Wetenschappelijke onheilstijdingen vullen dit najaar de kranten. Midden november publiceerden Amerikaanse onderzoekers in het vakblad Science een studie die uitwijst dat de zeespiegel tegen 2100 met een meter zal stijgen en dat de gemiddelde temperatuur eerder vier dan twee graden Celsius zal oplopen. Een rapport van het Europese Milieuagentschap slaat dan weer alarm over het poolijs: dat is op dertig jaar tijd gehalveerd.
Moderne wetenschappers analyseren de problemen waar onze planeet voor staat. Met harde feiten en alarmerende statistieken vestigen ze onze aandacht op thema’s als klimaatverandering, milieuvervuiling, vergrijzing en migratie. Gelukkig doet wetenschap meer dan klokluiden: ze zoekt ook passende antwoorden. Zo fantaseren klimaatswetenschappers luidop over geo-engineering oftewel planetair knutselen. Misschien kan een artificiële, wereldwijde zwavelnevel de opwarming van de aarde nog tijdig terugdraaien?
Wetenschap kan veel, maar – dat is anno 2012 wel duidelijk – ze kan niet alles. Nu eens vergt wetenschappelijk onderzoek meer tijd dan een gegeven noodsituatie kan bieden. Een ziekte als aids kan (voorlopig) wel worden vertraagd, maar niet worden genezen. Dan weer blijkt de oplossing voor het ene probleem de oorzaak van het volgende. De komst van antibiotica deed de gemiddelde levensverwachting van de mens spectaculair stijgen, maar zorgde ook voor zeldzaam resistente bacteriën. Tijdsdruk en ongewenste neveneffecten zijn twee pijnpunten van de huidige wetenschap.
De juiste vraag
Het is logisch dat een beleid dat voor dringende en veelzijdige maatschappelijke uitdagingen staat, richting wetenschap kijkt voor hulp en creatieve oplossingen. Bijgevolg is het ook logisch dat een proactief beleid zich afvraagt hoe het kan helpen om de twee pijnpunten van de wetenschap – snelheid en efficiëntie – aan te pakken.
In die context kadert de onderzoeksvraag van Wijze Wetenschap, een project van het Instituut Samenleving en Technologie (IST): Hoe kan het Vlaamse innovatiebeleid wetenschappelijke instellingen, (deels) gefinancierd met publiek geld, ondersteunen opdat ze zo snel en zo adequaat mogelijk een antwoord kunnen bieden op complexe maatschappelijke problemen?
De juiste vraag is het halve antwoord. Dat is de eerste conclusie van het project Wijze Wetenschap. De vraag hierboven klinkt weliswaar vooruitziend en verstandig, het is een vraag die gedoemd is zonder antwoord te blijven. Ze gaat namelijk uit van verkeerde veronderstellingen.
Het is een vraag van het type: ‘Hoe kan het beleid wiskundigen ondersteunen om de hoeken van een cirkel sneller te verbinden?’ – al drijft deze vergelijking het op de spits. In de originele onderzoeksvraag van het project Wijze Wetenschap zitten drie veronderstellingen die om bijsturing vragen. Laat ons die eerst bekijken, voor we de onderzoeksvraag herformuleren.
Gevaarlijke vereenvoudiging
Een planetair probleem zoals de klimaatsverandering is complex. Smeltend poolijs doet de zeespiegel stijgen. Dat heeft een economisch aspect: minder ijs betekent nieuwe scheepvaartroutes en dus nieuwe kansen voor bevissing en logistiek. Het belangrijkste effect blijft echter ecologisch: de orkanen Katrina in New Orleans en Sandy in New York bewijzen dat de weersomstandigheden op aarde extremer worden.
Natuurrampen hebben maatschappelijke gevolgen – Sandy legde het leven in Manhattan gedurende een week lam en speelde een rol in de Amerikaanse presidentsverkiezingen. En ze hebben sociale implicaties – Katrina trof veel armere burgers en maakte dakloosheid en criminaliteit tot prangende, regionale problemen. In de realiteit blijkt alles met alles samen te hangen. De wetenschap is daar te weinig op voorzien.
Ons huidige wetenschapsmodel is reductionistisch. Om de werkelijkheid te bestuderen, deelt men haar op in afzonderlijke disciplines: meteorologie, geneeskunde, criminologie … Wetenschappers zijn specialisten die hun onderzoek uitvoeren in een laboratoriumsetting, waar ze omgevingsfactoren reduceren tot een handvol, beheersbare variabelen. Vervolgens leiden ze wetmatigheden af die ze universeel en onveranderlijk noemen. Dat is een gevaarlijke sprong.
Zolang de geïnstitutionaliseerde wetenschap niet erkent dat ze een andere tijd- en ruimtedimensie hanteert dan de werkelijkheid, zullen haar oplossingen voor planetaire problemen nooit adequaat blijken. Ze heeft immers geen grip op de langetermijneffecten en de onvoorziene neveneffecten van de technologische ingrepen die ze voorstelt.
Natuurlijk maken milieuactivisten bezwaar tegen avontuurlijke wetenschappelijke oplossingen à la geo-engineering. Wie garandeert dat drastische maatregelen, uitgetest in een beperkte tijd en ruimte, niet meer kwaad dan goed zullen doen wanneer ze onomkeerbaar en op wereldschaal worden toegepast?
Het reductionistische wetenschapsparadigma deelt de werkelijkheid overzichtelijk op in tal van specialisaties. Die vereenvoudiging van de complexe realiteit helpt fundamenteel wetenschappelijk onderzoek om theoretische vooruitgang te boeken, maar leidt in de praktijk vaak tot tweeslachtige oplossingen voor veelzijdige, maatschappelijke problemen.
Breedbeeld gewenst
De oorspronkelijke onderzoeksvraag van Wijze Wetenschap wekt ten onrechte de indruk dat het beleid bij haar zoektocht naar antwoorden op veelzijdige maatschappelijke uitdagingen alleen kan rekenen op grote wetenschappelijke instellingen en innovatiecentra.
De geïnstitutionaliseerde wetenschap levert weliswaar een grote en gewaardeerde bijdrage, maar speelt toch niet solo slim. Ook burgers, ngo’s en publiek-private samenwerkingsverbanden experimenteren met innovatieve oplossingen. Het onwetenschappelijke of (soms) laag-technologische karakter hiervan is geen graadmeter voor de effectiviteit.
Carsharing (autodelen) is een bekend en populair burgerinitiatief met een substantiële, positieve milieu-impact. Soms geeft een mentaliteits- en gedragswijziging bij mensen meer resultaat dan een technologisch hoogstandje. Wat ben je met auto’s die 10 procent energiezuiniger zijn, wanneer er 15 procent méér auto’s worden geproduceerd?
The Beth Johnson Foundation is een Britse ngo die senioren het mentorschap geeft over jongeren bij de overgang van het lager naar het middelbaar onderwijs. Dat resulteert in minder druggebruik, vandalisme, tienerzwangerschappen en schoolverzuim bij de jongeren en minder eenzaamheid en depressies bij de senioren.
Over een efficiënte reductie van betaalde maatschappelijke hulpverlening, bewakingscamera’s en medicatie gesproken. Iemand als de Amerikaanse econoom Jeremy Rifkin ten slotte, probeert overheden, stadsplanners, burgers en hoogtechnologische innovatie-instellingen te mobiliseren voor een ‘derde industriële revolutie’ met als belangrijkste pijler: duurzame, decentraal opgewekte energie, verdeeld en opgeslagen via smart grids. Momenteel hypothekeert ons hoge gebruik van fossiele brandstoffen het leefmilieu van toekomstige generaties. Na de derde industriële revolutie zouden wij hun toegang tot hernieuwbare energie juist garanderen.
Een innovatiebeleid dat werkelijk op zoek is naar snelle en adequate oplossingen voor complexe, maatschappelijke problemen, moet haar blik verruimen en oog ontwikkelen voor de creatieve innovaties van burgers, ngo’s en out-of-the-box-denkers.
Omgevingsfactoren
Uit de veronderstelling dat beleidsmakers binnen het domein innovatie ‘hun’ wetenschappelijke instellingen altijd kunnen helpen om snel en adequaat te reageren op hete, planetaire hangijzers spreekt optimisme en zelfs wat naïviteit. Er zijn immers belangrijke remmende omgevingsfactoren. Een beleid met een duurzame langetermijnvisie moet op korte termijn soms onpopulaire maatregelen treffen en steeds minder politici blijken daar – met het oog op hun herverkiezing – toe bereid.
Zelfs wanneer er op hoog niveau oprecht politiek engagement bestaat, zo beschrijft Rifkin in de derde industriële revolutie, loopt dit gevaar vast te lopen tijdens de vertaling naar concrete politieke maatregelen. De verkokering van politieke structuren is nefast: het economische, sociale en ecologische beleid zijn afzonderlijke beleidsdomeinen met vaak tegenstrijdige doelstellingen. Bovendien kunnen bestaande wetgevingen, financieringssystemen en bedrijfsmodellen een hinderpaal zijn.
Beleidsmakers met visie krijgen de maatregelen die zij nodig achten niet altijd gerealiseerd. De angst en de onwil van de gemiddelde burgers en kiezers om ook maar iets van onze welvaart of levensstijl op te geven, is daaraan niet vreemd. In het huidige wetenschapsbedrijf zit een sterke, kapitalistische logica.
De intense verstrengeling van wetenschap, innovatie en economie vormt het onderwerp van het tweede artikel in deze reeks, dus we gaan er hier niet verder op in. Voorlopig volstaat de vaststelling dat de invloed van het innovatiebeleid op het wetenschapsbedrijf wordt gehinderd door de ruimere politieke en institutionele context, de publieke opinie en de economische dynamiek binnen het wetenschap- en innovatielandschap.
Systeemblik
De bovenstaande drie inzichten blijven niet zonder gevolg. Wie het problematische erkent van het gangbare, reductionistische wetenschapsparadigma – met haar hoge specialisatiegraad en beperkte tijd- en ruimtedimensie –, die moet een nieuwe visie op mens, wereld en wetenschap omarmen. In die nieuwe, ‘holistische’ visie zijn het individu en de samenleving ingebed in het cyclische proces van de natuur, met talloze, vaak onvermoede kruisverbanden. In zo’n paradigma werken wetenschappers per definitie multidisciplinair en vertrekt onderzoek vanuit reële maatschappelijke noden.
Wie opmerkt dat beloftevolle oplossingen ook van buiten de gevestigde wetenschaps- en innovatiecentra kunnen komen – bijvoorbeeld van burgers, ngo’s of publiek-private samenwerkingsverbanden –, die hertekent en verbreedt het innovatielandschap.
Een tweede bron van kennis en creativiteit komt in beeld. Naast de waardevolle, hoog-technologische inbreng van specialisten, kunnen ook ‘profane kennisactoren’, zeg maar mensen met praktijkervaring en gezond verstand, bijdragen aan duurzame, efficiënte oplossingen.
Wie beseft dat er een breed maatschappelijk draagvlak nodig is om dit alles te realiseren, die pleit voor andere klemtonen in de samenleving. Begin 21e eeuw zou de maatschappelijke bekommernis om duurzaamheid en zorgzaamheid groter moeten zijn dan die om materiële welvaart. Mensen zijn immers niet louter consumenten en concurrenten, maar sociale wezens, met een diepe afhankelijkheid van de natuurlijke en sociale hulpbronnen (lucht, water, onderwijs, …).
Kort gezegd confronteren de prangende maatschappelijke uitdagingen van vandaag – de klimaatverandering, de vergrijzing, het mobiliteitsvraagstuk … – ons met (1) de enorme onderlinge afhankelijkheid van wetenschappelijke disciplines, (2) de complexiteit van het innovatielandschap en (3) de verwevenheid van domeinen als politiek, wetenschap, economie en levensbeschouwing. De werkelijkheid is – zoals de systeemtheorie al een halve eeuw stelt – een complex systeem. Het komt erop aan om met een ‘systeemblik’ te leren kijken.
Landschap in transitie
Koppelen we nu terug naar de originele onderzoeksvraag van Wijze Wetenschap. Als beleidsmakers de wetenschappelijke instellingen, (deels) gefinancierd met publiek geld, werkelijk willen helpen om snelle en adequate oplossingen te vinden voor de grote planetaire uitdagingen, dan zullen ze meer moeten doen dan eenvoudige, ondersteunende verbeteringsmaatregelen uitvaardigen.
Het is geen optie om de bestaande, reductionistische wetenschapscultuur te optimaliseren. Het komt erop aan om de dingen fundamenteel anders aan te pakken. Het Vlaamse innovatiebeleid staat voor de uitdaging om de transitie te begeleiden van de bestaande onderzoeks- en innovatie-infrastructuur en -cultuur naar een meer holistisch en veerkrachtig, duurzaam model.
Uit het project Wijze Wetenschap blijkt dat het Vlaamse innovatielandschap een complex systeem is, met regimespelers (de grote wetenschappelijke instellingen en innovatiecentra) en nichespelers (burgers, ngo’s en publiek-private samenwerkingsverbanden). De troef van regimespelers is hun efficiëntie – hun initiatieven kenmerken zich door schaalgrootte en slagkracht.
De troef van nichespelers is hun veerkracht ofwel hun vermogen om snel in te spelen op veranderende omstandigheden en hun kleinschaligheid, die experimenten toelaat. Een duurzaam systeem bereikt een dynamisch evenwicht tussen efficiëntie en veerkracht. De herformulering van de onderzoeksvraag luidt dus: hoe kan het Vlaamse innovatiebeleid enerzijds de veerkracht van grote wetenschappelijke instellingen en innovatiecentra versterken en anderzijds de efficiëntie van innovatieve nichespelers verhogen om zo te komen tot een duurzaam systeem?
Dit artikel is het eerste van een driedelige reeks. Het afsluitende artikel inventariseert en beoordeelt de hefbomen waarover het Vlaamse innovatiebeleid beschikt om de transitie naar een duurzaam wetenschapsmodel te begeleiden. Maar eerst legt het tweede artikel nog de intense – en nefaste – verstrengeling bloot van wetenschap, innovatie en economie.
© Barbara De Munnynck
Dit artikel steunt op onderzoeksresultaten van het project Wijze Wetenschap, uitgevoerd door FLORA vzw (http://www.florainfo.be) in opdracht van het Instituut Samenleving en Technologie. De uitgebreide onderzoeksresultaten zijn te verkrijgen bij marian.deblonde@vito.be.