Dinsdag 22 februari.
Gisteren werden niet alleen Rafik en ik ontvangen in Caïro, maar ook ander schoon volk: William Burns, VS-onderstaatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, en David Cameron, de Britse Premier. Om te helpen met de transitie, weet je wel. Wat dat betekent, zagen we ‘s avonds live op tv. De Egyptische hoge militaire raad hield er een groots communicatieoffensief, dat tot 2 uur in de ochtend doorging. Dat ze bruggen van vertrouwen wilden bouwen tussen het leger en het volk, dat Egypte nu weer samen vooruit moest, blablabla. En vooral: dat de stakingen die nog altijd doorgingen, onwettig en zelfs contrarevolutionair waren, in veel gevallen trouwens aangestoken door de politie en de partij van Moebarak (sic).
De volgende dag waren diezelfde hoge militairen dan ook de kop van jut op het Tahrir-plein. Weg met de hele regering, weg met de hele grondwet, weg met 300 rechters, een minimumloon die naam waardig: de slogans van de actievoerders logen er niet om. Het was een speciaal gevoel om daar zo tussen te staan. Het had iets van een grote kermis, met overal de Egyptische kleuren – je kon ze ter plaatse met verf op je gezicht laten aanbrengen. Maar het was ook een uiting van blijvende woede, verontwaardiging en onverzettelijkheid. En het ging er heel democratisch en participatief aan toe: gelijk wie kon Speaker’s Corner-gewijs het woord nemen, en al wie een slogan begon werd direct in koor achternageroepen.
Maar onze dag werd toch vooral gemerkt door de ontmoeting met twee straffe oudjes. In het antieke koffiehuis Groppi, ergens ‘down town’, luisterden we geboeid naar het levensverhaal van Fathallah Mahrous, een 75-jarige vakbondsactivist – jawel! – uit Alexandrië. De man had onder Nasser drie jaar in een afgelegen woestijngevangenis doorgebracht, en was onder Sadat nog eens vijf jaar ondergronds gebleven. Maar vandaag blinken zijn oogjes: “De laatste jaren zijn er tot 1000 stakingen per jaar geweest, vertelt hij, van Aswan tot Alexandrië. En die maken volledig deel uit van de revolutie, die immers niet alleen om vrijheid draait, maar evengoed om brood.”
In de namiddag gaan we op de thee bij Nawal Al Saadawi, in haar appartementje op de 26ste verdieping van een flatgebouw met uitzicht over de Nijl. Deze grote dame schoolde zich in vroegere levens al om van thoraxchirurg tot psychiater, maar is nu toch vooral schrijfster (De gesluierde Eva en zoveel meer), politieke activiste en feministe. Op haar 80 jaar ziet ze haar grote droom uitkomen: “En daar heb ik 70 jaar op gewacht, vertelt ze, want als meisje van tien droomde ik al van de revolutie!”
Toch wil ze (nog) niet spreken van een echte bevrijding: “Het systeem moet weg van top tot teen, en totnutoe is alleen nog maar de top weg. En eigenlijk zelfs nog niet helemaal, want Moebarak heeft het land nog niet verlaten.” Nawal wordt lyrisch over de eenheid en de jeugd, de passie en de vrouwen in de Egyptische revolutie. Ze heeft het schrijven aan haar laatste boek onderbroken en is meteen aan een nieuw begonnen, want het zijn nieuwe tijden. We horen nog van haar!
En als uitsmijter een Moebarak-mop, die hier veelvuldig de ronde doen. Vlak voor zijn val fluisteren zijn trouwe dienaars Moebarak in dat het nu toch echt wel tijd is om afscheid te nemen van het Egyptische volk. Vraagt Moebarak: “Hoe? Wat? Waar gaan die misschien allemaal naartoe?” 🙂
Meer over de sitautie in Egypte op de blog van Bert.