Sinds het laatste kwart van verleden eeuw krijgt het academisch personeel van de Nederlandstalige universiteiten in België gestaag en met steeds stijgende druk te horen dat onderwijs en onderzoek geïnternationaliseerd moeten worden om de wereldwijde competitie aan te kunnen. U leest het correct, het gaat om competitiviteit, niet om kwaliteit. Engels diende daardoor op grote schaal te worden ingevoerd, want de wetenschappelijke wereld heeft het klaarblijkelijk moeilijker met taaldiversiteit dan de EU en de VN.
In sommige disciplines van de harde wetenschappen was dat geen punt, maar eerder een voortzetting van de reeds bestaande organisatie: hier had Engels zijn plaats reeds verworven als lingua franca op colloquia en congressen, in de wetenschappelijke communicatie en de publicaties. Dat veel slecht Engels werd gebezigd, stoorde niemand en dat is nog steeds het geval: elk groot internationaal congres heeft zo wel een belangrijke deelnemer die niemand begrijpt en nogal wat native speakers worden alleen door de andere native speakers verstaan omdat ze geen enkele moeite doen om duidelijk en zonder dialect te spreken, maar er zijn tenslotte power points, abstracts, dossiers, teksten en koffiepauzes. Natuurlijk geeft de promotie van het Engels tot “wetenschappelijke taal” de native speakers een retorisch voordeel van formaat, dat er zeker toe heeft bijgedragen dat de Amerikaanse en Engelse universiteiten steevast tot de beste van de wereld worden gerekend. In een wereld waarin de bibliometrie (de techniek om wetenschappelijke publicaties kwantitatief te evalueren met een betwistbare aanspraak op een daaraan gekoppelde kwalitatieve betekenis) zweert bij Engels is het inderdaad moeilijk voorstelbaar dat wie in andere talen werkt zou opklimmen tot de spreekwoordelijke “excellentie-top”. Maar hoe dan ook, zelfs in “harde wetenschappen” werd er te lande 30 jaar geleden nog heel wat les gegeven in het Nederlands en zijn ook hier veel collega’s onder druk van het doorgesijpelde beleid in het Engels gaan doceren. Tant bien que mal : nooit een vanzelfsprekendheid, altijd betekende het een zware bijkomende inspanning.
In de humane en sociale wetenschappen konden de zaken er echter heel anders voor staan en ontbrak deze traditie soms geheel. Voor een Nederlandstalige Belgische hoogleraar rechten bijvoorbeeld was het te bereiken summum de publicatie van een traité, liefst in een Nederlandse en een Franse versie, die als standaardwerk in de discipline zou gaan gelden zowel voor de rechtspraktijk, als voor het onderwijs en de rechtswetenschap en dit in de werkingssfeer van het Belgische recht. En dat is spijts alle gehamer op Engelse publicaties (gelukkig) nog altijd zo. Dat zo’n traité over hetzelfde onderwerp er in Frankrijk, de VSA of Italië heel anders kan uitzien was en is voor hen wel interessant vanuit rechtsvergelijkend perspectief, maar voor de rest doodnormaal: het recht is daar immers ook heel anders. Zo ook schreven Vlaamse filosofen, historici, politieke wetenschappers, sociologen, criminologen enzoverder typisch boeken in het Nederlands bestemd niet alleen voor collega’s en studenten, maar ook voor een in cultuur en geschiedenis ingebed publiek van lokale betrokkenen en geïnteresseerden (zoals bijvoorbeeld Luk Huyse of wijlen Koen Raes). Uiteraard kwam er daarnaast soms of dikwijls een publicatie bij in een andere taal en werd er internationaal samengewerkt maar dat laatste kon evengoed en met evenveel prestige in het Frans, het Spaans, het Duits, het Italiaans of het Engels. Zo mocht ik eind jaren ’80 nog prat gaan op boeken, hoofdstukken en artikelen geschreven in het Nederlands en het Frans. Vandaag kom ik daar op de universiteit zo goed als nergens meer mee en vanuit andere disciplines wordt hierop nog te dikwijls meewarig neergekeken (al betekent de oprichting van het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand een klein lichtpunt, ware het niet dat het ook maar een bibliometrisch instrument is).
Als gevolg van de door overheid georganiseerde interuniversitaire groeicompetitie, moesten gaandeweg ook steeds meer studenten uit het buitenland worden aangetrokken. Internationale onderwijsprogramma’s schoten als paddenstoelen uit de grond, en de druk om in het onderwijs over te schakelen naar het Engels steeg zienderogen. Ook in de humane wetenschappen, waar de traditie van het Engels veel minder of helemaal niet bestond, werden nogal wat polsen omgewrongen opdat collega’s zouden beginnen doceren in het Engels, zonder enige bijzondere vorming, met alleen hun eigen werkkracht en initiatief als steun, uiteraard zonder enige bijkomende vergoeding.
Dat er in het begin nogal wat steenkolenengels bij kwam kijken zal niemand verwonderen en kan men ook niemand kwalijk nemen. Maar ongetwijfeld is het zo dat zelfs de meest verwende en verwaande professor geen twee keer voor een auditorium wil staan zonder gezegd te krijgen wat moet. Tevens beoordelen de studenten de professoren jaarlijks en die beoordelingen vormen een steeds belangrijker criterium bij de periodieke evaluaties van de docenten, hun aanstellingen, benoemingen en bevorderingen. Bovendien is er een stijgend aantal native speakers onder de studenten, die de kwaliteit van het Engels van de docent zeker in hun beoordeling zullen verrekenen. Met andere woorden: als het onderwijs van een professor problematisch is, en als dat iets met het niveau van het Engels te maken heeft, dan weet de academische overheid dat zeer snel en zal er worden ingegrepen. Dat is niet nieuw.
Het Vlaams parlement besliste echter dat het zo niet verder kan en dat er een kwaliteitsgarantie moet worden ingebouwd met betrekking tot het onderwijs in andere talen: voortaan moet elke professor die een vak in een andere taal doceert in een taaltest slagen en daarmee bewijzen een hoog niveau van taalkennis te halen, met name een “C1”. Vrijgesteld wordt de professor die reeds eerder dergelijk kwalificatiegetuigschrift behaalde of die een diploma hoger onderwijs behaalde in de onderwijstaal waarin hij doceert in een instelling waar die taal de officiële onderwijstaal is.
Deze verplichting is niet enkel van toepassing op nieuwe aanstellingen, maar ze is retroactief en miskent in één klap niet alleen 30 jaar politiek van internationalisering zonder zulk attest, maar meteen ook de verworven rechten (hier ga ik niet verder op in, dat is iets voor de rechtbanken) van degenen die al jaren in andere talen doceren. Ikzelf zal zo verplicht worden een examen Engels en een examen Frans af te leggen. In het Engels doceer ik al sinds de jaren 90 in een Engelstalig programma waaraan nogal wat native speakers participeren en in het Frans doceer ik nu sinds acht jaar een verplicht vak aan derdejaars rechtsstudenten. Elk jaar wordt ik geëvalueerd door mijn studenten. Ik heb in het Engels aan een Amerikaanse en een Afrikaanse Engelstalige universiteit les gegeven en in het Frans aan een Franstalige Belgische universiteit. Ik ben tweetalig opgevoed en het Frans is mijn andere moedertaal.
Heb ik niet al ten overvloede getoond dat ik het voldoende goed doe ? En als ik niet zou slagen in een test, is het tegendeel dan bewezen en wordt mijn geschiedenis als docent in het Frans en in het Engels dan herschreven met een min-teken voor ?
Zo rijst meteen ook de vraag of de taaltest of het vrijstellend Harvard-diploma uberhaupt iets zeggen over de bekwaamheid om in het Engels les te geven. Ik ken hakkelaars die ondanks het feit dat ze geen goede zin kunnen maken, toch prachtig lesgeven. En ik ken taalpuristen die spreken als Martine Tanghe, maar die geen gram inhoud kunnen overbrengen, laat staan wat passie doen ontstaan. Taaltesten en Harvarddiploma’s zeggen daar helemaal niets en in het beste geval, bitter weinig over. Hoe studenten jaar in jaar uit het gegeven onderwijs percipiëren lijkt me al een iets serieuzere indicator. En dan nog is de aangewezen “remediëring” bij een “probleemsignaal” zeker geen stom verbod om in een taal les te geven, neen, de boodschap moet dan zijn: “dank dat je de moeite neemt/wil nemen om in een andere taal les te geven, zullen we er samen aan werken om het beter te krijgen”. Studenten krijgen tenslotte ook verschillende kansen, trajectbegeleiding, bijscholing, studieadvies, trainingsessies en dies meer. Waarom voor professoren dan een “alles of niets”-maatregel ? Zullen we dat voor alle Belgische politici ook invoeren: minstens een C1 voor de andere landstaal, of anders, geen mandaat of uitvoerende functie meer? Helemaal niet grappig, hé.
Dat een taaltest – zelfs een serieuze, zoals de ITACE of de TOEFL test – niets zegt over de bekwaamheid om les te geven in een andere taal betekent natuurlijk dat ze m.i. evengoed overbodig is bij nieuwe aanstellingen. Dat blijkt ook uit het feit dat we geen taaltest afleggen om in het Nederlands te doceren. En ja, ik heb collega’s waarbij je alleen uit de context kan afleiden of ze het over “goud” of “hout” hebben, collega’s die systematisch verkeerd met “die” en “dat” omspringen of, ernstiger nu, collega’s waarvan de vlotheid en spreekvaardigheid beperkt is, maar die het toch geweldig doen, al dan niet met formules, experimenten, schema’s, charisma, talent… Lesgeven is iets anders dan een taal goed spreken. En dat laatste is denk ik zelfs geen voorwaarde om goed les te geven.
Kortom, indien alles erop wijst dat de taaltest indruist tegen drie decennia lang gevoerde universitaire politiek van internationalisering zonder; indien ze de rechten en de inzet miskent van degenen die al jaren in andere talen lesgeven; indien het hoogst twijfelachtig is of zo’n test überhaupt iets zegt over de capaciteit van een docent om goed les te geven in een taal; indien het (niettegenstaande de vrijstelling voor diploma’s bij anderstalige universiteiten) discriminerend lijkt ten opzichte van het niet bestaan ervan voor het lesgeven in het Nederlands en indien de voorgestelde regeling keihard is en zelfs geen tweede kans voorziet; hoe moeten we die keuze van de Vlaamse Gemeenschap om de taaltest in te voeren dan begrijpen ?
Ik denk dat het antwoord heel eenvoudig is: het is een zoveelste uiting van een verkrampt flamingantisme dat alles wat niet in het Vlaams gebeurt, zwaarder wil maken en dus, gewoon, wil pesten. Of nog concreter: de hete adem van de N-VA.
Serge Gutwirth, in eigen naam, maar toch ook professor aan de Faculteit Recht en Criminologie van de VUB