Eerst de vraag: waar het is misgelopen? Het antwoord bevat een aantal factoren.
1. Extreme weersomstandigheden
Het moet gezegd: de weersomstandigheden op een aantal plaatsen zijn uitzonderlijk geweest. Hoe uitzonderlijk juist, dat zal het KMI ons binnenkort in detail vertellen, maar zo uitzonderlijk als sommigen ons willen doen geloven, lijkt het alvast niet. Wie op de website van het KMI de historische klimaatgegevens bekijkt, komt frequent neerslagwaarden tegen die aanzienlijk hoger liggen dan de maxima die het afgelopen weekend werden genoteerd.
http://www.meteo.be/meteo/view/nl/1107107-Vlaams-Brabant.html
Zulke perioden van neerslag komen (gelukkig) niet elk jaar voor, maar nieuw zijn ze ook niet: we kunnen er maar beter rekening mee houden in onze ruimtelijke ordening en waterbeleid. Nuttig om weten is dat uit de klimaatmodellen blijkt dat we de komende decennia waarschijnlijk meer perioden met extreme neerslag zullen kennen.
2. Water wordt niet vastgehouden
Neerslag die op daken, straten, parkeerplaatsen valt, kan niet in de grond. Dat (regen)water wordt doorgaans direct aangesloten op de dichtstbijzijnde riolering en met spoed stroomafwaarts gestuurd, waar het bijdraagt tot overstromingen.
Ook water dat op landbouwgronden valt (zeker akkers), komt doorgaans te snel naar beneden: de grond zelf is dikwijls gecompacteerd en kan weinig water opnemen. ‘Natte gronden’ worden gedraineerd, het drainagewater wordt afgevoerd. Het grondwaterpeil wordt op veel plaatsen zo laag mogelijk gehouden om de grond maximaal te kunnen bewerken en het water wordt via grachten, beken en soms pompen zo snel mogelijk stroomafwaarts gestuurd. De enige plaatsen waar water wel wordt vastgehouden, zijn bossen, natuurgebieden, parken en weilanden.
3. Te snelle afvoer
Dé basisreflex in het waterbeleid is (helaas) nog steeds: afvoeren! Zo worden lokaal de problemen opgelost, maar schuiven de beleidsmakers het probleem door naar de stroomafwaartse buren. Die mentaliteit zit er diep in. Zo verklaarde de Merchtemse burgemeester in 2009 nog: “We willen vanuit Merchtem meewerken om Steenhuffel en Londerzeel droog te houden, maar het is grof om als oplossing het water bij ons op te slaan om Londerzeel en Steenhuffel stroomafwaarts droog te houden”
http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=AR2700U5
Dat is natuurlijk de wereld op zijn kop: de burgemeester negeert de eigen verantwoordelijkheid voor het water dat op zijn grondgebied valt. Hij vindt het normaal dat het water naar beneden wordt gestuurd. Daar benden (in casu in Londerzeel) moeten ze het probleem maar oplossen.
Ondanks het feit dat het principe ‘eerst vasthouden, dan bergen, en ten slotte (traag) afvoeren’ in allerlei beleidsdocumenten als principe naar voren wordt geschoven, zie je de afvoer-als-eerste-oplossing-mentaliteit nog overal: de polderbesturen vragen grotere pompen om … het water sneller uit hun gebieden af te voeren. Waar dat water naartoe gaat, moet iemand anders maar oplossen.
Burgemeesters staan te roepen om de beken uit te baggeren om … het water sneller naar beneden te sturen. Met alle gevolgen van dien.
4. Te weinig natuurlijke berging
Onze beken en rivieren zijn millennia oud en al die tijd hebben ze overstroomd. Ze hebben valleien ingesneden in ons landschap die van oudsher onder water komen in de winter. Die valleien kunnen (in hun natuurlijke vorm) enorme hoeveelheden water vasthouden en vertraagd afgeven.
Meer stroomafwaarts zorgen de grotere valleien voor gigantische buffers waar in geval van hoogwater enorme hoeveelheden water hun weg in zoeken. Maar aan die bergingscapaciteit heeft de mens geknaagd: valleien zijn ingenomen door bebouwing of intensieve landbouw (of bosbouw) die geen overstromingen of zelfs maar hoge grondwaterstanden meer verdraagt. De ruimte voor water is weg, maar het water zelf is er nog en zoekt zich een (andere) weg naar beneden.
De oplossingen: wat is er nodig?
1. Water vasthouden
Water vasthouden doe je overal waar het valt – en in het bijzonder in de hoger gelegen gebieden. Tussen 1976 en nu is de bebouwing in Vlaanderen toegenomen van 6 procent naar 20 procent, terwijl er nauwelijks maatregelen zijn genomen om het hemelwater van al deze verharding te bufferen of te infiltreren.
Nieuwe woningen, wijken en industriegebouwen zouden zelf moeten instaan voor de buffering en infiltratie van het water dat op hun dak/terras/parkeerplaatsen valt. ‘Waterneutraal bouwen’ heet dat in Nederland. Al in de vorige legislatuur legde VLARIO (het kenniscentrum van de rioleringssector) en VVSG (de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten) een uitgewerkt en breed gedragen voorstel op tafel voor de aanpassing van de bouwvoorschriften (via een aanpassing van de stedenbouwkundige verordening hemelwater).
Het voorstel werd door het Vlaams parlement gesteund in een resolutie en in het regeerakkoord werd afgesproken dat deze regering er werk van zou maken. Bevoegd Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening, Philippe Muyters (N-VA), moet dit dringend ter hand nemen. Daarnaast moet hij ervoor zorgen dat dit aspect (verplichte buffering) meegenomen wordt in bijvoorbeeld verkavelingsvergunningen.
Naast die privéruimte is er ook de openbare ruimte. In een rapport van professor Willems van de KU Leuven over de impact van de klimaatverandering op de rioleringstelsels wordt geadviseerd om niet alleen de stedenbouwkundige verordening voor hemelwater, maar ook de code van goede praktijk inzake rioleringen, de watertoets, delen van VLAREM én het ruimtelijke beleid aan te passen.
Het advies is om in te zetten op infiltratie en bovengrondse buffers om het hoofd te bieden aan de toekomstige problemen met de lokale waterhuishouding. Naast een pak berekeningen bevat het rapport bijzonder heldere en leesbare conclusies die erom smeken om in de praktijk te worden omgezet.
http://www.watertoets.be/actualisatie-en-extrapolatie-code-van-goede-praktijk
Ook in landbouwgebied moeten enkele maatregelen worden genomen om meer water vast te houden. In de eerste plaats moet het erosiebeleid een tandje bijsteken. Erosiepreventie is vandaag grotendeels vrijwillig en enkel verplicht (en dan nog in beperkte mate) in de meest erosiegevoelige gebieden.
Het zou verplicht moeten worden in alle erosiegevoelige gebieden. Zo kan de waterafvoer met 20 tot 30 procent verminderen. Maar ook daarbuiten kunnen initiatieven genomen worden om water vast te houden: projecten rond ‘waterconservering’ lopen bijvoorbeeld in de Noorderkempen en zouden navolging moeten krijgen.
Specialisten wijzen er ten slotte op dat er ook wat gedaan moet worden aan de landbouwbodem zelf. Een bodem rijk aan humus is niet alleen productiever voor de boer, maar kan ook veel meer water vasthouden.
Naast aanpassingen in landbouw- en stedelijk gebied, bieden met name ‘natuurgebieden’ grote kansen om de buffercapaciteit in stroomopwaarts gelegen gebieden te herstellen of te vergroten. Nederland is hiermee al begonnen onder de titel ‘klimaatbuffers’ – zie
http://www.klimaatbuffers.nl/kb1.asp?type=Zandgrond%20en%20heuvelland&nummer=1048&sub=0“
Zulke natuurgebieden bieden niet alleen mogelijkheden voor waterbuffering, maar dragen uiteraard bij aan het behoud en het herstel van de biodiversiteit in Vlaanderen én ze kunnen belangrijke aantrekkingspolen worden voor zachte recreatie, met alle toeristisch-economische voordelen van dien.
2. Trager afvoeren
Eens in de waterloop wordt veel water te snel afgevoerd. Veel beken en rivieren zijn immers verworden tot rechtgetrokken, gebetonneerde afvoerkanalen. Via deze ‘snelwegen’ komt het water pijlsnel naar beneden en aan de eerste flessenhals duiken de problemen op. Het is dus ook belangrijk om het water in de beken en rivieren trager naar beneden te laten gaan.
Herstel van de oorspronkelijke meandering zorgt niet alleen voor meer buffercapaciteit in de rivier, maar doet ook de afvoersnelheid dalen. Daarnaast is een meanderende rivier een bron van waterleven (als het water enigszins proper is), terwijl in een betonnen bak veel minder waterplanten, vogels, insecten en vissen aan hun trekken komen.
Hetzelfde geldt voor maatregelen die de weerstand of ‘ruwheid’ van de oevers en de waterbodem verhogen door de oever- en waterplanten te laten groeien en waar het kan zelfs bomen die in de waterloop vallen, daar te laten. Dat gebeurt vandaag al in de Dijle stroomopwaarts van Leuven – het resultaat is magnifiek.
http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/mediatheek
3. Ruimte voor water vrijwaren en herstellen
Veel gebieden die afgelopen weekend onder water hebben gestaan, hebben daar absoluut geen schade van ondervonden. Duizenden hectares natuurgebied en weilanden overstromen, kunnen overstromen en moeten ook overstromen, om er zo voor te zorgen dat het water niet naar andere gebieden loopt waar het veel meer schade aanricht.
Zolang de duur van de overstroming en de hoogte van het water binnen enige perken blijft, geeft dat – zeker in de winter – nauwelijks problemen. De ruimte voor water die er nog is, moet dan ook absoluut gevrijwaard blijven.
Maar dat zal niet volstaan: in het verleden zijn fouten gemaakt en is veel valleigebied afgesneden van de rivieren door het ondoordacht plaatsen van dijken – die ruimte moet worden hersteld. Het geactualiseerde SIGMA-plan is daarvan een uitstekend voorbeeld: het voorziet extra ruimte langs de Schelde, Durme, Nete, Rupel en een deel van Dijle en Zenne.
Het is dan ook cruciaal dat de realisatie ervan op schema wordt gehouden – dit is de verantwoordelijkheid van Vlaams minister van Openbare Werken, Hilde Crevits (CD&V). Maar ook voor andere rivieren zijn zulke maatregelen noodzakelijk. Voor de Demer bijvoorbeeld ligt nu al jaren het Ontwikkelingsplan Demer te wachten op uitvoering, zonder noemenswaardige vooruitgang. Al deze plannen bieden naast kansen voor waterberging ook enorme potenties voor grootschalig natuurherstel.
Een paar instrumenten in de praktijk
1. De watertoets
De watertoets zou (onder andere) voorkomen dat er nog gebouwd wordt in risicogebieden voor overstromingen. De realiteit leert dat de adviezen van de waterbeheerders echter niet altijd gevolgd worden door de politieke verantwoordelijken (doorgaans gemeentebesturen) die de vergunningen uiteindelijk afleveren. Vlaams minister van Milieu en Natuur, Joke Schauvliege (CD&V), kondigt nu een administratieve herziening aan van de watertoets. Maar deze vereenvoudiging zal het probleem niet oplossen.
Als de lokale besturen niet in staat blijken om de algemene belangen voldoende voor ogen te houden, zal het Vlaamse wettelijke kader verstrengd moeten worden.
2. Overstromingsgebieden: uitvoeren wat beslist is
In de bekkenbeheersplannen zijn 13 overstromingsgebieden afgebakend (616 ha). Iedereen weet dat dit te weinig is (kijk alleen maar naar de vele onderzoeken en planinitiatieven die er ook in die bekkenbeheersplannen staan aangekondigd), maar het is een begin. Niettemin blijkt het in de praktijk erg traag te gaan op het terrein.
Lokale besturen en de landbouwsector liggen dikwijls dwars vanwege de ruimte-inname en vertragen het proces aanzienlijk. De Vlaamse regering en de andere betrokken besturen moeten hun verantwoordelijkheid nemen en uitvoeren wat er beslist is. Zo staat het ook in het regeerakkoord: de bekkenbeheersplannen worden uitgevoerd.
http://www.bekkenwerking.be/afgebakende-overstromingsgebieden-en-oeverzones
Ook de vele aangekondigde studies moeten worden vertaald in concrete initiatieven. Het ‘finaal scenario’ voor het Ontwikkelingsplan Demer is nu al drie jaar oud, maar van enige voortgang op het terrein is nog niks te merken. Aansluitend daarbij moeten er voldoende financiële middelen worden voorzien.
Vlaams milieuminister Schauvliege haalde in een persbericht aan dat de Vlaamse regering de stroomgebiedbeheersplannen heeft goedgekeurd, die verschillende maatregelen bevat om overstromingen te vermijden. Ze vergeet er echter bij te vertellen dat er geen eurocent extra middelen voorzien zijn om die extra maatregelen mee te gaan financieren. Het goed inzetten van de huidige middelen kan ons natuurlijk al een heel eind op weg zetten, maar ruimte voor water is niet gratis: grond kost immers ook geld.
Wim Van Gils
Wim Van Gils is diensthoofd ‘beleid’ bij Natuurpunt.