Er gebeurt zo veel de laatste tijd dat ik het amper bij houd. Ik durfde vroeger de indruk hebben dat ik dingen liet gebeuren. Als ik nu zie hoe de dingen rondom in een razend tempo veranderen, dan was dat hoogmoed. Het is niet omdat je gemist wordt, dat je nodig bent, ervaar ik nu. Het is niet om wat je deed dat je uiteindelijk gemist wordt, maar om wie je bent. Het klinkt misschien allemaal logisch, maar dat is het alleen zo als je even stil staat. In de razernij van wat je de godganse dag bezig houdt, worden de objecten belangrijker dan de subjecten. Ik voel me nu gerust gesteld dat dit niet het geval is.
Ik kreeg vorig vrijdag bezoek van drie moordgrieten, drie hartsvriendinnen die ieder op zich, een heel eigen plaats bij me hebben veroverd. Ik voelde hoe hun warmte tot diep in mijn buik mijn geluk kriebelde, buikgevoel, weet je wel. Ilse vulde eerst de vooravond voor zichzelf in en nestelde zich later mee in de warme kRing. Zo nu en dan riep de buitenlucht hen voor een gezellig sigaretje. Ik profiteerde van de binnenlucht die blaasbeest in mijn longen pompte, zodat de spieren rond mijn longen even konden rusten in afwachting van een volgende woordenvloed. Stiekem verzweeg ik de rode cijfers die op de digibox het late uur verklapten. Even voor vier uur verklikte de vermoeidheid het nachtelijke uur dan toch en besloten we met een gelukzalige knuffel.
‘The goal isn’t to live forever, the goal is to create something that will.’ , las ik zonet op de facebookpagina van ‘Een hart voor ALS’. Het was een gedachte als deze die me decennia lang de drive gaf om dingen te doen, iets creëren dat onsterfelijk is. Ik heb het nooit gevonden, nooit gecreëerd. Ik hoef het niet te vinden, besef ik nu. Ik pluk het geluk onderweg in het samen zoeken, een oneindige, onsterfelijke weg, ook diegene die achter ons ligt. Terwijl ik het typ walg ik van mijn eigen woorden, ik lijk wel een bond zonder naam. Ik breng alles terug tot een veralgemenend klinkende wijsheid. Ben ik zo? Ik heb misschien me te lang in mijn zetel teruggetrokken, met het slechte weer als excuus. Ik ga mijn luie kont van de zetel in een broek sleuren. ‘Waar is de lente in mijn kriebel?’, letterde Lieveke Lief. Ilske schuift alvast de kousen aan mijn voeten. Kom laat ons samen met George, de stad intrekken schat en wat cultuur snuiven.