In tegenstelling tot de houding in 1940, toen men nog de verdwijning van de vakbonden bejubelde, begon een deel van het patronaat vakbondsleiders op te zoeken. Men kwam tot het inzicht dat de naoorlogse economische heropbouw in een geest van onderlinge samenhorigheid in beider voordeel moest worden aangevat. Voorzichtig kwamen er tussenbeide gesprekken op gang. Later werden ook de ziekenfondsen bij de besprekingen betrokken. Na moeizame vergaderingen bereikte men op 24 april 1944 een akkoord over een voorstel tot sociaal pact dat het handvest zou worden van een naoorlogse politiek. Het Ontwerp van Overeenkomst tot Sociale Solidariteit ging uit van een bevriezing van de sociale krachtsverhoudingen en handelde over de loonpolitiek, de invoering van een verplicht stelsel van sociale zekerheid en de grondslagen van het sociaal overleg binnen de onderneming en de sectoren.[1]
In zijn boek Ongelijk spel schrijft gewezen nationaal voorzitter van het ABVV Rudy De Leeuw over het Sociaal Pact het volgende: “Als socialisten, en zeker als socialistische vakbond, moesten er ideologische toegevingen gebeuren. We hebben in een toenadering tussen arbeiders en werkgevers het gezag van de werkgevers aanvaard en de strijd tegen het kapitalisme afgezwakt.”[2] Met het “aanvaarden van het gezag van de werkgevers” wordt bedoeld, dat zou worden afgezien van de eis om bedrijven te nationaliseren. Los van deze toegeving is het wel een feit, dat ondanks de fabrieken in privéhanden bleven, het Sociaal Pact, waardoor sociaal overleg mogelijk werd, de levensomstandigheden van vele mensen heeft verbeterd.
Een tijd lang was er een evenwicht tussen de eisen van de werkgeversorganisaties en de vakbonden. Vandaag, 77 jaar na de ondertekening van het Sociaal Pact, is dat evenwicht totaal zoek. Het begon aan het einde van de jaren 1970 toen het neoliberalisme het licht zag en men vanaf 1974 van de ene crisis in de andere sukkelde. Vanaf toen verscherpte de concurrentie en begon men de arbeidstijd te flexibiliseren. Om nieuwe markten open te breken, begon men overheidsbedrijven en diensten te privatiseren. Door het concurrentiegevecht en de zoektocht naar de grootste winst, begon de regering op vraag van het patronaat in te grijpen op de loon- en arbeidsvoorwaarden. De thema’s van het sociaal overleg werden vanaf dan niet meer alleen een zaak tussen de vakbonden en de werkgevers, maar ook van de politiek. De wetten die de regering uitvaardigde, hadden een grote weerslag op het sociaal overleg. Dat is duidelijk te zien als je gaat kijken naar de aanvallen op de lonen en uitkeringen van de vier laatste decennia. Daar zien we dat het vooral de regering is, die de krijtlijnen uitzet.
De index uitgehold
De eerste aanvallen op de lonen werden ingezet via de index. Zo werd in 1976 voor een bepaalde periode een indexverhoging beperkt. Vervolgens voerde men vanaf 1983 een vertragingsmethode in. Sinds dan gebeurt de indexaanpassing van de lonen niet meer op basis van het maandelijks indexcijfer, maar op basis van het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van de laatste vier maanden. In de jaren 1980 werden er drie indexverhogingen overgeslagen: de zogenaamde indexsprongen. In 1994 werd voor de indexkoppeling van de lonen en sociale uitkeringen niet meer het indexcijfer van de consumptieprijzen gebruikt, maar een zogenaamd ‘indexcijfer gezondheid’. Producten zoals alcohol, tabak, benzine en diesel, werden niet meer opgenomen in de korf om de index te bepalen.[3]
In 2012 voerde de regering-Di Rupo de solden-index in. Bij dit mechanisme haalt men geen producten uit de huishoudkorf weg, maar voegt men er producten aan toe. De toenmalige regering besliste namelijk om rekening te houden met de solden in de berekening van de prijzenindex. Het onmiddellijke effect hiervan was dat de stijging van de index kunstmatig werd vertraagd, waardoor loonaanpassingen uitgesteld werden.[4]
Een laatste aanval op de index zal nog fris in het geheugen zitten. De vorige regering-Michel voerde net als in de jaren 1980 ook in 2015 een indexsprong in. Deze jarenlange aanvallen op de indexering van de lonen en de sociale uitkeringen hebben aan de werknemers al vele duizenden euro’s gekost. Hieronder een voorbeeld van een indexsprong om je een idee te geven over hoeveel verlies dit kan gaan:
Ken en Sara zijn een jong koppel met twee kinderen. Ken is arbeider. Hij werkt voltijds in een groot bedrijf. Hij werkt in ploegen en verdient 2.800 euro bruto of 1.790 euro netto. Sara werkt als bediende in de distributiesector. Ze verdient 2.400 euro bruto of 1.630 euro netto. Een indexsprong betekent voor dit gezin een verlies van 34.000 euro bruto of 22.300 euro netto over een loopbaan van nauwelijks 20 jaar.[5]
De loonkostenwet = legale vervalsing
Naast ingrepen op het indexmechanisme worden al vele jaren inkomensverhogingen beperkt. Dat werd in 1996 in een wet gegoten dat zorgde voor een wettelijke omkadering. Officieel luistert de wet naar de naam: “Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen”. Deze loonkostenwet, die tot vandaag nog in voege is, moet ervoor zorgen dat de Belgische lonen niet sneller stijgen dan die in onze buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland. Het cijfer van de loonmarge wordt gegeven door de Centrale Raad van het Bedrijfsleven (CRB). Dit orgaan stelt om de twee jaar een technisch verslag op met de beschikbare loonmarges. Daarin berekent de CRB hoeveel de lonen maximaal mogen stijgen. Het cijfer van de maximale loonmarge wordt berekend aan de hand van de verwachte loonevolutie in de drie buurlanden, en de verwachte evolutie van de index in België.
Volgens het rapport van de CRB mogen de lonen in België de komende twee jaar met amper 0,4 procent stijgen. Voor een winkelbediende met een maandwedde van 1.800 euro per maand is dat een opslag van 7 euro bruto. Zo goed als niets! Dat de marge zo klein is, heeft niet alleen te maken met de lonen in het buitenland, maar ook met de loonkostenwet zelf. Die zorgt voor een keurslijf, waardoor de lonen amper kunnen stijgen. Daar bovenop werd deze wet nog eens verstrengd door de regering-Michel. Zo houdt de verstrengde wet geen rekening met een deel van de loonkostsubsidies en bijdrageverminderingen voor de sociale zekerheid die bedrijven krijgen en die dienen om hun loonkosten te drukken. Ook houdt de loonkostenwet geen rekening met de verschillen in productiviteit. De cijferaars van de CRB meten enkel hoeveel een gewerkt uur aan een bedrijf kost, maar meten niet hoeveel een gewerkt uur het bedrijf heeft opgeleverd.[6] Nochtans werden jaar na jaar de Belgische werknemers productiever.[7] Als toemaatje heeft de regering-Michel op vraag van de patroons in de wet bijkomende marges ingevoerd die de ruimte voor loonsverhoging nog meer beperkten dan voorheen.[8]
Van arbeid naar kapitaal
Al meer dan 40 jaar wordt door de opeenvolgende regeringen op het inkomen van de werkende klasse bespaard. Het gevolg hiervan is dat het aandeel van arbeid in de geproduceerde rijkdom van België is gaan dalen. Alleen al sinds de regering-Michel in 2014 aan de macht kwam, is er 40 miljard euro van de werkende klasse weggevloeid naar kapitaal.[9] Toen die regering, maar ook de Vlaamse regering, de ene na de andere besparingsmaatregel oplegde aan de werknemers en de uitkeringsgerechtigden, berekenden de vakbonden het inkomensverlies. Naargelang de situatie kon het inkomensverlies oplopen tot 1.000 euro of zelfs tot 1.500 euro per jaar.[10]
Indexmanipulatie en de loonkostenwet zorgen er al jaren voor dat de lonen niet meer stijgen. Wat een verschil met de situatie van de managers. Tussen 2018 en 2019 is hun totale vergoeding gestegen met maar liefst 15,5 procent. Het mediaanloon van een manager van een Bel-20-bedrijf ligt nu op 2.384.622 euro per jaar. Dat is meer dan 51 keer zoveel als het doorsnee jaarloon van de werkende klasse.[11]
Volgens Pieter Timmermans, voorzitter van het VBO, is er geen marge voor looneisen.[12] Over de buitensporige bonussen en aandelenpakketten voor de managers: geen woord. Maar is het met de coronacrisis niet duidelijk geworden wie de economie echt doet draaien? En tevens ook hoe we hebben gezien hoe ondergewaardeerd velen van hen waren?
“Ik zal u iets verklappen”, zei Marc Leemans, nationaal voorzitter van het ACV in zijn toespraak naar aanleiding van Rerum Novarum in 2019, “Het is niet de aandeelhouder die zorgt voor welvaart en welzijn. Wel de mannen en vrouwen die zich elke dag keihard inzetten voor hun boterham, voor die van hun baas én voor die van de aandeelhouders. Hun inzet moet men beter belonen. (…) Zonder bemoeienis van de politiek die met hulp van patronale adviseurs een loonwet vol sjoemelsoftware hebben gemaakt.[13]
Vragen
Als zonder werknemers geen welvaart wordt gecreëerd, is het dan niet normaal dat ze daarvoor een waardig loon krijgen? Dat na meer dan 40 jaar van besparingen er een serieuze inhaalbeweging mag komen? Waarom zou een manager 51 maal meer waard moeten zijn dan een werknemer?
Moet de loonkostenwet die een maximumloonnorm oplegt en die vol vervalsingen zit, niet naar de prullenmand? Zou het niet beter zijn dat er in plaats van een maximumloonnorm een minimumloonnorm komt? Zo is er ruimte voor loonsverhoging voor iedereen. Bovenop de minimumloonnorm kunnen de werknemers per sector dan nog verdere loonsverhogingen eisen en afdwingen. Vooral in die sectoren die hun winsten zagen stijgen door de coronacrisis. Denk maar aan de farmaceutische industrie en de distributie.
En moeten we blijven aanvaarden dat de minimumlonen in België veel te laag zijn? Is het vandaag niet duidelijk genoeg wie de samenleving doet draaien? Het zijn vaak de werknemers die onderbetaald zijn en die in moeilijke omstandigheden ervoor gezorgd hebben dat de gezondheidszorg, de voedselvoorziening, transport, schoonmaakdiensten, openbare diensten en strategische industriële productie overeind bleven. In die essentiële sectoren liggen de meeste sectorale minimumlonen onder de grens van 14 euro bruto per uur of 2.300 euro bruto per maand. Is het niet meer dan gerechtvaardigd dat in het volgende interprofessioneel akkoord tussen vakbonden en werkgevers het minimumloon wordt verhoogd naar 14 euro bruto per uur?
Notes:
[1] Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? De geschiedenis van de Belgische Arbeidersbeweging 1830-2015, Jaak Brepoels, p.350-351.
[2] Ongelijk spel, Rudy De Leeuw, p. 143
[3] Inleveringen van werknemers door de jaren heen (een nota van LBC-NVK) , Het ABC van de Index, een brochure van LBC-NVK (nu ACV Puls)
[4] Loonsopslag in plaats van kruimels: het inkomensverlies van de modale Belg – DeWereldMorgen.beDeWereldMorgen.be
[5] De lonen onder de loep: over de indexsprong, loonbevriezing en andere stokpaardjes van de werkgevers | PVDA
[6] Voor zeven euro meer — Denktank Minerva
[7] 07239a82-186e-4e70-9f78-17f740ebc540 (abvv.be) p.19
[8] Modernisering wet van 1996 over de loonnorm goedgekeurd – Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (belgie.be)
[9] Webinar, PVDA, 20 januari 2021, Waarom onze lonen moeten stijgen, en met hoeveel. Het IPA doorgelicht.
[10] Loonsopslag in plaats van kruimels: het inkomensverlies van de modale Belg – DeWereldMorgen.beDeWereldMorgen.be
[11] Vandaag is het #Graaidag: na 5 werkdagen verdient CEO evenveel als een werknemer op een heel jaar – PVDA
[12] VBO: ‘Nauwelijks marge voor hogere lonen’ – De Standaard