Gaston Onkelinx (foto: Het Belang van Limburg)

 

Interview, Nieuws, Samenleving, België, Wallonië, Radioreportage, Gaston Onkelinx, Seraing, Ougrée, Werkvolk, Communautaire problemen, Socialisten -

Gaston Onkelinx: “Wij zijn socialisten omdat we internationalisten zijn”

Hij draagt altijd een pet. Volksvertegenwoordiger of niet, burgervader of niet. De werkmanspet houdt zijn gezond verstand warm. Al van kindsbeen af. Gaston Onkelinx is een kind van Limburg en een mens van Luik. Een familieman die niet veel thuis was. Een trotse overgrootvader, maar bovenal en nog altijd een … solidaire kameraad.

dinsdag 22 juni 2010 19:00
Spread the love

“Is het niet fantastisch dat een Limburgse arbeider het tot burgermeester en volksvertegenwoordiger in Wallonië heeft geschopt?”, glundert Gaston Onkelinx (77).

Zijn dochter Laurette en zoon Alain hebben intussen de familienaam tot een politiek aureool gekneed, maar Gaston kan – uit erkentelijkheid – nog altijd over een bureau in het gemeentehuis van Seraing beschikken. Seraing, het stadje aan de Maas in de buurt van Luik, indertijd onder de rookpluimen van de staalfabrieken van Cockerill-Sambre. Seraing, het stadje met 61 verschillende nationaliteiten.

Al die talen en huidskleuren ontmoetten elkaar in het café van zijn ouders in Ougrée, een deelgemeente van Seraing. ‘Les Hauts Fourneaux’ – ‘De Hoogovens’ stond er op de vensters langs weerszijden van de ingangsdeur gekalkt. 

Café houden was voor de familie Onkelinx niet alleen een cent bijverdienen, maar ook gezelligheid. In het Limburgse Jeuk hielden pa en ma ook al ‘weekendcafé’. ’s Zondags kwam er een Luikse operator een film draaien en ’s zaterdagsavonds zat Gaston achter de piano en tokkelde deuntjes, terwijl zijn moeder met haar heldere stem zong.

Moeder was een Waalse die plat Limburgs – sur le tas – had geleerd. En Gaston tapdanste en daar is nog altijd geen sleet opgekomen: ‘J’ai toujours été un joyeux drille et je le suis resté’ en Gaston begint met zijn baritonstem de ‘Blauen Donau’ te zingen of Guido Gezelle te declameren: ‘tak in, tak op, tak af…  Ziet ge dat klein vogeltje springen?’

“Welke rijkdom hebben we samen in België? En dat zouden we allemaal verschroeien voor enige mensen die er niks van willen weten, dat zou spijtig zijn.”

Viertalig

“Ja, ik ben viertalig. Je parle Algemeen Beschaafd Nederlands; ik heb d’er geen moeilijkheden mee, maar ik spreek nog altijd op zijn ‘Jeukseweg’ en op zijn Hasselts, en ik ben van de kanten van St-Truiën. Je parle Français mais ‘ji jâse’ wallon, c’est aussi savoureux que le plat Vlaams. Voilà mes 4 langues“.

“Mijn meester, meneer Moermans, van het atheneum van Sint-Truiden zei altijd: ‘Men is zoveel man als men talen kan.’ Ik denk dat hij gelijk had, vooral in het Europa van morgen, en vandaag al. Wie geen drie talen kent, zal moeilijkheden hebben op promotievlak.”

“We zitten niet in Amerika; ze spreken daar allemaal Engels, enfin, slecht Engels, maar bij ons is het Frans, Nederlands, ook Duits: ‘ich spreche auch ein wenig Deutsch, ich habe es gelernd im Schule und ich bin zuvrieden Deutsch zu sprechen mit Deutsche Leute … Meneer Moermans, mijn leraar: die mens had gelijk.”

En als Gaston het niet weet, dan raadpleegt hij de Van Dale, maar ook de Larousse wordt af en toe ter hand genomen. Nieuwsgierigheid en ‘vooruitkomen’, het lijkt wel ingebakken te zitten in die vooroorlogse generatie.

Naar ’t Walenland

Zoals zovele geluks- en vooral broodzoekers vloeide de familie Onkelinx na de Tweede Wereldoorlog naar de Waalse werkgelegenheid in de hoop op een minder armoedig leven.

“70 procent van de Limburgers werkte allemaal in de regio Luik, want daar was werk zoveel als je wilde. Bij ons, in Limburg, was toen geen werk. We zijn niet naar Luik gegaan voor niks.”

Voor de oorlog al was vader Onkelinx naar Luik getrokken om in de staalfabrieken te gaan werken. En zijn zonen stapten in zijn voetsporen.

Gaston vertrok voor zes uur ‘s morgens thuis en kwam ’s avonds laat, soms na zevenen thuis. “In de winter zag ik het daglicht niet. 48 uur telde een werkweek nog; zelfs op zaterdag werd er gewerkt. Maar dat moest je ervoor overhebben om werk te hebben.”

18 was Gaston Onkelinx (°1932) toen hij voor het eerst in 1950 als arbeider bij Cockerill-Sambre in Ougrée ging werken. De volgende 24 jaar bleef hij er hangen. Na zijn middelbare schooltijd aan het atheneum van Sint-Truiden zag het er even naar uit dat ook een hogere studie in het verschiet lag, maar Gaston was een te vrolijke gast voor hersenloze tuchtmaatregelen en dus ging het richting fabriek.

Een arbeider met een diploma, ook na zijn legerdienst bleef Gaston dat. Zijn blauwe kiel verruilen voor een witte col, dat was verraad aan de kameraden op de werkvloer. Het was zwaar werk, bij soms helse temperaturen.

En Gaston schrok er niet voor terug om ingenieurs in de richting van de hel van 70 graden te duwen, als hij peinsde dat die ervaring de werkomstandigheden van zijn collega’s kon verbeteren.

Er volgde een bijbaantje als vakbondsafgevaardigde en zoals het in een goedgesmeerde fabriek loopt, van het ene kwam het andere. Van de vakbond naar de politiek. Gaston werd schepen voor de PS in Ougrée.

In 1974 – waar is de tijd? – vroeg André Cools, zijn strijdmakker van altijd, hem om als arbeider op zijn lijst te staan en Gaston werd volksvertegenwoordiger voor Luik. In 1977 schepen van Seraing en van 1987 tot 1994 ook burgemeester van het stadje aan de Maas.

Een gezin in de politiek

Aanvankelijk bekeek Gaston de politiek maar met scheve ogen. Hij had het te druk: vooral met zijn sociaal leven en het café. En met het café van het volkshuis aan de overkant.

Dat werd uitgebaat door een Française met een paar mooie dochters. Met één ervan, Germaine Ali Bakir, is Gaston nu al 55 jaar – gelukkig benadrukt hij – getrouwd. “Ik ben de vader van zes kinderen en 12 kleinkinderen en ik ben overgrootvader: pour moi la meilleure promotion que vous pouvez me donner“. Familie is voor hem, de vrijzinnige rakker, heilig.

Elke, maar dan ook elke zondagmiddag (behalve in de vakantiemaanden) komen de kinderen, schoon- en kleinkinderen samen rond de familietafel. “Met ruim 22 zijn we nu. Op een bepaald moment dacht ik: wat heeft het voor zin om kinderen te hebben als je ze nooit ziet? En dus komen ze allemaal, zelfs Laurette als ze kan.”

Petit flamin

“Ik heb nooit moeilijkheden gehad in Wallonië en al die Vlaamse jongens die hier kwamen werken, niet alleen van Limburg, hé, maar ook zij die kwamen voor een hele week van Brugge, van Poperinge, van Kortrijk, ook uit Vlaams-Brabant, van Diest en Herk-de-Stad. We zaten hier met duizenden en duizenden mensen die hier werkten, die hier ingeburgerd waren en die hadden ook een goeie pré, zoals ze dat zeggen.”

“De lonen waren hier toen veel beter dan in Vlaanderen. Daar was geen werk. Voor ’t ogenblik is het wel anders. Er waren wel eens van die kleine onnozele zaken, maar nooit, jamais, hebben we échte moeilijkheden gehad. Ons café zat bomvol Vlamingen, Walen, Turken, Italianen, … 7, 8 talen werden er gesproken. In Seraing is er nooit een probleem geweest op communautair vlak. In Luik ook niet. Zij die dat komen vertellen, zijn er nooit geweest.” (lacht)

“Somtijds zei de ene wel eens grappend en grollend: ‘t’es là petit flamin et je répondais: t’es là, clô d’geu? (hou je smoel). Maar dat was grappen en grollen. We hadden werk en niet zoals er soms wel eens gezegd werd dat het vuile werk pour les petits flamins was. C’est faux!”

Ik ben niet het enige voorbeeld: mijn vader heeft met zijn café goed geboerd. Mijn broer verdiende goed de boter op zijn brood met zijn taxibedrijf in Luik. André Cools’ vader was toch ook een Vlaming die hier is komen werken en zie wat André is geworden.” 

Twee talen als twee wielen

“Mijn vader en mijn broer hadden ook een veloclub opgericht: ‘De Pedaalvrienden/ Les Amis de la Pédale’, die een koers Antwerpen-Ougrée, van buitenhaven naar binnenhaven, had georganiseerd. De voorzitter daarvan was mijn vriend Maurice Behagel. Dat was een werkman van de gieterij. Een brave man van Roeselare die hier ingeburgerd was. Maurice sprak geen ABN, maar sprak wel goed Brugs.”

“Ik persoonlijk sprak Nederlands en Frans en Waals en Maurice sprak enkel Brugs en … Waals. Als secretaris moest ik telkens een verslag van de vergaderingen opmaken en dan vroeg Maurice: ‘wat staat er allemaal in?’ Als ik op zijn Jeuks, Limburgs, sprak, dan verstond hij dat niet zo goed, ook niet het Nederlands. Hij sprak beter Waals, dus spraken we in het Waals om mekaar te verstaan, le Wallon du fabrique, de l’ouhène.”
 
“Walen, Vlamingen en noem maar op … wat maakt het uit? Men moet trots zijn Vlaming te zijn. Men moet trots zijn Waal te zijn. Men moet trots zijn Duitsprekend te zijn. Iedereen moet trots zijn op zijn taal, zijn regio. Maar vooral trots om werkvolk te zijn. Uw geld te kunnen verdienen en dat kunt ge maar doen wanneer ge op financieel vlak in een goed land woont. Op sociaal gebied staan we in de top-10 op wereldvlak en daarom moeten we trots zijn op België.”

“Natuurlijk verdedig ik Ougrée, ik verdedig Seraing, Luik en Wallonië, maar ook België en ik ben altijd intriest als er zoiets gebeurt als Opel Antwerpen. Par conséquent, nous sommes des Belges parce que c’est un pays merveilleux.”

“Als iemand me vraagt: ‘Gaston, ben je Vlaming of Waal? Dan zeg ik: ‘Mijn voornaam is Frans, mijn achternaam is Nederlands.’ Ja, ik ben een Belg en ik zal Belg blijven en een goeie Belg en dat wil zeggen: iemand die zijn land verdedigt.”

“We zijn Vlamingen, Walen, Deutchsprechenden auch, maar we kunnen samenleven en als we samenleven op economisch, op sociaal vlak, zijn we de sterksten. Wanneer morgen het land zou worden verdeeld, dan worden we weer arme mensen. Het werkvolk zal dat weer moeten betalen. En dat kunnen we niet aannemen. Met al dat gehakkentak, wat een beeld geven we aan het buitenland? Al dat geruzie is niet goed om buitenlandse investeerders aan te trekken. Gaan die hun centen steken in een landje van ‘onruststokers’?”

De wereld als familie

“Het enige dat ik persoonlijk heb meegemaakt, is het volgende: ik was volksvertegenwoordiger, maar nog altijd met een vakbondspetje op en ik vroeg solidariteit en ik draaide me naar de Limburgers en zei ‘Limburg en Wallonië, dezelfde strijd! La solidarité: Limbourg-Liège même combat!

“De Limburgers zijn in Vlaanderen wat wij Walen zijn in België, les parents pauvres! En ik vroeg dan de solidariteit en een voorzitter van een bepaalde partij – ik ga geen namen noemen – kwam tussen en hij zei: ‘Onkelinx, u moest beschaamd zijn om als Vlaming solidariteit te komen vragen voor de Waalse staalfabrieken’.”

“Toen zei ik tegen die brave jongen: ‘Luister nu eens! Ik zal ’t zeggen in de taal van Vondel en niet in de taal van Voltaire: ‘Mijn vader is een Vlaming; mijn moeder is een Waalse. Ik ben gehuwd met een Française. Haar moeder was een Française en haar vader was een Franse Algerijn en de oudste van mijn zonen is gehuwd met een Waals meisje; de tweede zoon met een Spaans meisje. De oudste van mijn dochters, Laurette, is gehuwd in haar eerste huwelijk met een Marokkaan. Haar zuster heeft samen gewoond met een Joegoslavische voetbalspeler. Een andere zoon heeft ingewoond bij de dochter van een Wit-Rus. En de laatste van mijn zonen die vrijt nu met een Italiaans meisje. Waarover spreekt u? Wij zijn socialisten vermits we internationalisten zijn, dat moet je toch kunnen begrijpen. Allez, hein, allez, … Dat zijn toch schijnproblemen!”

KLIK HIER OM DE AUDIOREPORTAGE TE BELUISTEREN 

Notre culture est merveilleuse. Prenons le positif et pas toujours le négatif. 

take down
the paywall
steun ons nu!