Tien studenten van de Master Conflict and Development aan de Universiteit Gent trokken begin april…
De afgelopen drie zomers waren in België historisch droog. Dan kregen we wel eens te horen dat we zuinig met drinkwater moeten omspringen. We zijn ons zelden bewust van de honderden liters water die we elke dag nodig hebben: om te drinken, voor het huishouden en in de tuin, maar ook voor de productie van ons voedsel, textiel en tal van andere producten. Maar hoe langer hoe meer wordt het duidelijk dat de toegang tot water in de toekomst een belangrijk onderwerp van conflict zal zijn. Vooral in landen van het Globale Zuiden die nu al worstelen met een beperkte grondwatervoorraad en een droog klimaat.
In het zuiden van Tunesië stelt men zich dan ook al langer de vraag: Hoeveel water is er op een duurzame manier beschikbaar? En wie kan en mag erover beschikken?
We vroegen aan boeren in Chenini en Chatt Essalam, twee kleine stadjes in de omgeving van de Zuid-Tunesische stad Gabès, hoe de toegang tot water hun landbouwactiviteiten en voedselzekerheid bepaalt. Hoe voelen zij de concurrentie voor het beschikbare water en is dit een bedreiging voor de toekomst van de kleinschalige landbouw?
Er was eens …
De oase van Gabès is de verzamelnaam van verschillende kleinere oases om en rond de stad Gabès. Ze is uniek in de wereld door haar ligging tussen de zee en de woestijn. Voor de inwoners van de streek was de oase reeds lange tijd de letterlijke bron van leven. De kleinschalige landbouw in de oase was een soort permacultuur avant la lettre waarbij op een duurzame en extensieve manier een veelheid aan gewassen wordt geteeld. Tot enkele decennia geleden kwam het water in de oase van Gabès via honderden natuurlijke bronnen naar de oppervlakte en werd dan via gegraven irrigatiekanaaltjes tot bij de percelen van de boeren geleid. Water was een gemeen goed dat zelfs in de zomer voor iedereen beschikbaar was. Dit is nu niet meer het geval. Sinds enkele decennia zijn de natuurlijke bronnen opgedroogd, moet het water opgepompt worden en wordt het steeds moeilijker voor de kleine boeren om aan water te geraken. Een boer uit Chenini verwoordde de evolutie als volgt: “Vroeger kon je met één hennaoogst een volledig trouwfeest betalen, en als je de Tunesische trouwfeesten kent, weet je dat dat heel wat is. Nu hebben jongeren geen interesse meer in de landbouw. Door het gebrek aan irrigatiewater is er een grote onzekerheid en brengt het gewoon te weinig op.”
Concurrentiestrijd
Water is in Gabès steeds schaarser geworden en er zijn verschillende verbruikers die dingen naar het beschikbare water. Dit is geen eerlijke concurrentiestrijd omdat politieke, economische en sociale macht een grote rol spelen in de bepaling wie eerst toegang krijgt. We gaan dieper in op de verschillende concurrenten in de strijd om het water van de oase.
Groupe Chimique Tunisien
De grootste concurrent is wellicht de Groupe Chimique Tunisien, een chemisch fabriekscomplex gespecialiseerd in de productie van fosfaat. De komst van de Groupe Chimique in de jaren 1970 heeft een enorme impact gehad op de regio en zijn bevolking.
De productie van fosfaat is, als één van de belangrijkste bestanddelen in bijvoorbeeld kunstmest, een economisch erg interessant gegeven. Zo creëert de fabriek werkgelegenheid: meer dan 6500 jobs in Gabès. Daarbovenop is de export van fosfaten door de grote internationale vraag een belangrijke troef voor de Tunesische overheid om economische groeicijfers te kunnen voorleggen.
Sociaal en ecologisch gezien is de ontginning en productie van fosfaat echter een volledig ander verhaal. Zo veroorzaakte de installatie van de GCT in Gabès lucht-, zee en bodemvervuiling, alsook de gedwongen ontruiming van een volledige stadswijk.
Het proces om van fosfaaterts zuivere fosfaat te maken vraagt een enorme hoeveelheid water. Aangezien dit in Gabès in overvloed aanwezig was in de bodem, was het voor de GCT een interessante vestigingsplaats. De GCT kan vrij over het grondwater beschikken door middel van enkele gigantische waterpompen in de omgeving, maar dit gaat ten koste van het debiet en de kwaliteit van het grondwater dat de boeren gebruiken. Sinds de komst van de GCT werd het al snel duidelijk dat het debiet en de kracht waarmee het water uit de bronnen kwam jaar na jaar afnam. Midden jaren 80 waren de natuurlijke bronnen uiteindelijk opgedroogd en vanaf dit moment moest water, nodig voor de irrigatie van de landbouw, voor iedereen gepompt worden.
De Groupe Chimique is dus een enorme bedreiging voor de beschikbaarheid en kwaliteit van het grondwater in de regio. Vanwege exploitatie van het grondwater, maar zeker ook door vervuiling. Luchtvervuiling van de fabriek slaat neer op de bodem en komt zo in het grondwater terecht. Ook sijpelt een deel van het afvalwater door de bodem in het grondwater.
Als het grondwaterniveau nog verder zou dalen, dreigen er bovendien ondergrondse kanalen te ontstaan waardoor zeewater in de dieper gelegen grondwaterreservoirs kan stromen. Dit water is heel erg zout en sterk vervuild en zou een onomkeerbare ecologische catastrofe betekenen. De huidige situatie van overexploitatie van grondwater houdt dus grote gevaren in voor het voortbestaan van zowel industriële als agrarische activiteiten in Gabès.
GDA (Groupement Développement Agricole)
Het water dat op een natuurlijke manier aan de oppervlakte kwam, werd voor de jaren 1980 door de boerengemeenschappen zelf beheerd. Het waren een soort van coöperatieve verenigingen die op een vrij egalitaire manier beslissingen namen en conflicten behandelden. Het dalende niveau van het grondwater en een bredere politiek van de Wereldbank inzake watermanagement bracht daar begin jaren 1980 verandering in. In een samenwerking tussen de Wereldbank en het Japanese Institute for Irrigation and Drainage werd wereldwijd een systeem van gecementeerde irrigatiekanalen geïmplementeerd om op deze manier irrigatiewater beter te kunnen beheren. Bij de traditionele kanalen sijpelde er namelijk onderweg een deel van het water in de bodem. Maar deze vernieuwing had ook enkele perverse gevolgen voor de kwaliteit van de grond en het irrigatiewater. Precies door het feit dat het water onderweg naar de percelen niet meer in de grond kon sijpelen, is de verzilting van de grond en het grondwater sinds de invoering van de gebetonneerde irrigatiekanalen erg toegenomen.
Vanaf het midden van de jaren 1980 werd het oppompen van water geregeld door een lokale overheidsorganisatie, de ‘Groupement Développement Agricole’ (GDA). Hoewel dit strikt genomen nog een vereniging is, worden beslissingen vooral genomen vanaf het ministerie van landbouw en hebben de boeren geen inspraak in het waterbeheer meer. Ze moeten lidgeld betalen en een variabel bedrag per uur dat ze willen irrigeren. De irrigatie moeten ze op voorhand aanvragen en komen betalen in het lokale kantoor. De GDA bepaalt zelf de tarieven en de hoeveelheid water die voor de boeren beschikbaar is. De tarieven zijn voor de boeren aan de hoge kant maar betaalbaar.
Het grootste probleem is de hoeveelheid water die beschikbaar wordt gesteld. Ook al doen de boeren in Gabès vooral aan extensieve landbouw om de nood aan water miniem te houden, toch is de hoeveelheid water die de lokale GDA verschaft ruim onvoldoende. Om tijdens de zomer aan landbouw te kunnen doen, hebben de boeren elke twee weken irrigatiewater nodig. Maar de GDA laat hen vaak 40 dagen wachten. Op die manier is het gewoon onmogelijk om een geslaagde oogst te halen. Boeren die samenwerken of over meer financiële middelen beschikken kunnen een eigen waterput met een pomp op benzine installeren. De putten zijn erg duur omdat ze minstens 100 meter diep moeten zijn. Het debiet is laag en de kwaliteit van het water is heel slecht. Ze zijn ook illegaal omdat de overheid de oase heeft uitgeroepen tot “rode zone”, dit betekent dat er geen grondwater mag gepompt worden. Over het hele land bekeken houdt deze aanduiding echter geen verband met de reële toestand van het grondwater. Het is vooral een manier om de boeren afhankelijk te maken van de GDA.
De waterschaarste zorgt bovendien ook voor grote spanningen tussen de boeren onderling. Boeren met goede contacten of een functie bij de GDA krijgen vaak een gunstigere behandeling. Anderen moeten dan weer meer betalen, langer wachten of bijvoorbeeld midden in de nacht irrigeren. Er zijn geregeld conflicten over onrechtvaardige toestanden of diefstal van water. Hierbij is de GDA soms zowel betrokken partij als rechter wanneer het bijvoorbeeld gaat over machtsmisbruik door een GDA functionaris. Boeren worden soms gestraft door een prijsverhoging of de toegang tot water wordt hen tijdelijk ontzegd.
Andere grote concurrenten
Naast het enorme en ongelimiteerde waterverbruik van de GCT en de problemen bij watervoorziening door de GDA zijn er nog enkele (mogelijke) oorzaken van het watertekort in Gabès. De Société de Ciments de Gabès (SCG) is een cementfabriek die zich in 1977 in Gabès heeft gevestigd. Net zoals de Groupe Chimique pompt zij water uit waterputten van enkele honderden meters diep. Deze cementfabriek is bij de boeren minder bekend als rechtstreekse concurrent van het grondwater dan de Groupe Chimique. Toch is het waterverbruik van de cementfabriek op lange termijn waarschijnlijk even fataal voor het voortbestaan van de oase. De productie van cement is namelijk ook erg waterintensief. Daarenboven dienen de bouwmaterialen van de SCG onder meer voor het uitbreiden van de stad Gabès waardoor de buitenwijken een deel van de oase beginnen in te nemen. Deze evolutie werd ons vooral duidelijk bij ons bezoek aan Chatt Essalam. Vroeger was het een echte oase, maar nu is het een verstedelijkte buurt met veel bebouwing en erg kleine landbouwpercelen.
Enkele boeren wezen ook op het grote waterverbruik van 2 hotels in de stad: hotel Oasis en hotel Chems, waar wij verbleven. Deze hotels hebben zwembaden en de gasten kunnen bij wijze van spreken de douchekraan de hele dag laten openstaan. Dit staat in schril contrast met het watertekort enkele kilometers verderop en is begrijpelijk een doorn in het oog van de boeren. Toch kan een verantwoordelijk uitgebouwde toerismesector een manier van emancipatie en een belangrijke bron van inkomsten zijn voor de streek. En is het de zware industrie, zoals de GCT en de cementfabriek, die zowel het toerisme als de landbouw raken.
Tenslotte zijn er ook grote landbouwbedrijven die veel water gebruiken. Via investeringen zijn ze erin geslaagd om meerdere hectares in de steppe of soms zelfs in de woestijn te cultiveren. Deze droge gebieden hebben erg veel irrigatie nodig om als landbouwgrond te kunnen dienen. In tegenstelling tot de boeren in de oase, die op een extensieve manier aan landbouw doen, wordt op deze percelen vooral aan intensieve landbouw gedaan: de gewassen staan veel dichter bij elkaar waardoor het rendement groter is maar er ook veel meer irrigatie nodig is. Het water halen ze uit diepe waterputten die ze met behulp van subsidies van de overheid kunnen aanleggen. Het is een dure en niet-duurzame manier van landbouw maar ook erg winstgevend. Ongeveer 80 procent van de oogst is bestemd voor export. Ze kweken in de winter bepaalde gewassen voor de Europese markt, zodat we hier het hele jaar door alle soorten groenten en fruit kunnen kopen. Dit betekent ook dat er maar een heel klein deel van hun oogst dient als voedsel voor de Tunesiërs zelf. De grote landbouwers en landbouwbedrijven zijn vooral uit op een interessante investering en zijn minder verbonden met de lokale gemeenschap. De werkgelegenheid die ze bieden is in de vorm van dagarbeid en ze stellen voornamelijk vrouwen tewerk omdat zij voor een lager loon willen werken. De arbeidsvoorwaarden zijn dan ook niet erg gunstig.
Politieke Noorden en politieke Zuiden
Voor de boeren is het duidelijk: de aanwezigheid van de chemische industrie in Gabès heeft ervoor gezorgd dat er steeds minder toegang is tot water en het daardoor erg moeilijk is om aan landbouw te doen. De boeren willen dat de Groupe Chimique vertrekt zodat er een einde komt aan de vervuiling en het grondwaterniveau opnieuw kan stijgen. Ze zijn niet te spreken over het moderniseringsbeleid van de politieke elite dat in de jaren 1970 en 1980 de economische activiteiten in Tunesië heeft geregionaliseerd. Zo is de Sahel regio, vanwaar de meeste politici afkomstig zijn, voornamelijk ontwikkeld als toeristische zone. Het binnenland is dan weer toegewezen aan grootschalige landbouw zoals in de regio Sidi Bouzid (waar de revolutie in 2011 uitbrak).
En tenslotte werd de zware industrie in het zuiden van het land geïnstalleerd: er is mijnbouw in Gafsa, en fosfaatindustrie in Gabes en Sfax. Deze organisatievorm heeft de kloof tussen de bevolking en de politieke elite ruimtelijk vertaald en de tegenstelling tussen de rijkere noordelijke regio’s en de armere zuidelijke regio’s is opnieuw bevestigd. Tunesiërs noemen dit het politieke Noorden en het politieke Zuiden, of zoals prof. Habib Ayeb, oprichter van OSAE (Observatory of Food Sovereignty and Environment), het verwoordde: er is een ‘Tunisie des riches’ (= het noorden van Tunesië), en er is een ‘Tunisie des richesses’ (het zuiden van Tunesië met grondstoffen die naar het Noorden gevoerd worden). Sinds de revolutie in 2011 kunnen ze het ongenoegen over hun situatie uiten zonder vrees voor repressie, maar de Tunesische bevolking, vooral uit het politieke Zuiden, voelen zich nog steeds amper vertegenwoordigd in de Tunesische politiek.
Structureel probleem met het ontwikkelingsmodel?
Het moderniseringsbeleid in Tunesië is sinds de jaren zeventig geëvolueerd van een staatsgeleid model gebaseerd op een zekere sociale herverdeling naar een neoliberaal model. Dit gebeurde onder leiding van figuren als eerste minister Hédi Nouira en dictator Ben Ali die in 1995 een vrijhandelsakkoord met de Europese Unie tekende. Voor het waterbeleid in het zuiden van het land betekende dit dat de industrie en middelgrote tot grote agro-industrie voorgetrokken werden en ongelimiteerd toegang tot het grondwater kregen. Voor de boeren, die nochtans veel minder verbruiken, hangt er wel een prijskaartje aan hun waterverbruik en is de beschikbaarheid ontoereikend.
De industrieën zijn natuurlijk wel interessant voor de economische groeicijfers die het land dan kan voorleggen aan o.a. het IMF en de Wereldbank. Ze houden jammer genoeg geen rekening met duurzaamheid, ecologie of het benutten van het menselijk potentieel in Gabès. De keuze van de overheid om telkens weer economische groei en exportcijfers te verkiezen boven het welzijn van de natuur en de bevolking laat ons toe te stellen dat er een structureel probleem is met het ontwikkelingsmodel van modernisering in Tunesië. De overheid kiest hier misschien niet expliciet voor, maar door de manier waarop de economische wereldorde in elkaar zit, krijgt ze dit systeem opgedrongen. Dit ontwikkelingsmodel, gepromoot in vele landen in het Globale Zuiden, baseert zich op een exploitatie en een extractivisme van de natuurlijke rijkdommen en grondstoffen. In Gabès is dit dus voornamelijk een extractivisme van water. Er is een indirecte waterexport aan de gang die gebeurt op verschillende manieren: via industriële producten zoals de fosfaat, via toerisme of via landbouwproducten. Tunesië exporteert het hele jaar door erg waterrijke groenten en fruit (zoals tomaten en watermeloenen) voornamelijk voor de Europese markt. Door het erg water-intensieve telingsproces van deze gewassen, extraheert Tunesië op die manier dus een groot deel van zijn water om de Europese markt te dienen.
Het probleem van watertekort in Gabès -maar ook in zovele andere regio’s ter wereld- heeft dus niet alleen met klimaatverandering te maken. Het is meer zo dat dit watertekort een gevolg is van dezelfde drijvende kracht die ook achter de klimaatverandering zit: ons globaal economisch
ontwikkelingsmodel. De industrialisering en globalisering van de economie gaat overal ter wereld gepaard met een roofbouw op de natuur. Dit is ook in Gabès niet anders. Jason Moore (2015) noemt de intrinsieke verbondenheid van het kapitalisme en de ecologische degradatie ‘the law of Cheap Nature’, die uiteraard niet kan blijven duren.
Hoe kan het nu verder?
Het is duidelijk dat de waterschaarste een enorme druk zet op de bevolking en de natuur rond Gabès. Doordat kleinschalige landbouw in de oase steeds minder oplevert is er een leegloop van het platte land. De degradatie van het ecosysteem van de oase is heel zichtbaar. Van de drie lagen gewassen, groententeelt, fruitbomen en dadelpalmen, die zo kenmerkend zijn voor een oase, zijn de erg waterbehoeftige fruitbomen op veel plaatsen verdwenen. Zelfs de iconische dadelpalmen krijgen het steeds moeilijker.
Tunesië zou op termijn waarschijnlijk veel meer voordeel halen uit een meer zelfstandige en sociale landbouw die voedselzekerheid voor de bevolking kan garanderen en tegelijkertijd op een verantwoordelijke en duurzame manier omgaat met het grondwater. Zo kan een herhaling van een voedselcrisis zoals in 2008 waarbij er een sterke prijsstijging van basislevensmiddelen was, worden vermeden (de link tussen de voedselcrisis en sociale onrust in de vorm van zogenoemde ‘food riots’ wordt beschreven in dit artikel van Ray Bush en Giuliano Martiniello). Het is frappant dat water op dit moment een gratis, publiek goed voor de grote industriële spelers is en een privaat goed voor de boeren die er wel voor moeten betalen. Deze verstoring moet zo snel mogelijk rechtgetrokken worden en grondwater moet voor iedereen evenveel kosten. Een taks op export van gewassen die buiten het normale seizoen zijn geteeld, zou de indirecte export van water kunnen beperken. De vraag is echter of een verregaand alternatief beleid, gebaseerd op een duurzame relatie met natuur en de bevolking, voor Tunesië mogelijk is binnen de huidige wereldorde en -economie.
Referenties:
Bush, Ray & Martiniello, Giuliano. (2017). Food Riots and Protest: Agrarian Modernizations and Structural Crises. World Development. 91. 10.1016/j.worlddev.2016.10.017.
Moore, Jason, 2015. Capitalism in the Web of Life Ecology and the Accumulation of Capital. New York: Verso.
The Japanese Institute for Irrigation and Drainage, 2001. Smallholder Irrigation Market Initiative Study on the Dissemination Potential of Affordable Drip and Other Irrigation Systems and the Concrete Strategies for their Promotion. The World Bank Group.
Meer info over dit project:
Begin april 2019 trokken tien studenten van de Master Conflict and Development aan de Universiteit Gent voor drie weken naar het stadje Gabès in het Zuiden van Tunesië. De reis maakte deel uit van hun opleidingsprogramma en werd geleid door prof. Koenraad Bogaert (Ugent) in samenwerking met prof. Sami Zemni (Ugent), dr. Soraya El Kahlaoui (Ugent) en prof. Habib Ayeb, voorzitter van het Tunesische Observatorium voor Voedselsoevereiniteit en Milieu (OSAE). De reis werd mede gefinancierd door het Franse Comité Catholique Contre la Faim et pour le Développement – Terre Solidaire (CCFD)
Gabès is een stad gebouwd in en rond een unieke fauna en flora van drie oases gelegen aan de Middellandse Zee. Sinds een aantal decennia wordt deze biodiversiteit echter sterk bedreigd door de zeer vervuilende fosfaat-industrie en staat het sociale leven van een groot deel van de bewoners die afhankelijk zijn van de oases heel sterk onder druk.
OSAE zet zich al jaren in voor de bescherming van de oases en tracht het bewustzijn te bevorderen rond het belang van lokale landbouw, voedselsoevereiniteit, milieubescherming, sociale rechtvaardigheid en de preservatie van natuurlijke rijkdommen. Onder de deskundige leiding van Habib Ayeb en OSAE werden de Gentse studenten samen met tien Tunesische collega-studenten uit de hoofdstad Tunis tien dagen lang ondergedompeld in het dagelijkse leven van Gabès en kreeg de groep een unieke inkijk in de huidige problemen rond grootschalige vervuilende industrialisatie en een landbouwpolitiek die vooral gericht is op export (naar het rijke Noorden). Beide vormen van lokale ‘ontwikkeling’ veroorzaken ernstige gevolgen voor de lokale biodiversiteit en voedselzekerheid.
Na een intensief programma van terreinbezoeken, trokken de studenten er zelf op uit om in groepen van vier (telkens twee Belgische en twee Tunesische studenten) hun eigen veldwerk en onderzoek te verrichten. Hun bevindingen resulteerden in een reeks van vijf artikelen rond vijf verschillende thema’s: sociaal protest, toegang tot land, toegang tot water, de zaden business en de degradatie van het sociale leven in de oase. Deze reeks zal de komende vijf weken gepubliceerd worden door De Wereld Morgen.
De conclusies van de studenten zijn relevant voor iedereen die bezorgd is over de steeds urgenter wordende milieuproblemen. Bovendien geven de studenten ook een gedetailleerde kijk op de situatie in Tunesië en wordt al snel duidelijk dat sommige landen en regio’s in de wereld, voornamelijk in het Globale Zuiden, disproportioneel getroffen worden door de klimaatcrisis. Tenslotte plaatst het onderzoek van de studenten een aantal vraagtekens bij het dominante idee dat voedselzekerheid op wereldvlak enkel en alleen kan gevrijwaard worden met behulp van grootschalige industriële landbouw, monocultuur en een op export georiënteerde markt. Het concept van voedselsoevereiniteit dat gepromoot wordt door organisaties als OSAE stelt daar tegenover dat een duurzame toekomst en een mondiale voedselzekerheid veel beter gegarandeerd wordt door een beleid dat gericht is op een meer kleinschalige, sociaal rechtvaardige en duurzame vorm van landbouw.