de bril van Darwin
(kortverhaal voor de wereld van nu)
Peter Minten
Zo meteen ga ik inbreken in het kantoor van onze hoofdredacteur. Ik kan niet anders. Als onderzoeksjournalist van een kwaliteitskrant, moet ik de informatie halen waar die te vinden is. De telefoon op mijn desk rinkelt. Misschien is het de nachtwaker die me wil waarschuwen dat mannen in maatpak en met donkere brillen de deur van de redactiezaal willen kraken. Ze willen mijn kop. Het kan alleen de mijne zijn. Er is niemand anders meer op de redactie. Of de nachtwaker de mannen kan stoppen, dat wil het niet weten.
De telefoon blijft maar rinkelen. Het is niet de nachtwaker. Het is Filip, de eindredacteur van dienst.
‘Ik wil je verdomde artikel ten laatste over dertig minuten op mijn scherm zien, Bastiaans. Mijn nek heb ik ver genoeg voor je uitgestoken. Nog dertig minuten houd ik de voorpagina vrij. Geen seconde langer.’
Knikkend leg de hoorn op de haak. Mijn artikel is klaar. Het nieuws zal morgenochtend inslaan als een bom. Nu alleen nog de titel. Een alles onthullende kop. Een krantenkop is belangrijker dan de tekst die er onder staat. Ook de eerbiedwaardige lezers van onze kwaliteitskrant lezen alleen nog maar krantenkoppen. Ik hoop die kop te vinden in het kantoor van onze chef. De kop van Charles Darwin wil ik boven mijn artikel spijkeren. Die kerel van de evolutietheorie.
Was Darwin op de hoogte van het bestaan van de oerdimensie, en van het dubbelleven? Het antwoord op mijn vraag moet ik zoeken op de neus van Darwin. Droeg Darwin een donkere bril?. Ik zoek op het internet naar afbeeldingen van die man. Er zijn geposeerde schilderijen en geposeerde foto’s. Op die schilderijen en foto’s draagt hij nooit een bril. Maar dat wil niets zeggen. Als ik poseer voor een fotograaf, of op een zaterdag voor de neus van schilderende studenten, zet ik ook geen bril op. Dus de vraag blijft. Droeg Darwin, als hij niet poseerde, in zijn gewone leven een bril? En zo ja, was dat dan een bril met donkere glazen? Naar de hel met dat internet. Op het internet lees je alleen maar wat iedereen mag weten. Het bureau van onze hoofdredacteur, daar moet ik naartoe Naar die andere computer. Die is niet aangesloten op dat stomme internet, maar op Secretnet. Secretnet is het speeltje van de machtigen op aarde. Daar kan je naar het schijnt echte informatie vinden. De waarheid.
De deur van het bureau van onze hoofdredacteur is niet gesloten. Ik weet waar ik de computer kan vinden. Hier in deze kluis. Het ziet er een zwaar geval uit. Gelukkig heb ik de sleutel bij me. De computer opstarten is een makkie. De geheime codes heb ik gekregen. Via de post ontvangen van iemand. Net zoals de sleutels. Van iemand die net als ik wil dat de waarheid aan het licht komt. Iemand die zijn donkere bril ook beu is.
Even Secretnet aanklikken. Eerst de naam van onze krant typen. Er zijn geruchten dat er een andere versie van onze krant bestaat op Secretnet. Gelukt. Verdomme. Dit geloof je nooit. Dit is inderdaad een andere versie van onze krant. Dit is onze krant van morgenochtend. Een groot voorpagina-artikel over het seksleven van onze eerste minister. Geen blanco voorpagina. Er is geen plaats meer voor mijn artikel. En moet je nu kijken. Onze krant van overmorgen kan ik hier ook al lezen. Dat zouden mijn collega’s moeten weten. Dat alle artikelen van overmorgen eigenlijk al geschreven zijn. Op de voorpagina van overmorgen zie je een grote foto van een of andere idioot die ligt te slapen in zijn auto. Je kan zijn gezicht niet zien. Hij ligt op zijn stuur. Een minister, denk ik, of een president, of een filmster.
“Phantom Images”, de Secretnetversie van “Google Afbeeldingen”. Foto’s van de grote en kleine moordenaars en slachtoffers, die de afgelopen jaren in onze krant figureerden. Velen van hen dragen een donkere bril.
Mensen die een dubbelleven leiden, dragen bijna allemaal een donkere bril. Een zonnebril. Of een bril met spiegelglazen. Dat doen ze omdat ze weten dat de blik in hun ogen hen kan verraden. Er lopen in ons land duizenden mensen rond met een donkere bril. In steden, maar ook in dorpen. In het kleinste warenhuis in het kleinste dorp vind je aan de kassa altijd een rek met zonnebrillen. Donkere brillen of brillen met spiegelglas. Ook in de herfst. Ook in de winter. Is je dat al opgevallen?
En nu Darwin. Wist Darwin dat er elke dag, overal ter wereld, baby’s worden geboren, die gedoemd zijn om een dubbelleven te leiden? Ze moeten tegelijkertijd leven in de gewone realiteit, en in de oerdimensie. Dat was in de negentiende eeuw zo, en dat geldt nu nog steeds. Wisten Darwin en zijn volgelingen dat de evolutie van beschaving en cultuur enkel voor de gewone wereld geldt? Maar dat de oerdimensie is blijven steken in een genadeloze strijd tussen jager en prooi. Als hij het wist, waarom schreef die klootzak daar dan niet over? Waarom deed hij dat niet? Ik wil dus weten of Darwin kan aangeklaagd worden voor schuldig verzuim. Als dat zo is, wordt dat de titel van mijn artikel.
Nu geen tijd meer verliezen. “Charles Darwin” typen. Daar heb je de beelden. Ook hier geschilderde en gefotografeerde portretten. Shit. Geen geluk. Even verder scrollen. Daar heb je het. Een echte foto van Darwin. Darwin zit in ontbloot bovenlijf tussen een hoop jonge kerels. Hij lijkt sprekend op die vent van de portretten. Alleen draagt deze Darwin een donkere bril. En nu Herbert Spencer, de sociale Darwinist. Ook een donkere bril. Of Edward Wilson, de sociobioloog. Donkere bril. Meer hoef ik niet te weten. Of toch. Zou het kunnen dat … ? ‘Sigmund Freud’ typen. Op internet zag ik foto’s van Freud. Hij droeg een rond doorschijnend brilletje. Maar hier. Yes, dat dacht ik al. Ook een foto van Freud met een donkere bril. Sigmund Freud met zijn gelul over het onderbewuste. Het door seks doorbloede onderbewuste. Fuck you, onderbewuste. De oerdimensie is door en door bewust. Dus ook Freud wist van de oerdimensie. Daar ben ik nu zeker van. De hele theorie van Freud was een afleidingspoging. Hij verschoof de gruwel van het leven angstvallig naar de wereld van de dromen. Hij wilde gewoon de aandacht afleiden van de oerdimensie. Darwin en Freud, dat zijn vette namen in de kop van mijn artikel.
Ik ben de laatst overgebleven onderzoeksjournalist van mijn kwaliteitskrant. De hoofdredacteur kan nu wel ophouden met zijn dreigementen. Hij kan me niet ontslaan. Vanaf morgen ben ik op de redactie incontournable.
Snel terug naar mijn desk, ik moet de gebrilde koppen nog op het artikel plakken. Om mezelf te belonen, neem ik een van de flessen whisky van onze hoofdredacteur mee.
Ik heb mijn tekst via intranet naar Filip gestuurd. Morgenochtend zal mijn voorpagina-artikel de goed geklede en moreel hoogstaande lezers van deze kwaliteitskrant een shock bezorgen. Ik ram hen het bestaan van de tweede levensdimensie door hun strot. De oerdimensie. Alleen al in ons land, leiden duizenden mensen in het geheim een verschrikkelijk dubbelleven. Ze leven in het gewone leven, maar ze leven tegelijkertijd in de oerdimensie. Ze zien, horen, ruiken, voelen en handelen in twee dimensies tegelijk. Het gaat om mannen, vrouwen, en kinderen. Ze wonen in onze steden. Maar ook in onze dorpen. Het zijn allemaal jagers of prooien. De ene keer jager. De andere keer prooi. Sommigen zijn altijd jager. Anderen zijn altijd prooi Het zijn mensen zoals ik. Wij kunnen er niets aan doen. Het zit in onze genen.
Toen ik nog een kind was, ontdekte ik voor het eerst de oerdimensie in mezelf. In mijn cowboypak dwong ik mijn vrienden genadeloos op hun knieën. Ik bezorgde hen onzichtbare letsels. Echte letsels. Ondertussen moesten ze naar mijn loerende ogen kijken. Mijn prooien hadden van die grote starende blauwe kinderogen.
Toen ik tien jaar was, werd ik voor het eerst zelf een prooi. Het was een kaartavond. Mijn oom en tante kwamen elke zondagavond bij ons thuis kaarten Dat deden ze al jaren. Mijn oom en tante leken best aardig. Op zo’n avond zat ik gewoon te kijken naar de handen van mijn vader en moeder, mijn tante en mijn oom. Ondertussen at ik een kom chips leeg. Om een of andere reden keek ik die avond voor het eerst recht in de ogen van mijn oom. Er was iets met zijn ogen. Net zoals er al jaren iets was met mijn ogen. Toen onze blikken elkaar kruisten, waren zijn ogen een fractie van een seconde wijd opengesperd. Er ging een schok door mijn lijf. Ik herkende die grote pupillen. Vanaf toen wist ik dat mijn oom ook in de oerdimensie leefde. De dimensie van jager en prooi. Ik wist toen dat hij het ook van mij wist. De hele avond durfde ik niet meer naar hem te kijken. Ik was deze keer de prooi. De blik van het wilde dier in hem wilde ik niet zien. Toen hij terugkwam van het toilet kneep hij hard in mijn schouder. Terwijl zijn lippen gewoon over koetjes en kalfjes praatten met mijn ouders, voelde ik zijn hand op mijn schouder. Het was de dwingende hand van de jager. Hij was in de oerdimensie mijn jager. De genadeloze jager. In onze huiskamer was het alleen mijn oom die mijn angst rook. Mijn ouders hadden niets in de gaten. Hun vredig leventje rond de keukentafel ging gewoon verder. Het ging toen tussen mijn oom en mij. Ik was nog een kind. Heel alleen stond ik tegenover die grote stevig gebouwde man. Mijn oom wilde mij bezitten. Hij heeft me jarenlang geslagen en verkracht. Niet omdat hij een crimineel was. Het was zijn oerinstinct. Zo gaat het er in de oerdimensie nu eenmaal aan toe. De sterkere dieren onderwerpen, misbruiken of doden de zwakkere.
Vanaf het moment dat mijn oom en ik wisten dat hij mijn jager was, droeg mijn oom een donkere bril. Hij wilde zijn ogen voor mij verbergen. Hij wilde niet dat ik in zijn ogen bevestigd zou zien, dat hij de jager was. En mijn oom wilde ook niet dat ik kon zien hoe hij al mijn bewegingen voortdurend volgde. Hoe hij mij als zijn prooi beloerde. Ik kocht ook een donkere bril. Op die manier hoopte ik mijn ogen en mezelf onzichtbaar te maken voor de bijtende blik van mijn oom en andere jagers.
Ik heb de voorbije jaren als journalist gezwegen over de oerdimensie. Degenen die niet in de oerdimensie leven, willen het niet geloven, dacht ik altijd. En degenen die er wel in leven, willen niet dat het bekend wordt gemaakt. Dan zouden ze aan hun vrouw, man of kinderen moeten uitleggen dat ze de jager of prooi zijn van andere mensen. Leg dat maar eens uit aan moderne moraliserende medeburgers. Het aantal echtscheidingen zou fenomenaal pieken. Of leg maar eens aan de politie uit dat je een prooi bent. Ze zullen lachen bij de politie. Op veel bescherming hoef je niet te rekenen,. Misschien laten ze je zelfs opsluiten. En wat als je zegt dat je een jager bent? In de oerdimensie bestaan geen regels. Daar is geen goed of kwaad. Geen dader of slachtoffer. Daar geldt alleen het recht van de sterkste. Leg dat maar eens uit aan de politie, terwijl je prooi, je “slachtoffer”, bloedend voor je voeten ligt. Hoe leg je dat uit?
Maar ik mag niet meer zwijgen. Sinds enkele dagen weet ik dat ook mijn zoon een dubbelleven leidt. Hij vroeg me enkele dagen geleden een zonnebril met spiegelglas voor zijn verjaardag. Mijn zoontje is zes.
Wij moeten gered worden. Wetenschappers en wereldverbeteraars moeten ons, jagers en prooien, eindelijk verlossen uit ons uitzichtloze lijden.
***
De ochtendzon brandt door de grote ramen. Mijn hoofd hijs ik van het toetsenbord. Ik moet geslapen hebben op mijn desk. Teveel whisky gezopen. Tja, dat komt ervan als je een éénmansfeestje bouwt. Dan moet je alle drank zelf opdrinken. Ik trek mijn jas aan en loop naar de uitgang van het redactiegebouw. Daar staat Filip. Onze eindredacteur is om een of andere reden de hele nacht op me blijven wachten.
‘Bedankt,’ zeg ik. Hij knikt alleen maar.
Terwijl ik met de eindredacteur in de lift sta, kan ik vrij door zijn brillenglazen kijken. Zijn ogen liggen diep in hun kassen. Je kan zijn ogen bijna niet zien onder zijn dikke wenkbrauwen.
‘De persen hebben gedraaid,’ zegt Filip, terwijl de lift zakt, ‘de kranten liggen nu in de winkels.’
We verlaten het gebouw. Het is nog vroeg in de ochtend, maar de zon prikt al in je ogen.
‘Vreemd,’ zegt Filip, ‘de nachtwaker is er niet meer. Dat zal ik straks aan de chef rapporteren.’
Filip stapt in zijn auto.
De Secretnetversie van onze ochtendkrant, denk ik plots. Op de voorpagina stond niets over de bril van Darwin.
‘Filip,’ roep ik. Hij draait het raampje van zijn auto open.
‘Wat?,’ zeg hij.
‘Het seksleven van onze eerste minister,’ zeg ik. ‘Heb je het seksleven van onze eerste minister op de voorpagina van onze papieren krant gezet?’
Hij kijk me vreemd aan. Alsof hij het niet begrijpt. Of hij doet alsof.
‘En mijn artikel?, roep ik, ‘heb je mijn artikel in de krant gezet?’
‘Jouw artikel staat op de voorpagina,’ zegt hij. ‘Ik heb het in ieder geval op de voorpagina gezet.’
‘Kan ik je geloven?,’ zeg ik. ‘Durf je met me meegaan naar de krantenwinkel?’
Ik kijk naar hem. Het is de eerste keer dat ik naar hem kijk in het zonlicht. Ik ken hem eigenlijk alleen maar van de sombere halfverduisterde lokalen van de redactiezaal. De glazen van zijn bril. Ik blijf naar die glazen kijken. Ze worden steeds donkerder terwijl ik naar hem kijk.
Hij heeft fototropische glazen in zijn bril. De glazen kleuren vanzelf donker door de ultraviolette stralen van het zonlicht. Ik kan zijn ogen niet meer zien achter de duistere brillenglazen. Onze eindredacteur is één van ons, dat is nu wel duidelijk.
Ik grijp iets zwaars van de grond en ga naar hem toe. Een zwaai met een grote steen. De steen van een jager. Zijn hoofd valt voorover. Dan sla ik nog eens. Keihard. Zijn hoofd ligt bewegingsloos op zijn stuur. Ik schrik. Ik herken dat beeld. De Secretnetversie van onze krant. De voorpagina van morgen. Het is nog erger dan ik dacht. Secretnet verzamelt niet alleen alle oude waarheden, ze dirigeert ook alle toekomstige.
Er lekt bloed uit de mond van Filip. Heb ik iemand ‘vermoord’? Ben ik een ‘dader’? Zal de politie me arresteren? Maar waarom zouden ze mij verdenken? Niemand heeft Filip en mij hier samen gezien. Er is wel één groot probleem. Stel dat onze eindredacteur toch de waarheid sprak, dat mijn artikel over de bril van Darwin vandaag op de voorpagina staat van onze gedrukte krant. Dan zal iedereen mij linken aan deze ‘moord’. Dan zetten ze me voor altijd achter tralies.
Ik moet alle exemplaren van onze ochtendkrant uit de krantenwinkels weghalen. Nu, onmiddellijk. Niemand mag mijn artikel lezen. Ik heb nog een kwartier tot de winkels opengaan. Hoeveel krantenwinkels zijn er in ons land? Honderden? Ik zal dus heel hard moeten rennen. Maar dat heb ik in het verleden geleerd. Toen ik meestal de prooi was. Ik moet heel hard rennen. Een andere keuze heb ik niet. Kiezen is een luxe die de oerdimensie niet kent.
(Het verhaal werd eerder gepubliceerd in het ledenblad van het Antwerpse literaire café Den Hopsack, nr 1, 2012).