Opinie -

De inleefweek armoede is deel van een groter geheel

Francine Mestrum formuleerde enkele kritische bedenkingen bij de 'inleefweek armoede' in Gent. Hebben we zo'n week echt nodig terwijl we al lang weten hoe armoede moet aangepakt worden? Pascal Debruyne is het niet eens met die kritiek. "De inleefweek is maar één opdracht van de armoedeorganisaties die dagelijks op zoveel diverse manieren de strijd aangaan tegen armoede."

woensdag 2 december 2015 11:26
Spread the love

Beste Francine,

Een open brief spreekt informeler dan de intellectuele loopgraaf-posities van waaruit vaak ‘gesproken’ wordt. Ik lees een groot deel van je bijdrage met instemming. Het is zelfs zoeken in de rode draad over de gedeelde zorg voor armoedebestrijding, en ja- beter ‘rijkdombestrijding’, naar iets waar ik me niet in kan vinden. Want als ‘deelnemer aan de armoede inleefweek’ moet er toch iets zijn dat me in die andere hoek zet? Vandaar de belangrijke les die op de borst wordt gespeld. Waarvoor dank, want elk leerproces verrijkt een mens. We zijn lerende wezens, wezenlijk onaf, en daardoor opnieuw open tot bijleren.

Eindejaarsblues & praktijkwerk

Het is traditie zo op het einde van het jaar: de obligate acties om armoede en het alledaagse lijden in beeld te brengen op laagdrempelige manieren, en de obligate reacties van diegenen die zich ergeren, of aan de laagdrempeligheid, of aan het caritatieve karakter, of aan ‘feest de armoede weg-sfeer: allemaal caritas en afleiding. Die kritiek uit een meer dan terechte bezorgdheid: veel van die caritatieve acties versterken de individualistische kijk op armoede die heerst en verheerlijken ‘solidariteit’ die enkel gebaseerd is op empathie. En toch,.. als alle acties en elk laagdrempelig sensibiliserend initiatief dat inzet op ‘solidariteit in nabijheid’ op een eenzelfde hoop terecht komt, dan hebben we vooral alles efficiënt bijeen geharkt. Meer niet,… Dat geeft te denken over de manier waarop nuance opening en ruimte zouden kunnen creëren in een samenleving die doofstom en blind is wat armoede betreft.

Maar ik weet dat de kunst van tegenstellingen op te drijven al vlug de hele scene overneemt. Dat is helaas eigen aan het cocon van het intellectueel steekspel: zo ervaar ik dat toenemend. Dat mochten de activisten van ‘Solidarity 4 all’ ook ervaren met hun 9 kubieke meter caritas en empathie. Gelukkig gingen ze toch door, zodat gezinnen geen lege magen of open hemels moesten trotseren. Tegenstellingen opdrijven creëert een wereld van échte progressieven die oproepen tot sociale strijd en afwachtend zijn tot armoede systemisch de wereld wordt uitgewerkt, en de reeks mensen met een vals bewustzijn: meestal caritatieve naïevelingen die in de praktijk ‘iets’ trachten te doen in afwachting van de grote omwenteling die maar niet komt, integendeel.

Het basiswerk en het vele werk van vrijwilligers zou overbodig moeten zijn. Dat weet iedereen. Maar in tijden van een falende overheid en markt, is dat in het hier en nu niet zo. In die ruimte tussen wat ‘zou moeten zijn’ en ‘wat is’, ontstaan acties en allerlei initiatief met het doel mensen te doen nadenken over armoede, of concreet aan het werk te zetten iets concreets te doen. En wat mensen en organisaties trachten te doen, vervangt de overheid niet. Ze trachten publieke aandacht te trekken op de situaties van armoede die de overheid onbeantwoord laat. En doorheen dat dagelijkse wroeten zetten professionele en vrijwilligers bescheiden acties en campagnes op, met vallen en opstaan. Weinig perfect maar ‘iets doen’ is de leidraad. Iets doen zodat er misschien iets zou gebeuren: om mensen rechtstreeks te helpen via basisdienstverlening of acties om andere burgers te overtuigen dat armoede een schande is. 

Leren in relatie tot de maatschappij

Trachten draagvlak te creëren via publiek debat en dialoog via een inleefweek verprutst de energie. Gelukkig dat we dat nu weten. Hoogstens schaadt het niemand: beter nog! En het brengt eens mensen samen: flink zo! De schertsfiguur wordt zo opgezet. De schertsfiguur die wordt opgezet, wordt vervolgens afgemeten aan de efficiëntie qua impact op de armoedecijfers. Maar laat ons dat impactdenken eens consequent doortrekken. Als één actie als een inleefweek aan die logica onderhevig is, dan allemaal: gelijkheid troef dunkt me! Wat te doen met boeken en artikels over armoede? Te zien aan de cijfers hebben die de laatste decennia niet écht een verschil gemaakt. Of deze bijdrages? Zullen beide artikels en intellectuele commentaren, de loonmassa van arme mensen erop vooruit helpen? Anders, allemaal in de pen dus. Ik hoop dat de absurditeit van de impact-logica naar voor komt.

Maar alle gekheid op een stokje. Wat de inleefweek tracht te doen, is inderdaad allerminst revolutionair. Die claim wordt ook niet gemaakt. Men erkent eveneens de grenzen van dergelijke acties: “De maatregelen die nodig zijn,  kennen we : leefbaar inkomen, beter wonen, toegankelijk onderwijs en gezondheidszorg,…Daarvoor moeten we geen inleefweek doen”, zei een van de organisatoren van Welzijnsschakels letterlijk.

Wat het tracht te doen is een concrete praktijk opzetten om de realiteit van ontoereikendheid van uitkeringen over te brengen: In Vlaanderen moeten 30.000 mensen het met een leefloon zien te rooien. Elke dag opnieuw. En dan rekenen we de vele verdoken armen niet mee. Wat betekent het om dagelijks te moeten rondkomen met een beperkt budget? En wat als je dit zelf eens aan den lijve zou ondervinden? Dat is pas een uitdaging”, vertelt de informatiefolder ons.

Kortom, het tracht via een laagdrempelige actie een zeer lichte vorm van ‘gelijkheid’ in het gesprek te brengen over het leven in armoede en de ontoereikendheid van uitkeringen. Of beter gezegd, het tracht een setting te creëren waarin men niet in het luchtledige spreekt, waarbij er een tastbare inzet is om het gesprek over armoede aan te gaan. Wat al vlug als ‘valse empathie’ wordt geframed, is in het onderwijs toenemend een belangrijk vraagstuk: hoe creëren we – naast kritische theorie en ex-cathedra lespakketten – praktijken die studenten inzicht brengt in de leefwereld van andere groepen?

Want dat iedereen weet wat armoede en ongelijkheid is, is een onderschatting van hoe sterk de habitus van studenten doorwerkt: veelal blanke hooggeschoolde middenklasse. Hoe zorgen we voor een betrokken lesmethode zodat ze iets kunnen leren uit de praktijk? Vandaar de experimenten met buddy-systemen in het onderwijs, de inleefstages, de praktijkonderzoeken en het meedraaien in allerlei organisaties. Die gelijkheid is er daarom natuurlijk niet écht. Daar is iedereen zich ook bewust van. Maar wat dergelijke processen doen, is de herverdelingssituatie – en vooral het gebrek daaraan – verbreden met een politiek van erkenning van de armoedesituatie doorheen dialoog.

Waarom zo’n inleefweek?

Wat de armoedeverenigingen doen naar een 1000-tal mensen via die inleefweek is de dialoog aangaan. Met een inleefweek bereik je een ander publiek dan onderzoekers en specialisten:

(1) Van de 1000 participanten zijn er 700 verzorgers en sociale beroepen: allemaal studenten die geen barst kennen van armoede maar er later wel mee in aanraking zullen komen doorheen hun sociaal beroep. Dat is een poging tot draagvlakverbreding van toekomstige sociaal werkers en verzorgers.

(2) Ook de dialoog met andere inwoners van de stad is dat. Het is een bescheiden manier om het gesprek over armoede aanhangig te maken. Niet alleen om mensen te beïnvloeden maar ook om hen op een laagdrempelige manier voeling te geven met armoede. In de hoop dat die voeling meer begrip oplevert met de leefwereld van mensen in armoede, waarmee ze in gesprek gaan. Kortom, het gaat over het uitwisselen van ‘ervaringskennis’, en een poging mensen in een soortgelijke ervaring te plaatsen zodat die ervaringskennis de inzet wordt van het gesprek. Het is een bescheiden basis voor gesprek, maar wel een voorwaarde om tot gesprek te komen op het einde tijdens een slotavond en-debat. Daar zit een deel ‘alsof’ in, maar de overtuiging leeft dat inzicht ook een deel gebaseerd is op ‘op gelijke(re) hoogte komen in het gesprek’ doorheen die bescheiden ervaringskennis.

In België 15 % van de mensen in of op de rand van armoede. In Gent wordt 1 op 5 van haar inwoners vandaag geboren in een kansarm gezin. Bij bepaalde groepen etnisch-culturele minderheden leeft meer dan de helft van de mensen in armoede en wellicht is zelfs dat een onderschatting. Ze knokken elke dag om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Als je een goed inkomen hebt, kan je je moeilijk voorstellen hoe het is om dagelijks te moeten rondkomen met een beperkt budget. Vaak is de financiële zorg maar één van de vele zorgen”, zegt de introductietekst van dit initiatief informatief. Schokkende cijfers die men meegeeft. Maar om de menselijke dimensie achter die statistieken duidelijk te maken, is het de vraag via een andere weg dan kille statistieken te werken.

Over het deel en het geheel

Het storende is een inleefweek los te rukken van alle andere zaken die armoedeorganisaties doen. Zaken die inderdaad veel belangrijker zijn dan ‘de inleefweken’. Op die manier, geïsoleerd, kan er een schertsfiguur gemaakt worden van hoe er aan armoedebestrijding wordt gedaan. De inleefweek armoede is deel van een groter geheel: organisaties en werkingen om armoede de wereld uit te helpen of toch tenminste de situatie te verbeteren op concrete manieren voor concrete mensen. Trust me,…mocht er een dag zijn dat men zichzelf kon opheffen, dan deden de meeste praktijkwerkers dat waarschijnlijk. Het dagelijks meeleven, en mee antwoord formuleren op een falend beleid, een structureel discriminerende overheid en een uitsluitende markt, de voortdurende strijd op straat en doorheen de instellingen in allerlei participatie-organen, heeft hen behoorlijk wat ‘voeling’ (ja: sorry, voeling) gegeven met mensen in armoede.

Maar om het punt te maken over ‘het deel’ en ‘het geheel’: het pleidooi voor een minimumloon en de kritiek die er is op de besparingen wordt netjes weggemoffeld. Want dat was hoe de inleefweek startte, toch wat ik ervan hoorde. Zowel de organisaties, ervaringsdeskundige als schepen van Sociale Zaken Ruddy Coddens: snoeihard over het falende Vlaamse en Federale beleid, en het compenserende lokale beleid dat in tijden van besparingen en onderfinanciering in het beste der mogelijke wereld aanvullend tracht te werken.

In Gent is er bijvoorbeeld de aanvullende financiering op het leefloon: dat op zich weer wordt teniet gedaan door de Turteltaks, de besparingen, het schrappen van de gratis kubiek water. De sociale correcties blijven achter. Dat er een groter geheel achter de actie zit klopt niet in dit retorische opzet van de kritiek. Ook hoe er met beleid en media wordt in dialoog gegaan past er niet in, want doorheen het schijnbaar valse empathische plaatje is er veel makkelijker een stropop neer te zetten, om die dan vervolgens aan te vallen, en ‘de structurele kritiek’ tot antipode te verheffen. Ook op de slotmeeting zal de structurele kritiek en de politieke dimensie aan bod komen. Ook al het andere werk van de armoedeverenigingen, hun dienstverlening en lobbywerk dat ze ernaast doen en hun politiek werk moet maar even vergeten worden. Anders zou nog iemand overtuigd kunnen worden dat dit ‘slechts’ één manier is, één instrument op het specifieke vlak van draagvlakverbreding: ook maar één opdracht van deze organisaties die dagelijks op zoveel diverse manieren de strijd aangaan tegen armoede.

Over disciplinering en handelingscapaciteit

Tegen die bredere achtergrond werpt dat, met diezelfde Michel Foucault die je trouwens erg disciplinerend aanhaalt, de vraag op of ‘de arme’ die in je tekst als een passief slachtoffer wordt neergezet, wel zo passief is? Is er dan geen enkel actorschap in de politiek van erkenning en in dit proces? De getuigenis lijkt geen vraag van de rijke alleen,…Binnen de armoedeorganisaties en de verenigingen waar armen het woord nemen, is ‘het getuigen’ een manier om het levensverhaal om te buigen tot politiek instrument. Er is volgens Foucault een directe relatie tussen de strategie om te heersen en te controleren via het inwerken op het gedrag (govern-mentality noemt hij dat), en ‘counter-conduct’ als reactie van diegene die de macht ondergaan. Dat komt omdat mensen niet automatisch instemmen met de macht die hen controleert of hen een bepaalde plaats en positie toebedeelt. Zoals Foucault stelt: “Where there is power, there is resistance” (Foucault, 2004, p. XXI).

De macht die wordt uitgeoefend door de getuigenissen over de armoedesituatie, is in die zin weinig te herleiden tot simplismen van overname of totale controle. Vooral wanneer het gaat om één specifieke methodische benadering binnen en van gepolitiseerde organisaties waar ‘armen zelf het woord nemen’ – en dus benaderd worden als politieke subjecten – stoot die eenzijdige kritiek op de praktijk die veel gelaagder en meer ambigu is. Wie echt iets wil weten over armoedeorganisaties moet beslist eens het onderzoek lezen van Vranken, Van Robaeys en Dierickx. Ze beschrijven empirisch nauwgezet de paradoxen van de macht van armoedeorganisaties.1 Een van de zaken gaat over allianties aangaan met politiek, media, met andere organisaties en burgers doorheen concrete initiatieven. Net omdat de klassieke middelen van macht die we terug zien in andere sociale bewegingen weinig tot hun beschikking zijn, zijn die allianties fundamenteel.

Kortom, in plaats van dergelijke initiatieven met de pen neer te sabelen en ze woordelijk tot de positie van caritas of nutteloosheid te herleiden, zou men het grotere plaatje achter de armoedeorganisaties moeten in acht nemen en de ambiguïteiten die spelen in de praktijk van armoedeorganisaties: de diverse technieken om aan politiek te doen (een aanbeveling in het rapport van Vranken, Van Robaeys en Dierickx trouwens)2, aan beleidsbeïnvloeding, en ja,…ook aan draagvlakverbreding, In plaats van ze vast te pinnen op een caritatieve positie in een retorisch raamwerk dat wordt opgezet, zouden intellectuelen beter allianties versterken mét deze organisaties; dat om het gehéle werk van de verenigingen waar armen het woord nemen en armoedeorganisaties te versterken. Misschien zou dat een verschil maken. Samen alliantie vormen om samen de pijlen te richten op het beleid, in plaats van op diegenen die elke dag keihard trachten te werken aan een andere praktijk en andere kijk op armoede. En trachten elkaars praktijk te begrijpen? De agenda ziet er gedeeld uit, gebaseerd op wat ze op papier staat.

1 Bea Van Robaeys, Danielle Dierckx & Jan Vranken, (G)een blad voor de mond. Spanningsvelden bij de participatie van armoedeverenigingen aan het armoedebeleid. http://www.belspo.be/belspo/organisation/publ/pub_ostc/SoCoh/rSO04066_nl.pdf

2 “Het kan zinvol zijn om na te denken en te experimenteren met een diversiteit aan strategieën tot beleidsbeïnvloeding”

take down
the paywall
steun ons nu!