De index. Meten is weten. Als het resultaat je niet zint, schaf de maatstaf af
Opinie, Nieuws, Economie, Milieu, Politiek, België, Opinie, Duurzame ontwikkeling, Index, Koopkracht, GDF-SUEZ en ELECTRABEL, Rio+20 - Bernard Mazijn

De index. Meten is weten. Als het resultaat je niet zint, schaf de maatstaf af

Mag ik even? Mag ik de politieke discussie over de index even koppelen aan het streven naar duurzame ontwikkeling? Ja, ik weet wel, dat laatste wordt in sommige gremia meewarig afgedaan als ‘uit de tijd’. Bernard Mazijn stelt zich vragen over de manier waarop met de index wordt omgegaan.

woensdag 15 februari 2012 17:50
Spread the love

Het moet trouwens gezegd: die hoofdschuddende reactie komt voor bij zowat alle politieke families. Hoewel, straks, in de aanloop naar Rio+20, de top over de aarde met vele staatshoofden en regeringsleiders in juni 2012 – ‘pour la galérie’? – zal iedereen wellicht zijn of haar mond vol hebben over het belang ervan voor de toekomstige generaties. Gedurende de drie dagen van de top …

De toekomstige generaties: onze kinderen en kleinkinderen. Dat brengt ons meteen tot het onderwerp van dit schrijfsel. Moeten we niet steevast de lange termijn voor ogen houden? Is het niet de bedoeling om de welvaart van onze nazaten te vrijwaren? Hoe strookt dit met de kortetermijnoverwegingen over concurrentievermogen en competitiviteit? Laat ons even de link leggen.

Niet akkoord met het resultaat van een meting? Schaf de indicator dan maar af

Wat is de ‘index der consumptieprijzen in België’? Het is een economische indicator om de evolutie van de ‘levensduurte’ te meten. De indicator geeft aan wat de prijsontwikkeling is van een korf door gezinnen aangekochte goederen en diensten over de maanden en jaren heen. Die korf zou moeten representatief zijn voor de verbruiksgewoonten van de huishoudens. Enkele jaren geleden hebben we die consumptieprijsindex reeds gecorrigeerd door er de ‘ongezonde producten’ uit te halen: diesel, benzine, alcohol en tabak. Er werd toen ook al gefulmineerd dat dit een gecamoufleerde besparingsmaatregel was.

Maar nu wil men in sommige kringen nog een stap verder gaan. Er wordt geschermd met argumenten als concurrentievermogen en competitiviteit van onze ondernemingen. Daarom zouden – op zijn minst – nog een aantal andere ‘producten’ uit de index moeten worden gehaald, niet in het minst energie en voedsel.

De reden hiervoor is – zo wordt aangegeven – dat we voor deze producten te veel afhangen van fluctuatie op de internationale markt. De index als dusdanig – met het beoogde doel, met name het behouden van de koopkracht van de mensen – lijkt niet te worden verworpen. Let wel, sommige willen de index helemaal afschaffen.

Het is toch wel bevreemdend vast te stellen dat men – wanneer men niet akkoord gaat met het resultaat van een meting (en de doorwerking ervan in het beleid) – de indicator dan maar wil veranderen (of afschaffen). Concreet: men vindt het vervelend dat de index aantoont dat de koopkracht van de mensen daalt en dat er bijgevolg maatregelen moeten worden genomen om deze op peil te houden. Dus wil men die producten uit de korf halen die hiervoor verantwoordelijk zijn. Armoede verzekerd.

Brundtland-rapport over duurzame ontwikkeling

Ter vergelijking. In een wagen hebben we een snelheidsmeter die geijkt wordt op een afgesproken standaard: km/uur. Het beleid legt wegens de verkeerveiligheid beperkingen op aan de snelheid: 50 km/uur in bebouwde kom, 120 km/uur op autosnelwegen, enz. Om een parallel te trekken met de discussie over de index: het komt er op neer dat sommigen ervoor pleiten om de eerste 30 km/uur die wordt gehaald, niet in rekening te brengen en pas vanaf dan te beginnen meten en hierbij de chauffeur het idee te geven dat hij goed bezig is. Maar in realiteit zou een wagen dan 80 km/uur in bebouwde kom halen en 150 km/uur op de autosnelweg. Dodelijk.

Zou het niet logisch zijn dat we even nagaan of er de laatste vijfentwintig jaar – inderdaad sedert het verschijnen van het Brundtland-rapport over duurzame ontwikkeling uit 1987 – hoe het zo ver is kunnen komen. Dat we ons kritisch de vraag stellen waarom we het energiesysteem (vraag en aanbod) niet in duurzame richting hebben geheroriënteerd?

Dat met eenzelfde ingesteldheid wordt nagegaan hoe het landbouw- en voedselsysteem in elkaar zit? Dit gaat over de oorzaken. Even tussendoor: als we zo’n analyse maken, dan moet niet alleen rekening worden gehouden met de economische overwegingen, maar evenzeer met de ecologische en sociale impact van onze keuzes in de voorbije vijfentwintig jaar.

Deze analyse moet ons dan in staat stellen om de volgende vijfentwintig jaar voor te bereiden door het nemen van doortastende maatregelen op het vlak van deze beide en vele andere systemen. Het laat ons dan wellicht toe om de prijsevolutie minder afhankelijk te maken van internationale fluctuaties. Op die manier zal de index nog altijd meten wat deze moet meten – de koopkracht van de mensen – maar zal het resultaat misschien meer worden geapprecieerd in de genoemde gremia.

Wie heeft er belang bij een wijziging van het energiesysteem?

Alhoewel. De vraag is wie er belang heeft bij een wijziging van bijvoorbeeld het energiesysteem. Een voorbeeld. Een wettelijke basis uit 2007 bepaalt dat een gedeelte van de nucleaire provisie moet worden voorbehouden voor initiatieven die zich bezighouden met energiebesparende maatregelen in gebouwen. Die nucleaire provisie, bedoeld voor de ontmanteling van de kerncentrales, wordt beheert door Synatom. Er wordt gefluisterd dat deze maatschappij onder rechtstreekse controle staat van Electrabel en bijgevolg van GDF-Suez in Parijs.

Het gedeelte dat voorzien werd in de regelgeving, wordt uitgedrukt in een percentage van de totaalsom: er zou nu ongeveer 125 miljoen euro beschikbaar moeten zijn dat zou kunnen worden aangewend als investeringskapitaal voor energiebesparing. En wat is er sedert 2007 gebeurd? Niks. Synatom heeft elk initiatief onmogelijk gemaakt door het stellen van onmogelijke administratieve eisen. Obstructie?

Dit is maar een voorbeeld. Er valt immers veel meer te vertellen over het ontbreken van een coherente aanpak van de energieproblematiek in ons land. Alles samen zorgt het ervoor dat het investeren in energiebesparing in huizen, ook van de minst bedeelden in deze samenleving, trager verloopt dan zou moeten.

Elk jaar worden enkele duizenden woningen aangepakt, terwijl het enkele tienduizenden zouden moeten zijn. Jaarlijks wordt in enkele duizenden woningen een gedeeltelijke energetische renovatie doorgevoerd, terwijl de werkelijke noden jaarlijks gaan over enkele tienduizenden woningen met een zo volledig mogelijke energetische renovatie.

Indien het beleid om deze doelstelling te halen voluit zou kunnen gaan, zou de energieprijs zakken volgens de economische wetmatigheid: minder vraag beïnvloedt de prijs. En als daarenboven de randvoorwaarden worden gecreëerd om slim te investeren in het aanbod, dan zou die minder afhankelijk zijn van de fluctuaties op de internationale markt. Ook dit zou de prijs van energie gunstig kunnen beïnvloeden.

Het plaatje wordt duidelijk, niet? Als we de oorzaak van de stijgende prijzen aanpakken, dan kunnen we de trend omkeren. Als we de tendens omkeren, dan geeft dezelfde indicator, de index, een lagere meting aan. Dan zijn er geen argumenten meer om aan de koopkracht-indicator te morrelen omdat het resultaat van de meting ons niet zint.

Oh ja, nog enkele puntjes. Als uitsmijter

Wat hierboven beschreven werd voor het energiesysteem, geldt ook voor de andere systemen (landbouw/voeding, transport enz.). Het aanpakken van deze systemen op lange termijn wordt systeeminnovatie binnen een kader van duurzame ontwikkeling genoemd. Jammer genoeg gaat het beleid hier al te vaak aan voorbij en wordt door overheidsinstanties vaak stapsgewijze innovatie gesteund die regelrecht ingaat tegen duurzame ontwikkeling.

En nog. Bedrijfsfederaties en vakbondscentrales zijn er niet op georganiseerd om systeeminnovatie mogelijk te maken. Ze zijn strak verticaal georganiseerd en verdedigen door dik en dun hun sector. Binnen het streven naar duurzame ontwikkeling (o.a. via systeeminnovatie) zal de organisatie van onze samenleving wijzigen: nieuwe, andere bedrijven zullen moeten toeleveren om dit mogelijk te maken.

Er is dus ook bij de genoemde organisaties (werkgevers, werknemers) – inderdaad al 25 jaar – nood, dringend nood aan modernisering. Maatschappelijke verantwoordelijkheid moet immers niet alleen door die andere daar worden opgenomen. Of alles verwachten van dé overheid.

Bernard Mazijn

Bernard Mazijn is hoogleraar Duurzame Ontwikkeling aan de Universiteit Gent.

take down
the paywall
steun ons nu!