieuws, Politiek, België, Regeringsvorming, Langste- -

De staat van de democratie: primeur uit cultuurparlement

Op maandag 9 mei is er het Cultuurparlement in het kader van ‘Niet in onze Naam / Pas en notre Nom’. Het wil een forum zijn om kritisch te discussiëren over het heersende politieke discours en om het immobilisme te doorbreken. We publiceren alvast als primeur de openingsbijdrage van Karim Zahidi 'De staat van onze democratie'.

vrijdag 6 mei 2011 09:45
Spread the love

Het begrip “democratie” is een begrip of concept dat door filosofen weleens wordt aangeduid als een “essentially contested concept”. Met andere woorden, het is een begrip of concept waarvan de betekenis geen eenduidige invulling heeft. Dat het concept geen eenduidige betekenis heeft, moge duidelijk zijn. Franco verwees naar zijn dictatoriale regime als een “organische democratie”, Noord-Korea heeft officieel een democratische volksrepubliek, … . Wat we ook mogen denken van deze regimes, het minste wat we kunnen zeggen is dat ze onderling weinig gemeenschappelijkheid vertonen en wezenlijk verschillen van wat vandaag in het Westen democratisch wordt genoemd. Het feit dat zulke diverse regimes zichzelf omschrijven als democratisch, geeft niet alleen aan dat er geen eensgezindheid is over wat het nu precies betekent om democratisch te zijn, het geeft ook aan dat “democratisch” gebruikt wordt als een normatief concept. De term “democratie” heeft dus naast een (gelimiteerd?) descriptief gebruik, vooral een normatieve functie gekregen. Slechts weinigen zullen vandaag versleten willen worden als antidemocratisch, en het aantal politieke bewegingen of partijen dat zichzelf expliciet anti-democratisch noemt, is nagenoeg onbestaande (althans in het Westen).

Dit alles wijst erop dat een discussie over de betekenis van het begrip “democratie”, geen discussie is die plaats vindt op een politiek neutraal terrein. Stel je even voor dat Kim-Jong-Il  met Franco de discussie zou aangaan over het democratisch karakter van hun respectieve regimes. We zouden dergelijke discussie waarschijnlijk tragikomisch vinden en we zouden er waarschijnlijk weinig mee opschieten om enige duidelijkheid te krijgen in wat nu de precieze betekenis van “democratie” is. Maar één ding zou een dergelijke discussie wel duidelijk maken: de beide discutanten zouden gewoon naast elkaar praten en geen enkele “common ground” hebben op basis waarvan ze zouden kunnen discussiëren. Het zou dus geen discussie zijn waarbij de ene de andere voor de voeten zou kunnen werpen dat zijn kieswetgeving mankementen vertoont of iets dergelijks, het zou gaan om een clash tussen twee radicaal verschillende politieke programma’s.

Dergelijke imaginaire discussie, zal u terecht opmerken, heeft weinig te maken met democratie, en ik ben het daar mee eens, maar ze geeft wel aan dat de invulling ervan zelf onderdeel uitmaakt van een legitieme politieke strijd. En dat de invulling die men geeft aan het begrip, deel uitmaakt van een ruimer politiek project. Als groeperingen het oneens zijn over de de vraag of een bepaald politiek bestel democratisch is (of in welke mate het democratisch is), betekent het vaak dat ze een andere conceptie van democratie hanteren. Er is dus niet noodzakelijk een gemeenschappelijke begrip (met nodige en voldoende voorwaarden waaraan een politiek systeem moet voldoen om een democratie te zijn). Ik denk dat het belangrijk is om dat voor ogen te houden.

Dit betekent ook dat de opmerkingen, die ik vandaag formuleer over de staat van onze democratie, niet neutraal zijn, maar ingebed zijn in een breder politiek ideologisch kader. Als ik vandaag uitspraken doe over democratie, is het dus niet vanuit de veronderstelling dat ik een politiek neutraal begrip hanteer dat door iedereen gedeeld wordt, en dat eventuele meningsverschillen bijgevolg enkel te maken hebben met nuanceverschillen. 

  Om de discussie wat meer vorm te geven, is het daarom nuttig om de reikwijdte ervan  aan te geven. Ik zal stilzwijgend veronderstellen dat iedereen het er over eens is dat een democratie maar beter gebaseerd is op een rechtsstaat (onafhankelijke rechterlijke macht, gelijke rechtsbehandeling, bescherming minderheden, enz…). Niet iedereen is het daar echter over eens. Vooral populistisch rechts durft het daar wel eens moeilijk mee hebben (denk aan de uitspraken door Vlaams Belang leden naar aanleiding van het proces tegen deze partij; denk aan de uitspraken van Wilders over de rechterlijke macht in Nederland). Maar een rechtsstaat is nog geen democratie en dus is de discussie over de democratie door deze veronderstelling verre van uitgeput.

De discussie over de democratie kan niet worden gereduceerd tot een debat over politieke instituties. Uiteraard zijn politieke instituties belangrijk voor een democratisch bestel. En uiteraard staat het democratisch gehalte van politieke regimes niet los van de manier waarop de instituties zijn vorm gegeven.  Maar er is meer nodig dan goed functionerende instituties, die aan bepaalde formele voorwaarden voldoen, om over democratie te spreken.

Democratie is ook meer dan om de zoveel jaar gaan stemmen. Opnieuw geldt dat periodieke verkiezingen nodig zijn, maar zeker niet voldoende.

Democratie kan ook niet worden vernauwd tot “goed bestuur” of andere technocratische noties zoals “efficiëntie” e.d. . De precieze relatie tussen democratie en goed bestuur is denk ik veel complexer dan het eenduidig verband waar soms wordt op gealludeerd.

Om het democratisch karakter van een maatschappelijk bestel te evalueren, moet op zijn minst rekening worden gehouden met de volgende factoren:
1) welke belangen wegen door bij het politiek beslissingsproces
2) wie of wat zet de agenda voor politieke discussies
3) in hoeverre komen dissidente politieke stemmen aan bod in de publieke ruimte
4) hebben minderheden een permanente plaats in die publieke ruimte
5) in hoeverre worden afwijkende meningen daadwerkelijk politiek gerepresenteerd
6) hoe groot is de sociaal-economische en culturele ongelijkheid
7) …

Dergelijke partiële lijst van factoren, die het democratisch karakter van een maatschappelijk bestel mee bepalen, geeft al aan dat de staat van de democratie niet kan worden gemeten op een eendimensionale schaal. In het bijzonder betekent dit dat het democratisch karakter van de staat niet enkel bepaald wordt door de staat van de politieke instituties. Anders gezegd, de vraag welke factoren precies in rekening moeten worden gebracht is de inzet van een legitieme politieke strijd. Het kan gaan van een zeer minimale opvatting tot een zeer brede opvatting (valt gedeeltelijk samen met de rechts-links tegenstelling). Vreemd genoeg is er in de discussie, die de laatste jaren is gevoerd over het al dan niet democratisch karakter van de Belgische staat, bijna exclusief gefocust op het politiek institutionele kader. Sommigen denken dat de Belgische democratie onvolledig is of gaan zelfs zover om het Belgische politiek bestel fundamenteel ondemocratisch te noemen. Met name de Gravensteengroep heeft in de laatste jaren dit idee ruim gepropageerd. Kort gezegd komt de kritiek hierop neer:
• België bestaat uit twee democratieën/publieke opinies (een Vlaamse en een Franstalige)
• Vlaanderen en Franstalig België hebben andere politieke voorkeuren
• alhoewel de Vlamingen een meerderheid hebben, worden hun democratisch legitieme eisen voortdurend tegengehouden door de Franstaligen (ondermeer door het karakter van de politieke instituties)
• dus België is ondemocratisch
De voorgestelde oplossing voor dit vermeende democratische deficit wordt gezocht in een verdere ontmanteling van de Belgische politieke ruimte. De achterliggende gedachte is dat de taalkundige diversiteit op één of andere manier heeft geleid tot de creatie van twee aparte landen of democratieën en dat er geen enkele manier bestaat om deze gezamenlijk te laten functioneren als één democratie.

Los van het feit of het institutionele kader op zich ondemocratisch is (er zou kunnen geargumenteerd worden dat het democratisch gehalte van dit kader ook samenhangt met de manier waarop het tot stand is gekomen – aangezien dergelijke beschermingsmechanismen tot stand zijn gekomen in een opeenvolging van staatshervormingen die zijn goedgekeurd met een buitengewone meerderheid kan men veronderstellen dat er wel degelijk een politiek draagvlak voor was), denk ik dat de kritiek op twee vlakken schromelijk tekort schiet. Eerst en vooral schiet ze tekort door haar exclusieve focus op het institutionele. En ten tweede, zelfs binnen het institutionele kader schiet hun kritiek tekort: men doet alsof het democratische karakter van België enkel wordt bepaald door de instituties van België zelf. Ze negeert daardoor de Europese en internationale context waarin elke staat vandaag opereert en die het democratisch karakter van het bestel mee bepaalt.

De kritiek op de Belgische politieke ruimte laat dus een aantal belangrijke aspecten volledig buiten beschouwing en gaat er vanuit dat enkel de Belgische politieke constellatie lijdt aan een democratisch deficit. De organisatoren van deze bijeenkomst zijn het daar alvast niet mee eens en brengen een aantal fundamentele problemen naar voor die het democratisch karakter veel verder aan tasten.

Ik denk dat als we de staat van de democratie willen bevragen en daarbij rekening houden met de verschillende factoren die ik opsomde, we niet naast een aantal belangrijke transformaties kunnen kijken die de laatste 30 jaar hebben plaats gevonden. Deze transformaties hebben niet alleen België getroffen maar gans Europa en de hele wereld. De politieke crisis die we vandaag mee maken heeft dan ook meer te maken met een aantal grootschalige processen dan met het ping-pong spel tussen Franstaligen en Nederlandstaligen hier in België. De crisis van de democratie is dus geen typisch Belgisch probleem, maar doet zich in de ons omringende landen evenzeer voor. Ik verklaar mij nader:

De transformatie van de welvaartsstaat, opgebouwd na de tweede wereldoorlog, tot een neoliberaal systeem is een van die grote processen. Het is belangrijk te noteren dat deze transformatie niet enkel een verandering heeft teweeg gebracht in de manier waarop de economie functioneert, maar ook een serieuze impact heeft gehad op hoe de politiek functioneert. De ideologie van de vrije markt wordt ook geacht van toepassing te zijn op de democratie, wat leidt tot een zeer enge visie op democratie: de individuele “koper” begeeft zich op op regelmatige tijdstippen op de  “politieke markt” waar hij kan  kiezen uit een aantal producten (politieke partijen; maar meer en meer individuele politici) die door pientere marketeers in de etalage worden gezet. Collectieve vormen van “agenda setting” door middenveldorganisaties, zoals vakbonden, worden gezien als elementen die deze markt verstoren en zijn dus democratisch niet legitiem.  

Maar naast deze expliciete modellering van democratie als afspiegeling van de markt heeft de economische transformatie nog andere gevolgen gehad die het democratisch gehalte van het maatschappelijk bestel ondermijnen. Een eerste vaststelling is dat met de deregulering van de financiële markten politieke leiders niet alleen verantwoording schuldig zijn aan hun eigen bevolking, maar dat hun beleid ook onmiddellijk kan worden afgestraft door een “virtual senate”.
De term “virtual senate” is afkomstig van de Amerikaanse econoom James Mahon die het begrip omschrijft als volgt: “…that mobile capital curbs ‘irresponsible’ policies. Expressed in terms of nineteenth century Western politics, this is mobile capital as a kind of virtual senate, an arm of large property angainst the dangerous tendencies of the executive or popular chamber”. Wanneer dit virtuele, niet verkozen, “parlement” bestaande uit beleggers en ontleners, een bepaald  beleid nefast vindt voor haar eigen belangen,  kan het onmiddellijk reageren door een speculatiegolf tegen het land in kwestie in gang te zetten, door investeringen onmiddellijk weg te trekken enz… (we zien dit vandaag in verschillende landen gebeuren: regeringen worden verplicht om tegen de wil van hun bevolking draconische besparingsmaatregelen op te leggen – merk op dat dit in Europa gebeurt door tussenkomst van de Europese Instellingen). Dit legt een zware hypotheek op het beleid dat kan worden ontwikkeld door een land.
De Amerikaanse politicoloog  Timothy Canova omschrijft het probleem treffend: “Often overlooked, however, are the ways that non-state actors undermine the sovereignty and practical capabilities of nation-states to provide for the welfare and security of citizens. Threats from particular non-state actors such as private terrorist networks have received wide attention, but less visible and arguably much more significant is the growing influence of non-state actors in the global financial system.”
De aandacht van beleidsmakers verschuift hierdoor nog meer van de gebruikswaarde van het land (waarbij de noden van de gebruikers/inwoners van het land voorop staan) naar de ruilwaarde van het land (is het interessant voor investeerders). Het feit dat het IPA – een instrument om die ruilwaarde op peil te houden – ondanks verwerping door een meerderheid van de gesyndiceerde werknemers in deze assemblee is goedgekeurd zonder enige tegenstem is hiervan een mooi voorbeeld. (hetgeen ook iets zegt over het gebrek aan politieke representatie in dit parlement van bepaalde meningen).

(Met de Vooruitgroep hebben we er reeds verschillende malen op gewezen dat het Vlaamse autonomiestreven in dit kader moet worden gezien. Rijke regio’s beseffen dat ze in de strijd om hun ruilwaarde te verhogen maar beter verlost worden van regio’s die het economisch minder goed. Regio’s worden met elkaar in concurrentie gebracht in de strijd om investeerders. De gevolgen daarvan zijn bijvoorbeeld zichtbaar in Duitsland waar de voorbije jaren ook een “staatshervorming” is doorgevoerd: toename van sociale dumping en toenemende ongelijkheid tussen de verschillende Länder.)

Een tweede gevolg van de neoliberalisering is een heruitgave van een proces uit de 16de eeuw: “the enclosure of the commons”. In de 16de eeuw werden in Groot-Brittannië grootscheepse privatiseringen doorgevoerd van de zogenaamde commons (stukken land die door iedereen konden worden gebruikt, bv. Voor het weiden van vee, sprokkelen van hout). Deze gemeenden werden in privaat bezit genomen wat leidde tot een enorme verarming van de plattelandsbevolking. De neoliberalisering van vandaag heeft een zelfde effect. Belangrijke onderdelen van onze collectieve rijkdom worden geprivatiseerd en overgedragen aan privé-investeerders. Vandaar collectieve verarming: het gemeenschappelijk bezit neemt af. Naast deze collectieve verarming heeft de privatisering nog een ander nefast gevolg: bepaalde sectoren van de maatschappij staan niet langer meer onder democratische controle en worden dus niet langer  gestuurd om te voldoen aan algemene belangen. Ze worden de speelbal van particuliere belangen, t.t.z. winst. (Uiteraard moeten we het verleden niet over-romantiseren; toen bepaalde sectoren wel nog onder politieke controle stonden, werd het algemeen belang ook soms onderschikt gemaakt aan particuliere politieke belangen. Maar, in principe was democratische controle mogelijk. Nu is ze in principe onmogelijk)

Deze collectieve verarming laat zich ook voelen. Het is niet zo dat enkel een  collectiviteit op een abstracte manier verarmt. Deze collectieve verarming gaat gepaard met een reële toename van armoede; een stijgende onzekerheid voor de middenklasse, … . Het aantal mensen in armoede neemt toe;  ook in België. We zijn nog niet aan het einde van dit collectieve verarmingsproces. De sluipende privatisering, die in verschillende landen al een stuk verder is gevorderd dan bij ons, van delen van de sociale zekerheid; de afbouw van sociale bescherming enz. gaat ook hier gestaag door.

     Ik heb daarnet de parallel getrokken met de verarming die in de zestiende eeuw werd veroorzaakt door de “enclosure of the commons”. De parallel kan nog uitgebreid worden. Ook de manier waarop toen werd omgegaan met de gevolgen van armoede wordt weerspiegeld in wat we vandaag vinden. Een sterke repressie van de uitgesloten en kwetsbare groepen (die niet toevallig bij ons een grote overlap hebben met immigrantengroepen) en het afhankelijk maken van sociale bescherming van allerlei voorwaarden. De klaagzang die in de 17de eeuw door een Engelse anonieme dichter werd neergeschreven
The law doth punish man or woman
That steals the goose from off the common,
But lets the greater felon loose
That steals the common from the goose

klinkt dan ook zeer actueel.

De veralgemening van de marktlogica (recent in “De Groene Amsterdammer” door 75 Nederlandse sociale wetenschappers uitgeroepen tot één van de belangrijkste problemen in de Nederlandse maatschappij) en de groeiende sociale en economische ongelijkheid bedreigt de democratie ook nog op verschillende andere vlakken. De veralgemening van de marktlogica heeft ondermeer een direct gevolg op wat John Stuart Mill de “the market place of ideas” noemde. Alhoewel iedereen in principe vrij is om zijn ideeën over wat dan ook te spuien, zien we dat in de werkelijkheid de vrije circulatie van ideeën en gedachten serieuze belemmeringen  ondervindt, ondermeer door een steeds verdere commercialisering van pers en media en de daaruit voortvloeiende verstrengeling met andere belangen. Deze verarming van het maatschappelijke debat betekent een verschraling van de politieke verbeelding.

De groeiende ongelijkheid en onzekerheid ontneemt een steeds groter wordende groep kansen. Dit heeft verstrekkende gevolgen. (toegang tot betaalbare gezondheidszorg, degelijk onderwijs, goede huisvesting,…). En dit is opnieuw een stap terug in de democratisering van ons maatschappelijk bestel.

Maar ook op sociale relaties en heeft het marktdenken een negatieve invloed. Mirko Noordergraaf van de Universiteit van Utrecht schrijft hierover in een citaat, waarin echo’s van opmerkingen van Marx bespeurbaar zijn: “In een wereld die bol staat van concurrentieprikkels, global competition, prestatieverbetering, transparantie, rankings, value for money, evidence based handelen, bezuinigen en noem maar op, gebeurt veel met alledaagse relaties en werkpraktijken. Gedrag wordt calculerender en relaties worden zakelijker, anoniemer en vijandiger. Dat treft ook publieke dienstverlening; cliënten worden objecten die vooral aangepakt en verbeterd moeten worden. Cultuur is een instrument geworden”.

Uit het voorgaande mag niet worden geconcludeerd dat de politiek machteloos staat  tegenover de economische krachten die de democratie bedreigen. Ze kan terug pogingen doen om de destructieve economische krachten aan banden te leggen zoals ze dat eerder in de geschiedenis gedaan heeft. We zien echter dat er voorlopig geen aanstalten worden gemaakt om stappen in die richting te ondernemen. De maatregelen die door de Europese instellingen worden genomen om de economische crisis te bestrijden, wijzen veeleer op de wil om het bestaande economische systeem te bestendigen. We moeten dan ook niet verwachten dat de politiek zomaar het geweer van schouder zal veranderen. Wij hoeven ons daar niet bij te neer te leggen. Democratie is meer dan een “toeschouwersport” waarbij we om de zoveel jaar gaan stemmen. In tegenstelling tot wat sommigen lijken te denken, zal een staatshervorming ook geen regionaal democratisch walhalla creëren.

Misschien is het nuttig om af en toe eens over de grenzen te kijken om inspiratie op te doen over het verder kan. In IJsland zijn in de afgelopen jaren een aantal ontwikkelingen aan de gang die eventueel tot voorbeeld kunnen strekken. Een paar weken geleden hebben de IJslanders in een referendum beslist dat de maatschappij niet de gevolgen zal dragen van de zware schuldenlast die door de bankencrisis is veroorzaakt.  Het is een poging om zich te onttrekken aan de wurggreep van de “virtual senate”. Dit is, denk ik, een hoopvol teken voor de democratie in IJsland. 

Maar ook wat betreft de huidige institutionele crisis in België, kunnen we misschien iets leren van wat in IJsland gebeurt. De opties die in België bespreekbaar zijn, reduceren de bevolking tot machteloze toeschouwers die moeten toekijken hoe politici zich verder in het politieke moeras vast rijden. Maar misschien moeten we meer durven doen dan enkel de politici oproepen om “hun verantwoordelijkheid te nemen”. Waarom zou de Belgische bevolking zelf geen actievere rol kunnen spelen, ja waarom ook niet bij de uittekening van een nieuwe Belgische staatsstructuur. Populistisch? Utopisch?  In IJsland heeft men resoluut gekozen voor een radicaal democratische oplossing voor het uittekenen van een nieuwe grondwet. Het parlement heeft beslist om die taak niet toe te vertrouwen aan zichzelf of aan de politieke partijen, maar wel aan een grondwettelijke vergadering die door de bevolking is gekozen. Professionele politici konden zich niet verkiesbaar stellen voor deze grondwettelijke assemblee. Onder de 25 leden van deze grondwettelijke assemblee bevinden zich lieden van alle slag. Deze grondwettelijke assemblee zal verder beroep doen op een duizendtal IJslanders die door het lot zijn aangeduid. Wat de resultaten van deze oefening in democratie zullen zijn, valt af te wachten. Maar gelet op het feit dat we al enkele jaren in een patstelling zitten, moeten we ons misschien afvragen of het echt wel zo verstandig is om de politiek enkel over te laten aan beroepspolitici. 

Er zijn dus mogelijkheden aanwezig om het democratisch karakter van onze samenleving op te krikken. Daarmee is echter niet gezegd dat het eenvoudig zal zijn. Er kan terecht worden opgemerkt dat het succes van populistische partijen aantoont dat het overgrote deel van de bevolking niet is geïnteresseerd in de staat van de democratie. Immers de politiek die populistische partijen voor staan, lijkt eerder te leiden tot een verdere verschraling van de democratie. Maar misschien is dit een foute diagnose. Dat dergelijke partijen zoveel succes hebben, kan meer te maken hebben met het feit dat een deel van de bevolking aanvoelt dat ze slechts als toeschouwers geduld worden. Wat Jürgen Habermas een paar weken geleden opmerkte over Europa: “De politieke elites (…) zetten zonder blikken of blozen hun eliteproject door en ontnemen de Europese burger zijn stem” is bij een deel van de bevolking al langer door gedrongen. Elites zetten niet alleen hun Europese projecten door zonder zich veel aan de bevolking gelegen te laten. De verwerping van dergelijke elitaire projecten getuigt, denk ik, van een gezonde democratische reflex, die nu wordt gecapteerd door populistische partijen, maar ook kan worden omgebogen tot een kracht die de democratie revitaliseert. Dat zal waarschijnlijk niet makkelijk zijn, maar laat mij op een positieve noot eindigen met de woorden van Gramsci: we moeten strijden met het pessimisme van het intellect en het optimisme van de wil.

Cultuurparlement is een initiatief van D?mos, Culture et Démocratie, in samenwerking met Brussels Kunstenoverleg en Réseau des Arts à Bruxelles in het kader van ‘Niet in onze Naam/Pas en notre Nom’

Het forum wordt gemodereerd door Anne-Marie Impe en Dirk Barrez (DeWereldMorgen.be)

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!