foto Brecht van Maele (uit: 'Kleine Vlaamse Mythologieën')
Analyse, Samenleving, Cultuur, België -

‘T’is ienen van ongs’

Zondag is het de 98ste editie van de Ronde van Vlaanderen. In de zojuist verschenen bundel 'Kleine Vlaamse Mythologieën' wijden Jan Baetens en Karel van Haesebrouck een analyse aan dit verschijnsel.

zaterdag 5 april 2014 11:08
Spread the love

In
de ouverture van Vlaanderen
77
,
een kritisch maar liefdevol portret van het Vlaamse landschap dat Jef
Cornelis samen met Leo Pleysier maakte naar aanleiding van de Vlaamse
feestdag in 1977, volgen we een renner langs de Damse Vaart. Op zijn
borst lezen we ‘Fiandra’ en wanneer de man zijn rug recht zien we
op zijn gele koerstrui een Vlaams leeuwtje. In Cornelis’
documentaire wordt datzelfde landschap als een ‘gebroken spiegel
van een nationale identiteit’
gepresenteerd, en dat met de koersfiets als uitkijktoren.

Vraag
tien Vlamingen naar hun definitie van ‘Vlaamse’ identiteit, en
negen geven als antwoord ‘de koers’. Misschien antwoorden ze
zelfs zonder verpinken ‘de Ronde van Vlaanderen’. Geen evenement
beroert meer de harten der Vlamingen, jong of oud, dan deze
jaarlijkse hoogmis van het wielrennen. Ook al is vendelzwaaien al
lang uit de mode, toch kleuren de Vlaamse wegen op die dag overal
zwart-geel en wappert elke Vlaming enthousiast met een Vlaamse vlag
(en als hij die niet heeft, ratelt hij met de plastieken klaphandjes
van de hoofdsponsor). De Ronde van Vlaanderen is het identitaire
ritueel bij uitstek, waarbij elke Vlaming, ook de meest sceptische,
zich voor even en voor altijd verbonden weet met zijn vergeten
oorsprong (net zoals diezelfde Vlaming bij een match van de Rode
Duivels met graagte zijn Belgo-sceptische gevoelens tijdelijk
vergeet). Wie niet langs een van de hellingen staat, meedokkert op
een bus, motor of ander vervoermiddel of zich lazarus vreet in een
van de vele VIP-tenten, volgt de koers thuis op televisie. Die dag is
iedereen Vlaming, die dag gebruiken commentatoren zonder blozen
woorden als ‘ziel’, ‘hart’, ‘genen’ en schreeuwt ook de
meest wereldse fan enthousiast mee: ‘’t is er ienen van ongs!’
Dat die commentatoren en opiniemakers allemaal tot de blanke
middenklasse behoren, zoals de historicus Marnix Beyen opmerkte in
een opiniestuk in De
Morgen
,
vergeten we die dag graag: ‘In
de vloed aan berichtgeving en opinies die het voorbije weekend over
televisiekijkend, radioluisterend en krantenlezend Vlaanderen werd
uitgestort, was nauwelijks een vrouwelijke, laat staan een allochtone
stem te horen.’
Meer dan welke sport ook, in elk geval veel meer dan de sterk
geïnternationaliseerde (en ook geïnterculturaliseerde)
voetbalsport, ook op het niveau van de fans, is de wielersport een
homogeen-Vlaamse aangelegenheid waarin veel belang gehecht wordt aan
tradities en het mooiste compliment voor een renner het epitheton
‘flandrien’ is.

Een
flandrien – het woord is een uitvinding van sportjournalist Karel
Van Wijnendaele – is het oertype onder de wielrenners en daarom
misschien wel de laatste der Belgen. De prototypische flandrien is
een West- of Oost-Vlaming, ontbeert elke vorm van strategisch
inzicht, maar geeft nooit op. Hij blijft rijden, ook al moet hij over
de eindstreep vallen. En vooral: een flandrien strijdt man tegen man,
trotseert weer en wind, modder en heuvels, kasseien en supporters.
Weinig elegant dokkert hij, reserveband om het middel, over slecht
aangelegde kasseien, koppig en bonkig, net als de kasseien zelf. Hij
is kort van stof en spreekt ‘met de benen’. Een held voelt hij
zich niet – hij doet gewoon zijn werk, net als elke andere noest
werkende Vlaming – maar dat is hij wel: hij wordt op handen
gedragen en door journalisten met ronkende omschrijvingen overladen.
Hij is daarenboven niet zomaar een sportief fantasma maar ook het
product van een emancipatorisch verhaal, dat van de Vlaamse jongeling
die zich met zijn fiets een weg probeert te benen uit de armoede die
August De Winne zo treffend beschreef in zijn Door
arm Vlaanderen
.
Daarom is de flandrien nooit hooghartig, vedettengedrag is hem
absoluut vreemd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de voetbalsterren
die hij overigens in stilte maar daarom niet minder gemeend minacht.
Een flandrien komt uit het volk, en naar dat volk keert hij terug na
zijn carrière, als cafébaas, als fietsverkoper, als attractie op
lokale kermiskoersen of als chauffeur in de karavaan van de Ronde van
Frankrijk.

Je
hoeft overigens geen Vlaming te zijn om het etiket ‘flandrien’ te
verdienen. De Franstalige Belg Philippe Gilbert beschouwt men ook als
een flandrien, aanvalszuchtig, gretig, verbeten, evenals de
Nederlander Johnny Hoogerland. Ook de Zwitser Fabian Cancellara wordt
met diezelfde term enthousiast door de Vlaamse wielerfans omarmd als
‘enen van ons’, samen met zijn geheime wapen Stefanie, ‘een
echte koersmadam’, sympathiek, een beetje rondborstig, onopvallend
mooi en vooral steeds goed geluimd. De meest Vlaamse koers wordt
misschien wel gereden buiten Vlaanderen, tussen Parijs en Roubaix,
waar de kasseien nog echt kasseien zijn en geen kinderkopjes zoals in
het gerenoveerde en retromodieuze Vlaanderen. Dit in oorsprong zeer
lokale gegeven ondergaat met andere woorden een niet te stuiten
internationalisering. De flandrien is een toeristisch exportproduct
geworden (kijk maar eens
op www.iedereenflandrien.be),
een goed verkopend merk
in de Vlaamse retro-industrie waarin wollen truitjes uit de hoogdagen
der flandrien veel te duur verkocht worden, steden zich adverteren
met retrorondes en de Ronde van Vlaanderen zelf een eigen museum
heeft (uiteraard met bijbehorende brasserie). De koers ontsnapt niet
aan de trend van het nostalgietoerisme.

Tegelijk
lijkt deze volkssport steeds meer haar anti-elitaire karakter te
verliezen. Terwijl de prototypische wielertoerist, met geschoren
kuiten of niet, alleen of in clubverband, zich op zijn fiets hees om
het landschap te verkennen, gezellig met zijn kompanen te keuvelen en
nadien een uitgebreide aperitief te nuttigen, lijkt de
amateur-wielersport zich nu te professionaliseren: het materiaal
wordt duurder, de ingesteldheid competitiever en de ritten verlopen
volgens ernstig overwogen trainingsschema’s. Fietsen is business
geworden: neomanagers (Geert Noels, Karel Van Eetvelt) en politici
(Kris Peeters) snoeven met hun scherpe tijden, meten hun hartslag bij
elke inspanning en doen ook op de fiets aan ‘netwerking’. Fietsen
wordt keiharde competitie, een bedrijfsmatige krachtmeting waarin
elke pedaalslag zo efficiënt mogelijk moet renderen. Wat ooit een
volkssport was, is stilaan een bijproduct van NV Vlaanderen. Ook de
Ronde van Vlaanderen onderging die facelift.
Het getik van wielerschoentjes op de arduinen cafévloer heeft plaats
geruimd voor het gerinkel van blackberries.
En wordt de koers afgelast, bijvoorbeeld wegens slecht weer, dan is
er geen vuiltje aan de lucht: er zijn immers de VIP-arrangementen. En
zo ziet de Vlaming ook dit laatste deeltje van zijn identiteit
ingekapseld worden in de economische grootheidswaanzin van het
neo-Vlaamse management.

Uit:
Kleine
Vlaamse Mythologieën
.
het balanseer, Aalst, 2014.

Jan
Baetens en Karel van Haesebrouck

© 2014 de auteurs

take down
the paywall
steun ons nu!