Vele mensen krijgen in deze omstandigheden te maken met een vorm van “opsluiting” in het eigen leven of in dit van geliefden, kinderen of kennissen, ouders. Voor sommigen zal dit een kans betekenen (eindelijk) tot enige empathie en begrip te komen voor de medemensen die achter de tralies zijn gezet, om welke reden ook. Wij hebben het altijd bijzonder bot en primitief gevonden, hoe burgers die gevangenen openlijk vooral kwaad leken te wensen, op hen neerkeken en blijkbaar vooral door wraakgevoelens werden bezield. “Ze hebben het daar in de gevangenis nog veel te goed, mijnheer!”. Hoeveel gebrek aan zowel empathie als verbeeldingskracht spreekt uit die domme uitspraken en uitroepen!
Om een tegengewicht te bieden aan dit ongetwijfeld voor de hele samenleving contraproductieve onrecht, geven we graag direct het woord aan een groot man, een figuur die sinds meer dan een eeuw door miljoenen, door miljarden soortgenoten terecht met respect en interesse is bejegend. Winston Churchill sprak volgende woorden in 1910 in het Britse parlement, kort nadat hij in een nieuwe regeringsploeg ‘Home Secretary’ was geworden, met bevoegdheid over politie, gevangenen en gevangenissen. Opnieuw valt het op dat één man soms enorm diep kan kijken, fantastisch verstandige en wijze boodschappen de wereld weet in te sturen. Het betreft beslist woorden waar vandaag veel mensen met vrucht lang kunnen op kauwen.
Na de verkiezingen die door de Liberalen werden gewonnen, begon de politicus, schrijver, gewezen militair en huisvader, kunstschilder, reporter, wereldreiziger en paardenfluisteraar Churchill direct het gevangenissysteem te hervormen. Hij reduceerde drastisch het aantal jonge mensen in de gevangenis en verlaagde het aantal mensen vatbaar voor eenzame opsluiting. Op die manier daagde hij het heersende systeem uit dat naar hij het beschouwde, behoorlijk overmatig gevangenis-vonnissen uitdeelde. Hij nam maatregelen om de leefomstandigheden in de gevangenis te verbeteren. Op 20 juli 1910 zette hij in het Lagerhuis zijn visie uiteen op misdaad en straf:
“Een niet aflatend gewetensonderzoek van het hart”
< The mood and temper of the public in regard to the treatment of crime and criminials is one of the most unfailing tests of civilization of any country. A calm and dispassionate recognition of the rights of the accused against the State, and even of the convicted criminals against the State, a constant heart-searching by all charged with the duty of punishment, a desire and eagerness to rehabilitate in the world of industry all those who have paid their dues in the hard coinage of punishment, tireless efforts towards the discovery of curative and regenerating processes, and an unfaltering faith that there is a treasure, if you can only find it, in the heart of every man – these are the symbols which in the treatment of crime and criminals mark and measure the stored-up strenght of a nation, and are the sign and proof of the living virtue in it.
(…)
We must not forget that when every material improvement has been effected in prisons, when the temperature has been adjusted, when the proper food to maintain health and strenght has been given, when the doctors, chaplains, and prison visitors have come and gone, the convict stands deprived of everything that a free man calls life.
We must not forget that all these improvements, which are sometimes salves to our conscienses, do not change that position.>
__________________________
