Van stofwolken uit de Sahara was al geweten dat ze een aantal belangrijke effecten hebben op het klimaat. Op grote hoogte regelt het stof de hoeveelheid zonlicht dat het aardoppervlak bereikt; in lagere delen van de atmosfeer kan het dan weer warmte vasthouden. En ook in de oceanen speelt het stof een belangrijke rol: het is mest voor fytoplankton, dat CO2 uit de atmosfeer opneemt.
Stof en waternevel
Wetenschappers van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) hebben nu ook een nieuw mechanisme ontdekt. Het opwaaiende stof vermengt zich met waternevel uit de oceaan tot wat de wetenschappers “Mineral Dust-Sea Spray Aerosol” of MDSA noemen. En in dat mengsel vindt een belangrijke reactie plaats: onder invloed van zonlicht produceert het massaal chlooratomen, die reageren met methaan en ozon in de atmosfeer.
En dat is van belang, want methaan is als broeikasgas zo’n dertig keer krachtiger dan CO2. In de eerste twintig jaar van de levensduur in de atmosfeer is het zelfs ruim tachtig keer krachtiger.
“Onder invloed van zonlicht vormt het ijzer uit woestijnstof zogenaamde chloorradicalen uit zeezout”, legt marien geoloog Jan-Berend Stuut uit. “Die ionen binden zich aan het broeikasgas methaan en verwijderen het zo uit de atmosfeer.”
Scheepvaart helpt mee
Het nieuw ontdekte mechanisme geeft onderzoekers beter begrip van de methaanverhoudingen in de atmosfeer. Ze willen nu verder onderzoeken hoe het mechanisme de methaanconcentraties in verschillende delen van de wereld beïnvloedt.
“Ons onderzoek richt zich momenteel op wat precies van invloed is op hoeveel methaan de MDSA-deeltjes uit de atmosfeer verwijderen”, zegt Maarten van Herpen, hoofdauteur van het onderzoek. “Om dat te doen, analyseren we luchtmonsters uit de hele Noord-Atlantische Oceaan, geleverd door atmosferische waarnemingsstations en commerciële scheepvaart.”
De bemanning van commerciële schepen helpt de onderzoekers door flessen met lucht te vullen terwijl ze door de stofwolk varen. “Tot nu toe hebben we vijfhonderd monsters verzameld”, zegt Van Herpen. “De eerste resultaten zien er zeer bemoedigend uit, maar we hebben minimaal een heel jaar aan gegevens nodig voordat we conclusies kunnen trekken.”