Voeden farmabedrijven de consument aan de hand van media? (pharmamkting.blogspot.be)
Journalistiek, Marleen Teugels, Leo Neels, Mediacafé, Medicijnen, Christine Van Broeckhoven, Farmaceutische industrie, Joop Bouma, Pharma.be, PR, Hendrik Cammu, Christine Vanormelingen -

Farma en media treffen in debat

donderdag 29 november 2012 23:37
Spread the love

“Journalisten moeten meer lef tonen”, “de farma-industrie kan transparanter” en “journalisten en onderzoekers zijn lui”. Zowel farmaceutische als mediabedrijven hebben werk aan de winkel, dat leken de vier sprekers uit de journalistieke en farmaceutische sfeer te concluderen op het elfde mediacafé woensdagavond. Een debat in de Gentse Handelsbeurs over de relatie tussen farma, PR en media.

De affiche nodigde uit voor een debat over de gevolgen van farmaceutische bedrijven die schipperen tussen de belangen van hun aandeelhouders enerzijds en die van de overheid en de samenleving anderzijds. Medicijnen moeten namelijk verkocht worden, maar dan zo ethisch mogelijk. En dan komt een journalist goed van pas, niet? Deze stelling stond centraal in het mediacafé over de relatie tussen farma, PR en media georganiseerd door de culturele organisatie De Buren samen met de journalistieke organisaties het Fonds Pascal Decroos, VVOJ, FWO en EOS.

Hoe betrouwbaar is nieuws over geneesmiddelen en geneeskunde?

De vraag stond geprojecteerd op het witte doek en liep als een rode draad door het gesprek dat werd gemodereerd door Dieter De Cleene, bio-ingenieur en journalist voor het wetenschappelijk tijdschrift EOS.

De journalistieke wereld werd er vertegenwoordigd door Marleen Teugels, freelance journaliste voor onder andere Knack. Zij heeft zich als onderzoeksjournalist gespecialiseerd in ondermeer gezondheid en welzijn. Ze doceert onder meer onderzoeksjournalistiek aan de Gentse Arteveldehogeschool. Naast haar zat Joop Bouma, onderzoeksjournalist voor het Nederlandse dagblad Trouw. Hij werkte met Marleen Teugels samen aan een reeks over de invloed van farmaceutische industrie in Europa.

Ervaring uit de medische wereld werd aangebracht door professor Hendrik Cammu, hoogleraar en gynaecoloog aan de VUB en het UZ Brussel. Naast hem zat Christine Vanormelingen die als woordvoerder Leo Neels verving, directeur van de algemene vereniging van de geneesmiddelenindustrie Pharma.be die 140 in België gevestigde farmaceutische ondernemingen groepeert.

“Spijtig dat Leo Neels hier niet is”, oppert Joop Bouma midden in het debat. “Hij is een man met wel veertien petten op.” Leo Neels, bij het grote publiek vooral bekend van zijn columns over media in Knack, doceert Media- en Communicatierecht aan KULeuven en de Universiteit Antwerpen. Van 1990 tot en met 1993 leidde hij VTM, waar hij tot 1996 lid van de Raad van Bestuur was. Sinds 1994 is hij voorzitter van de Raad van Bestuur van het persagentschap Belga.

Leo Neels is ook betrokken bij Efpia, de Europese federatie van de farma-industrie, en van IFPMA, een non-gouvernementele organisatie die wereldwijd instaat voor farmaceutisch onderzoek (vanaf 2005). Tevens is hij lid van de raad van Bestuur van Econopolis Media, waar publiceert over financieel-economische gebeurtenissen. Met een dergelijk vervlechting tussen media en farma was hij de persoon bij uitstek geweest om te komen debatteren.

Hoe betrouwbaar zijn wetenschappelijk studies? Er ontspon zich een welles-nietes over de vraag tussen Bouma en Vanormelingen. Volgens Vanormelingen maakt het niet zo veel uit waar het geld vandaan komt waarmee wetenschappelijke studies worden gefinancierd. Medisch onderzoek is onderworpen aan rigoureuze controle. Waarna Bouma opwerpt dat studies erop wijzen dat gesponsord onderzoek in veel gevallen positievere resultaten vertoont. Het maakt dus wel uit waarmee onderzoek wordt gefinancierd, en vaak gebeurt dat door de farmaceutische industrie.

“Bovendien zijn journalisten lui”, voegt hij eraan toe. “Net als veel onderzoekers hebben ze de neiging om enkel de abstracts van het onderzoek te lezen. Als journalisten met wetenschappelijk onderzoek worden geconfronteerd waar ze geen specialisten in zijn, dan is het hun plicht iemand op te zoeken die het wel begrijpt. Ze zouden de reflex moeten hebben om de onderzoeker op te bellen en hem te vragen of hij iemand kent die zijn het strikt oneens is met zijn onderzoek. Woord, wederwoord. Het basisprincipe van de journalistiek.”

Professor Cammu zegt beide partijen enigszins gelijk te geven. “Onderzoeksresultaten zijn zelden zo spectaculair als in de pers. Journalisten moeten leren schrijven wat er staat. Nu heerst de hysterie. Maar de farma-industrie is gebaseerd op winst en heel wat academici die het kunnen uitleggen lopen aan het handje van die industrie.”

Vanormelingen geeft toe dat gesponsord onderzoek de neiging heeft positievere resultaten te vertonen. “Maar tevens worden alle resultaten openbaar gemaakt. Er heerst een grote transparantie in de sector.” Bouma was echter nog niet tevreden. Hij stelde dat resultaten na publicatie wel eens gewijzigd of positiever geformuleerd worden. “De publicatie rammelt aan alle kanten”, concludeerde Bouma. “Hun goed recht”, repliceerde Vanormelingen. “Het is aan de journalisten om in te zien dat een wetenschapper zijn resultaten zo positief mogelijk wil voorstellen.”

De vraag wordt door Teugels vanuit de invalshoek van het mediabedrijf benaderd. Dat bedrijf wil zo snel mogelijk het nieuws brengen. “Journalisten zijn soms te vluchtig en gaan daardoor te snel mee in de eerste resultaten”, zegt ze. Bovendien is farmaceutisch onderzoek soms erg moeilijk om te begrijpen, en vraagt de interpretatie ervan dus tijd. Dat geldt volgens Cammu ook voor wetenschappers. Zij gaan te snel mee met de resultaten van hun collega’s en weten ook niet altijd wat nu echt de waarheid is.

Hoe betrouwbaar zijn experts en waar liggen hun belangen?

Volgens Teugels draait farma niet enkel om welzijn maar is het ook een heuse “business”. Wegens de nauwe banden met farmaceutische bedrijven kan je de opinie van heel wat experts en expertenpanels dus maar beter met een korrel zout nemen. Vanormelingen ziet daar geen problemen in. “Dat de belangen van farmaceutische bedrijven meespelen is logisch. Er heerst namelijk een kruisbestuiving tussen bedrijven en onderzoekers. Wat we nodig hebben is transparantie.”

Bouma ziet een gevaar in wat hij het marketingapparaat van de industrie noemde. Onderzoekers zijn volgens hem niet altijd geneigd om te vertellen in welke raden en functies van bedrijven zij zitten. Dat gebeurt uit angst om niet meer geloofwaardig te lijken. “Maar toptijdschriften eisen die openheid”, zo nuanceert Cammu.

Niettemin blijft de relatie tussen farma en onderzoekers problematisch, vindt Cammu. Farma mag bijvoorbeeld geen reclame maken voor geneesmiddelen die op voorschrift te verkrijgen zijn. “Soms moeten zij dus gebruik maken van een expert. Die wordt dan een soort sandwichman voor een farmaceutisch bedrijf. Het zijn de truken van de foor.” Zo hebben hoogleraren volgens Cammu onnodig de pil Yasmin gepromoot, die een pak duurder is dan de pillen die voordien al bestonden, maar daarom nog niet beter. Cammu vreest wat hij een verregaande “medicalisering van medicijnen” noemde. Hij gaf het voorbeeld van viagra dat enkel dient om erectiestoornissen te verhelpen, maar ook gepromoot wordt als wondermiddel voor iedereen die beter wil presteren. Zo werd volgens hem ook een tijd lang gewerkt aan viagra voor vrouwen.

Bouma vindt dat er ook een maatschappelijk probleem is. Het leven is duur; heel wat studenten of pas afgestudeerden durven de aanbiedingen van farmabedrijven daardoor niet te weigeren. “Je wordt zo soms al erg vroeg binnengehaald door de industrie.” Is de industrie dan nog betrouwbaar? Bouma meent dat de industrie nog een lange weg te gaan heeft. Farmabedrijven lopen de grootste boetes op.

Moderator Dieter De Cleene geeft het voorbeeld van onderzoekers die niet meer naar internationale congressen kunnen omdat farmabedrijven her en der de vinger op de knip houden. Vanormelingen wijdt dat onder meer aan strengere regelgeving. Die is volgens haar de voorbije jaren zo veel strikter geworden dat onderzoekers zich niet alles kunnen permitteren.

Cammu ziet op congressen nog altijd heel wat gesponsorde wetenschapper rondlopen, zegt hij. En afgestudeerden die zich in een bepaald domein hebben gespecialiseerd krijgen volgens hem al snel een cadeau. “En krijgen ze die niet vanzelf, dan kunnen ze er met gemak een vragen.” Hij vindt dat er een gedragscode nodig is voor de verhouding tussen de industrie en wetenschappers. “Die is er”, repliceerde Vanormelingen. “En een paar slechte voorbeelden doen nog niet af aan de honderden die wel een goede relatie hebben met de bedrijven.”

Volgens Bouma toont dat het probleem aan. “De code is er en ze werkt niet. Ze staat nog in haar kinderschoenen.” Teugels leek Bouma gelijk te geven. “Het ontbreekt de overheid ook aan mankracht om toezicht te houden.” Cammu pikte daar op in. Het woord zelfregulering moet uit de dikke Van Dale, roept hij. Niemand reguleert zichzelf. Zo is er geen registratieplicht bij de overheid en hij geeft het voorbeeld van het baarmoederuitstrijkje: “er gebeuren er teveel omdat het opbrengt; in zo’n situatie woekert de ongebreidelde marketing.”

Wat dan met persberichten vanuit de farmaceutische industrie? Bouma grapt dat je ze maar beter kunt weggooien, maar hij nuanceert: op een persbericht of op pr moet een journalist reageren door tegenstanders te zoeken.” Maar blijft het medicijn dan nog altijd niet onnodig onder de aandacht? Volgens Bouma zou zijn standpunt al een stap voorwaarts betekenen en geeft het voorbeeld van Rimonabant. Het was een zogeheten wonderpil dat iedereen zou doen stoppen met roken en gewicht zou doen verliezen. Nog voor het goed en wel gekeurd was, kreeg het medicijn de hulp van een heuse mediacampagne waar ook Nederlandse kwaliteitskranten als NRC Handelsblad en De Volkskrant zich aan bezondigden. De Standaard volgde niet veel later. Uiteindelijk bleek de pil niet eens veilig.

Teugels vult aan: “en zo goed als niemand reageerde op de waarschuwingen vanwege de overheid.” Cammu is pessimistisch: “Fashion medication vindt altijd een weg naar de journalist”. Bovendien, zegt hij, zijn universiteiten niet altijd in staat om de middelen op te brengen voor een volwaardig, alternatief onderzoek. Het ontwikkelingsproces is te duur. Volgens Teugels steekt de farma-industrie ook minder geld in foundations die alternatief of nieuw onderzoek zouden kunnen promoten.

Vanormelingen wil dat beeld bijstellen. Ook de overheid heeft minder ruimte voor dergelijk onderzoek. Globaal genomen gaat 19 procent van de omzet van de farma-industrie opnieuw naar onderzoek, zegt ze. In België is dat een pak meer. Er wordt volgens haar met andere woorden nog altijd een hoop geld geïnvesteerd. Maar inderdaad, soms zijn er frustraties als bedrijven een onderzoek vroegtijdig stopzetten omdat het niet de verhoopte resultaten opbrengt.

Cammu benadrukt dat die industrie wel te weinig investeert in bijvoorbeeld zeldzame ziekten. Hij haalde ook bioloog Christine Van Broeckhoven aan die in een interview met De Standaard van 28 september zei dat enkele grote farmaceutische bedrijven flink aan het snoeien in hun fondsen voor alzheimeronderzoek nadat enkele studies waren mislukt. Iets wat Pharma.be weerlegde.

Bouma vindt dan weer dat de industrie nog meer geld investeert in marketing. In Nederland gaat 1 miljard naar marketing en zeshonderd tot zevenhonderd miljoen naar onderdoek. “Ik zou dan wel willen weten wat die definitie van marketing is”, antwoordt Vanormelingen wat laconiek. “En dat is eigen aan Nederland. België doet het beter met bijvoorbeeld het grootste aantal onderzoekers per capita in Europa.”

Welke lessen voor media en journalistiek?

Kunnen journalisten dan vertrouwen op de farma-industrie, vroeg De Cleene? Teugels vindt het evident dat journalisten bijvoorbeeld zelf hun reizen naar internationale congressen betalen, en niet mogen rekenen op de farmaceutische bedrijven. Bouma vertelt daarop de Pfizer persprijs. Die prijs dient volgens Pfizer “om goede journalistieke berichtgeving over ziektebeelden te stimuleren en daarmee het kennisniveau van het publiek te vergroten”. Bouma had zijn kandidatuur voor die prijs al eens geweigerd, “zodat na tien jaar nog altijd de maat kan nemen”. Volgens Bouma wil Pfizer door dergelijke prijzen vooral aan prestige winnen. En, vult hij aan, de prijs bestaat ondertussen niet meer. “Ze zeiden dat ze moesten bezuinigen, maar ze maakten toen wel 6 miljard winst.”

Cammu, die de prijs in 2010 won voor zijn artikel “Hoe stop je met roken? De sigaret in de ban” legt uit dat hij het bedrag van 5000 euro schonk aan een organisatie van een kennis van hem dat zich inzet voor onderwijs in Benin, omdat onlangs nog een boete heeft gekregen voor praktijken in buurland Nigeria. Vanormelingen vindt daarentegen dat bedrijven als Pfizer vooral de hand reiken met dat soort prijzen. Ze geven die prijzen dan ook aan journalisten die een toegevoegde waarde bieden.

Welke lessen vallen er dan te trekken voor de journalistiek? Teugels benadrukt dat journalisten zich meer op feiten moeten richten. Om die te vinden en correct te interpreteren zijn er volgens haar hulpmiddelen. Zo onder meer het BCFI, het Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische informatie, healthnewsreview.org en het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg.

Bouma raadt journalisten aan om durf te tonen. “Heb het lef om tegen je chef te zeggen: dit mag nog niet in de krant; ik heb nog meer informatie nodig.” Cammu ziet heil in meer opleiding voor journalisten. Hij geeft het voorbeeld van Hans van Maanen, journalist voor diverse wetenschappelijke en populairwetenschappelijke tijdschriften in Nederland. “Die heeft zich opgeleid, en daar ontbreekt het nog aan.”

Volgens Vanormelingen kan de farma-industrie nog transparanter te werk gaan. Vanuit het publiek rijst daarop de vraag of er geen sprake is van een onderrapportage van negatieve studies. Volgens Cammu is dat weldegelijk zo. Resultaten worden wel eens verbloemd, achteraf bijgesteld of slechts achteraf gerapporteerd: “er is inderdaad sprake van publication bias”.

Op de vraag welke lessen moeten getrokken worden vanuit de journalistiek, speelde een bijdrage van het publiek in. Is het niet de taak van de media om te duiden hoe farma-bedrijven politici en publieke opinie bespelen om bijvoorbeeld baarmoederhalsvaccins met belastinggeld aan de man te brengen (aan de hand van gratis vaccins)? Cammu ziet daarin niet per se een taak van de journalist maar van de politicus. Bouma schermt met de analyse van Hans Van Maanen die beschreef wat voor kosten worden gemaakt voor een medicijn dat soms maar een kleine groep ten goede komt. Volgens Cammu gaat het er niet om hoe klein de feitelijke doelgroep van een medicijn is, als de verhouding tussen maatschappelijke kosten en baten maar klopt. En daar komt vooral veel politiek bij kijken.

take down
the paywall
steun ons nu!