Op
9 april heeft het arbitragehof van de Wereldbank, het ICSID, zijn
vonnis geveld: Argentinië wordt veroordeeld tot het betalen van 380
miljoen euro schadevergoeding aan de multinational Suez Environnement wegens de opzegging van het waterbeheercontract van de stad Buenos Aires in
2006. Argentinië heeft aangekondigd in beroep te zullen gaan tegen
die beslissing.
Dit
geschil brengt twee fundamentele probleemstellingen aan het licht:
het publiek waterbeheer en de privatisering van het recht waarbij
staten en volkeren aan rechten inboeten.
Achtergrond
Wanneer
Carlos Menem president wordt van Argentinië in 1989, verandert het
land in een groot proefterrein voor de privatisering van het
waterbeheer. Op een paar jaar tijd privatiseert 28% van de steden het
waterbeheer. Van de bevolking wordt 60% afhankelijk van grote
multinationals voor haar waterbevoorrading. In 1993 vertrouwt Menem
de drinkwaterconcessie van de hoofdstad toe aan Aguas Argentinas, dat
toen in handen was van de Franse groep Suez Environnement.
Dat
omvangrijke contract dekte voor dertig jaar het grote Buenos Aires
(11 miljoen inwoners) en voor veertig jaar de provincie Santa Fe.
Toen hoopte Frankrijk, dankzij dat contract, zijn expertise aan te
tonen en zijn concessiemodel te promoten.
Maar
een artikel uit Le Monde onthult in 2010 het volgende: “Om
te kunnen investeren, leent Aguas Argentinas in sterke dollars
terwijl het zijn inkomsten in pesos ontvangt, een munteenheid die
[door de crisis van de peso] tot twee derde van haar waarde
verliest…Het bedrijf eist bijgevolg dat de regering de
watertarieven met 10% doet stijgen.”
Wanneer
Nestor Kirchner in 2003 aan de macht komt, noemt hij die eis
onaanvaardbaar en nationaliseert hij het Suez-filiaal in 2006.
Het
arbitragehof
De
Franse groep brengt de zaak voor het ICSID (Internationaal Centrum
voor Beslechting van Investeringsgeschillen), een arbitragehof dat
onder toezicht van de Wereldbank conflicten tussen staten en
privébedrijven moet oplossen.
Op
30 juli 2010 beslist het ICSID dat Suez Environnement geen schuld
treft. Het erkent dat Argentinië het contract in 2006 unilateraal en
onwettelijk heeft verbroken, waarbij Argentinië veroordeeld wordt tot
een nog te bepalen schadevergoeding. Suez eist een futiele som van
1,2 miljard dollar (900 miljoen euro) schadevergoeding, interesten
inbegrepen.
Jean-Louis
Chaussade, afgevaardigd bestuurder van Suez Environnement, beschouwt
het vonnis van het ICSID als een “erkenning van het titanenwerk dat
we hebben verricht de afgelopen dertien jaar tijdens de concessie,
vanaf 1993 tot 2006, en waarop we heel trots zijn. We slaagden erin
om, in moeilijke omstandigheden, 2 miljoen Argentijnen te voorzien
van drinkbaar water en 1 miljoen van hen aan te sluiten op een
waterzuiveringsdienst door de uitbouw en de renovatie van een 8000
kilometer lang netwerk.”
Een
prijsstijging van 10%? “De prijs per kubieke meter was een van de
minst hoge in Latijns-Amerika en doordat we geen vergoeding kregen
voor ons werk, konden we niet investeren in wateraansluitingen voor
nieuwe gezinnen”, benadrukt de heer Chaussade niet zonder enige
hypocrisie. Het zijn dus de armste mensen, die geen
wateraansluiting kregen en dus een beroep moesten doen op
waterdragers, die de volle prijs betaald hebben…
Officieel
zou het Argentijnse avontuur Suez verplicht hebben om 700 miljoen
euro provisie te boeken, waardoor haar filiaal Lyonnaise des Eaux in
de problemen kwam. Suez zou zich ook doelbewust teruggetrokken hebben
uit Bolivia waar het de concessie van La Paz in handen had.
In
ieder geval heeft Argentinië, sinds het waterbeheer weer in publieke
handen is, belangrijke investeringen kunnen doen, en zowat drie
miljoen extra mensen hebben nu drinkbaar water.
Privatisering
van het recht
Het
vonnis van het ICSID werd uitgesproken in het kader van
“geschillenbeslechting tussen staten en investeerders”, of ISDS
(Investment State
Dispute Settlements),
een procedure die werd opgenomen in een bilateraal handelsverdrag
gesloten tussen Frankrijk en Argentinië in de jaren ’90.
Het
ICSID-vonnis is maar een voorproef van wat ons te wachten staat na de
globale inwerkingtreding van de vrijhandelsakkoorden die in een
ratificeringsproces zitten (het CETA[1]
tussen de EU en Canada) en in onderhandelingsstadium zijn tussen de
EU en de VS (het zogeheten
trans-Atlantische handels- en investeringspact, ook bekend als de
letterwoorden TIPP of TAFTA) of verder nog het Trans-Pacific
vrijhandelsakkoord
tussen de VS en Azië met uitzondering van China.
Die
arbitrages, waarvan internationale investeerders eisen dat ze worden
opgenomen in contracten, zijn een betalende procedure en een
privatisering van het recht, bedacht om nationale rechters buitenspel te zetten, volgens advocaat William Bourdon, oprichter van de
vereniging Sherpa. In werkelijkheid hebben die rechtbanken, die
voortspruiten uit commerciële en investeringsakkoorden, maar een
enkele taak: democratische beslissingen ondergeschikt maken aan de
vrijhandelsregels.
Om
die totalitaire dimensie uit het vizier te halen, hebben de
rechters-arbiters van het ICSID in de zaak Suez versus Argentinië
overlegd met vijf ngo’s waarvan men veronderstelt dat ze de
“burgermaatschappij” beter vertegenwoordigen dan de democratisch
verkozen regeringen.
“In
de Suez-zaak in Argentinië is de schuld volgens mij verdeeld over de
Argentijnse staat, die het contract slecht onderhandeld heeft, en
Suez die de behoefte aan zuiveringsstations onderschat heeft”,
meent onder meer Jean-Luc Touly, voorzitter van l’Association
pour le contrat mondial de l’eau (ACME – een vereniging voor het
wereldwaterbeheer).
Toch
merken we in die zaak op, dat het ICSID het handelsrecht (de belangen
van privébedrijven) laat voorgaan boven de algemene belangen van de
bevolking (het publiek waterbeheer). Het geschil tussen Suez en
Argentinië is daar een bijzonder emblematisch voorbeeld van,
aangezien de Argentijnse regering geprobeerd heeft om, zonder succes,
een “toestand van overmacht” in te roepen in een situatie van
“ernstig en dreigend” gevaar als gevolg van de dramatische
financiële crisis van 2001-2002, alsook zijn plicht tot bescherming
van het “recht op water”, om de opzegging van het contract met Suez
te verantwoorden.
De
stijgende toevlucht tot arbitragerechtbanken luidt een nieuwe fase in
van een juridisch-financieel fascisme dat erop uit is om soevereine
staten te koloniseren door op hun territorium de wet van een
supranationale oligarchie te laten gelden.
En
Frankrijk?
Men
moet er ook de aandacht op vestigen dat bij een geschil, de Franse
regering, voor het uitschrijven van leningen, een beroep doet op de
nationale rechtbanken. Bijgevolg zou, bij een euro-exit,
onze schuld terugbetaald moeten worden in de nieuwe nationale munt –
de franc –
zonder dat daarbij de invloed van een eventuele devaluatie ten
opzichte van de euro merkbaar is: volgens de Lex Monetae[2] gebeuren
afbetalingen in de nationale munt.
Het
is de respectvolle actie ondernomen door de nationale soevereiniteit
tegenover de acties van Suez Environnement ten opzichte van
Argentinië. In deze situatie zou Aguas Argentinas zijn
verantwoordelijkheid moeten nemen omdat het een lening aanging in
een buitenlandse munt – de dollar – en niet de Argentijnse staat.
[1]
De Europeanen hebben de stommiteit begaan om een ISDS-clausule te
aanvaarden in het CETA-verdrag waardoor ze moeite zullen hebben om
die te weigeren in het TAFTA…
[2]
Volgens het principe van Lex Monetae moet een contract onder
nationaal recht uitgevoerd worden in de gangbare munt van het
betrokken land volgens de door de wet toepasbare interestvoet. Het
internationaal recht erkent de exclusieve bevoegdheid van de staten
om hun munt te bepalen (een principe dat werd toegepast in een arrest
van het Permanente Hof van Justitie in Den Haag op 12 juli 1929 over
een zaak van Servische leningen). De contracten onder nationaal recht
uitgegeven in euro zouden dus blijven uitgevoerd worden maar volgens
de aanpassingen van de nieuwe monetaire wet (zoals in 1958 via de
ordonnantie van 27 december 1958 voor de inrichting van een nieuwe
monetaire eenheid). Dat principe werd trouwens toegepast bij de
overgang van de ECU naar de euro, en heeft Duitsland toegelaten in
1999 om zijn munt (de mark) te vervangen door een vaste fractie van
een nieuwe munteenheid (nl. de euro). Een buitenlandse jurisdictie
kon dus niet verhinderen dat een contract, dat afgesloten werd voor
1999 en een betaling in mark voorschreef, een betaling in euro
inhield (de euro verloor overigens 25% van haar waarde ten opzichte
van de dollar in 1999 tot begin 2000…).
De
oorspronkelijke, Franse versie van deze tekst vind je
hier op Solidarité
et progrès.
Vertaald door Maite Lerate.