Longread -

Waarom revolutie?

Exclusief op DeWereldMorgen.be, een voorpublicatie uit het boek 'Waarom revolutie? Het handboek voor wereldverbeteraars'. Voor wie antwoorden zoekt die tegemoetkomen aan de radicaliteit van de problemen waar we mee kampen, is het boek een verademing.

woensdag 20 maart 2024 12:12
Spread the love

 

Het boek bestellen kan op www.waaromrevolutie.com

Pygmalion, de Cypriotische prins uit de Griekse mythologie, was zo bang voor ontrouw dat hij liever vrijgezel bleef. Ter compensatie had hij een beeld gemaakt van een vrouw die in die mate de perfectie benaderde dat hij er verliefd op werd.

Op een dag sprak hij voor de godin van de liefde de wens uit een vrouw te vinden die op zijn beeld zou lijken. Toen hij die dag zijn beeld op de mond kuste kwam het tot leven.

Standbeelden komen niet tot leven. En mythes zijn geen geldige argumenten. Maar er ligt vaak wel een diepere wijsheid in verscholen. In dit geval dat het beeld en de verwachtingen die je hebt van de werkelijkheid, deze werkelijkheid mee vorm kunnen geven.

Vandaar dat Pygmalion zijn naam verleende aan het sociaal-psychologisch onderzoek van Leonore Jacobsen en Robert Rosenthal.

De onderzoekers namen een IQ-test af bij leerlingen uit een klas van een basisschool in Californië. Achteraf vertelden ze aan de leerkrachten van welke kinderen men – zogezegd op basis van deze test – kon verwachten dat ze snel vooruit zouden gaan.

In werkelijkheid waren die leerlingen per toeval uitgekozen, maar het resultaat was dat ze na een jaar toch gemiddeld significant hoger scoorden op een nieuwe IQ-test dan de rest van de klas. In vervolgstudies werden deze bevindingen keer op keer bevestigd.

Het beeld dat je hebt van de werkelijkheid geeft de werkelijkheid mee vorm: het Pygmalion-effect.

Een moderne versie van de mythe van Pygmalion is het verhaal van de twee kikkers die in een kuil gevallen zijn. “Dat lukt je nooit”, schreeuwen alle andere kikkers hen toe wanneer ze zich afvragen hoe ze eruit kunnen raken. Ook wanneer ze beginnen te springen, blijven de andere kikkers hen vertellen dat ze moeten stoppen, dat ze zo goed als dood zijn.

Uiteindelijk neemt één van de kikkers aan wat de anderen roepen en geeft het op. Hij valt neer en sterft. De andere kikker begint echter steeds harder te springen en raakt uiteindelijk wel uit de put. Achteraf blijkt de tweede kikker doof te zijn. Hij had het geroep van de andere kikkers als aanmoedigingen geïnterpreteerd.

Weinig zaken die zo dodelijk kunnen zijn als het idee dat je zogenaamd realistisch moet zijn, dat je dromen onmogelijk zijn, dat er geen alternatief is voor de situatie zoals die is. Laat net dat het sluitstuk zijn van de ideologische dominantie van het hedendaagse kapitalisme: TINA, there is no alternative.

De maatschappelijke variant van het Pygmalion-effect is het raam van Overton, genoemd naar de Amerikaanse jurist, Joseph Overton. Binnen het raam bevinden zich de ideeën die als mogelijk worden beschouwd en het establishment doet er alles aan om de ruimte voor progressieve ideeën binnen dat raam zo sterk mogelijk in te perken. Once one dismisses the rest of all possible worlds. One finds that this is the best of all possible worlds!

Als er vandaag nog geen pensioen zou bestaan, zou dat voorstel zeker en vast als utopisch worden afgedaan. Gratis geld krijgen om niet te werken, dat kan niet. Gratis bestaat niet. Voor niks gaat alleen de zon op. En wie gaat dat betalen? Of de afschaffing van kinderarbeid. Het zal onze concurrentiepositie ondermijnen. Het kapitaal zal wegtrekken. Wie beweert dat zoiets mogelijk is, snapt niets van economie. There is no alternative.

“Er is op zich niets mis met ongelijkheid”, zo stelt Gwendolyn Rutten, toenmalig voorzitter van de Belgische liberale partij, Open VLD. De rijkdom zal naar beneden doordruppelen en dus is wat goed is voor de rijken uiteindelijk het beste voor iedereen; dat is de essentie van de neoliberale trickle down economics.

“Veel mensen kunnen zich vandaag makkelijker het einde van de wereld inbeelden dan het einde van het kapitalisme”

Maar in 2008 brengen die rijken de samenleving op de rand van de afgrond en breekt er een economische crisis uit waarvan de gevolgen het hardst gevoeld worden door de armsten. Het neoliberale wereldbeeld komt onder druk te staan. In 2013 verscheen de dikke klepper ‘Kapitaal in de 21e eeuw’ van hoogleraar economie, Thomas Piketty, waarin hij aantoont dat in het kapitalisme veel geld hebben meer oplevert dan hard werken. 

De rijkdom druppelt helemaal niet door, de ongelijkheid neemt toe. En dat is helemaal niet beter voor iedereen. Dat is slechter voor iedereen, zo toont emeritus hoogleraar sociale epidemiologie Richard Wilkinson aan in zijn boeken ‘The Spirit Level’ en ‘The Inner Level’. Meer gelijke samenlevingen hebben een kleinere ecologische voetafdruk, minder criminaliteit, minder zelfdoding, enzovoort. Zelfs rijke mensen hebben in meer gelijke samenlevingen een beter psychologisch welbevinden. Wilkinson zet trickle down economics op haar kop.

De oude wereld sterft, maar de nieuwe wereld heeft het op dit moment nog moeilijk om geboren te worden. Veel mensen kunnen zich vandaag makkelijker het einde van de wereld inbeelden dan het einde van het kapitalisme. Dat gebrek aan verbeeldingskracht is natuurlijk geen toeval.

“Het zijn juist de ideeën die de samenleving boetseren, en dus moet de maatschappelijke elite zeer zorgvuldig zijn in het kiezen van de ideeën die ze propageert”, legt Bart De Wever, voorzitter van de Vlaams-nationalistische partij N-VA, uit op een onbewaakt eerlijk moment. De heersende ideeën komen niet uit de lucht gevallen, zo leert De Wever ons.

Er bestaat blijkbaar een elite die zeer zorgvuldig te werk gaat in het opleggen van haar wereldbeeld. “Als je erkent dat het bij de ideeën begint, dan geef je ook toe dat het bij de elite zal beginnen, want die is producent van de ideeën”, gaat De Wever verder.

Er zit een zekere ironie in De Wevers uitspraken. Geloven dat het de geniale ideeën van de elite zijn die de samenleving vorm geven, is natuurlijk een comfortabele gedachte als je zelf tot die elite behoort. Niet enkel kan je jezelf voorstellen als boetseerder van de wereld, je hoeft je ook geen zorgen meer te maken over de omstandigheden die veel hardwerkende mensen uit de boot doen vallen. Wie arm is, heeft gewoon niet de juiste ideeën, heeft het gat in de markt nog niet gevonden of is niet slim genoeg.

Mocht De Wever in andere omstandigheden zijn opgegroeid, zou hij misschien een andere kijk op de zaken hebben gehad. Mika bijvoorbeeld is 11 jaar en groeit op in armoede. Die ervaring vertaalt zich in een heel ander wereldbeeld. “Ik denk dat als je meer geld hebt, je slimmer wordt”, vertelt hij in een reportage van het onderzoeksprogramma Pano over kinderarmoede.

Zo’n uitspraak komt hard binnen, omdat je weet dat het waar is. De sociaal-economische achtergrond van je ouders is de belangrijkste voorspeller van slaagkansen in het onderwijs. Aan de andere kant, uit zijn ervaring put Mika wel het gezond verstand dat De Wever ergens onderweg is verloren. Dat het niet hun gebrek aan ideeën is dat ervoor zorgt dat mensen in armoede terechtkomen, maar dat het wel de armoedige omgeving waarin ze leven is die hun ideeën vorm geeft, bijvoorbeeld.

Volgens Friedrich Engels, die samen met Karl Marx de basis van het marxisme legde, was “de vraag naar de verhouding van het denken tot het zijn, van de geest tot de natuur, de belangrijkste vraag van de gehele filosofie.”

Je kan de geschiedenis van de filosofie in twee kampen opdelen. Zij die zeggen dat de ideeën er eerst waren en de materiële wereld daar een afbeelding van vormt noemen we de idealisten. “De anderen,”schrijft Engels, “die de natuur als het oorspronkelijke beschouwden, behoren tot de verschillende scholen van het materialisme.

Het wereldbeeld van Bart De Wever is idealistisch. In het inzicht van Mika ligt de kiem van een materialistisch wereldbeeld. Dit is een boek dat kant kiest. Voor de Mika’s van deze wereld, tegen de Bart De Wevers van deze wereld. En dus ook voor het materialisme,  tegen het idealisme. Omdat het inzicht van Mika getuigt van gezond verstand.

Natuurlijk spelen ideeën een belangrijke rol in de ontwikkeling van de samenleving. Maar om te denken moet je leven, om te leven moet je eten en om te eten moet je produceren.

In het begin was de daad

“In het begin was het woord. En het woord was bij God. En het woord was God.” Zo opent het scheppingsverhaal in het evangelie van Johannes. De kracht van zo’n scheppingsverhaal komt wellicht voort uit het feit dat het een antwoord biedt op de fascinerende vraag waar de wereld vandaan komt.

Wat was er eerst? Het soort vraag waarmee kinderen hun ouders soms tot wanhoop drijven. Kinderen hebben de gave van de verwondering. Ze stellen zich vragen over zaken waarvan volwassenen al lang hebben geaccepteerd dat ze nu eenmaal zo zijn.

Het antwoord uit het evangelie dat de wereld een idee van een buiten de wereld staande God was, klinkt vandaag misschien weinig overtuigend. Het is in ieder geval een stuk interessanter dan te zeggen dat de wereld er nu eenmaal is, alsof dat altijd zo geweest is. Wie enkel ziet wat er is, kan de dingen slechts op verschillende manieren interpreteren, het komt er op aan ze te veranderen. Daarvoor moet je beginnen met te kijken naar wat er was, om zo te zien wat er kan komen.

Wie het evangelie van Johannes ook uit het hoofd moet hebben gekend was Georges Lemaître. Lemaître was priester en natuurkundige aan de Katholieke Universiteit van Leuven. De bevindingen van zijn wetenschappelijk onderzoek zouden het evangelie echter helemaal op zijn kop zetten.

In het begin, zo ontdekte Lemaître, was niet het woord, maar een oeratoom die een grote knal maakte: de oerknal. Niet enkel het evangelie van Johannes, ook het wetenschappelijke wereldbeeld werd volledig omgekeerd door de theorie van de oerknal. Vroeger ging men uit van een statisch heelal: een heelal dat er altijd al was en altijd zal zijn.

De theorie van Lemaître brengt een heel andere, dialectische kijk op de zaken. Dat alles voortkomt uit één en dezelfde oeratoom betekent niet enkel dat alle dingen met elkaar verbonden zijn of samenhangen. Het betekent ook dat de dingen niet gewoon zijn, maar in beweging zijn, ontstaan en vergaan. En interne tegenstrijdigheden kunnen het ene sprongsgewijs doen omslaan in het tegendeel. “Things change and that’s just the way it is” vat Tupac het samen. Het is omdat de dingen zijn zoals ze zijn, dat de dingen niet zullen blijven zoals ze zijn.

Zo’n 13,5 miljard jaar geleden ontstonden in de oerknal materie, energie, tijd en ruimte. De wetenschap van deze fundamentele bouwstenen van ons heelal noemen we natuurkunde. Driehonderdduizend jaar na hun ontstaan begonnen materie en energie samen te klonteren in atomen, die zich vervolgens samenvoegden in moleculen. De wetenschap die atomen en moleculen bestudeert noemen we chemie. 3,5 miljard jaar geleden vormden bepaalde molecules op de planeet aarde opvallend grote, complexe structuren die organismen heten. De wetenschap van die organismen noemen we biologie.

Zoals de fysica werd ook het denken over biologie lange tijd gedomineerd door een statisch wereldbeeld. Alle levende dingen werden geordend in een ladder van het zijn. De rangorde is onveranderlijk en wat lager staat op de ladder komt voort uit wat hoger staat. Bovenaan stond God. Net daaronder stonden de Engelen die net als God enkel bestonden als vorm, als geest.

Materie werd gezien als veranderlijk en dus minder fundamenteel dan de geest. Onderaan stonden achtereenvolgens planten en dieren die louter uit sterfelijke materie bestonden. De mens – zo dacht men – stond tussen de dieren en de Engelen omdat we sterfelijk zijn, maar ook een onsterfelijke, immateriële ziel hebben.

Ook hier zette wetenschappelijk onderzoek op basis van nauwgezette observatie die wereldvisie op haar kop. De evolutietheorie van Charles Darwin zou de ladder van het leven niet enkel omkeren. Darwin haalde ook alle schotten weg. Er is geen absoluut onderscheid tussen mensen en dieren. De mens komt voort uit en is deel van de natuur. We zijn de kinderen van apen waarbij zich doorheen de voortplanting contingente afwijkingen hebben voorgedaan. En de opeenhoping van afwijkingen kan voor een kwalitatieve evolutionaire sprong naar een nieuwe diersoort zorgen wanneer deze afwijkingen beter aangepast zijn aan de materiële omstandigheden waarin we leven. In het begin was niet het woord, wel de daad.

Van koudbloedige kreeft tot fenomenaal sociale supersamenwerker

Er zijn heel wat gelijkenissen tussen Darwin en Marx. Ze hadden beiden een imposante baard. Beiden zorgden voor een omwenteling in het denken over hoe respectievelijk natuurlijke en maatschappelijke verandering mogelijk is. En beiden worden maar al te vaak verkeerd uitgelegd door mensen die hen niet gelezen of in ieder geval niet begrepen hebben.

In ‘The descent of man‘ geeft Darwin een evolutionaire verklaring voor solidariteit. “De hulp die wij voelen te moeten verstrekken aan de hulpelozen”, schrijft hij, “is voornamelijk een gevolg van ons instinct tot sympathie, dat we oorspronkelijk hebben verworven als deel van onze sociale instincten, en dat zich vervolgens meer en meer uitbreidde.” Toch wordt de evolutietheorie maar al te vaak misbruikt door conservatieve denkers om ongelijkheid goed te praten.

Eén van die conservatieve denkers is Jordan Peterson. Rangorden, zegt Peterson in zijn bestseller ‘12 rules for life‘, hebben altijd bestaan. Ze zijn natuurlijk. Dat 1% van de wereldbevolking evenveel bezit als de overige 99% is volgens hem het gevolg van het meedogenloze beginsel van ongelijkheid en dus onvermijdelijk. Want, een heel klein aantal hemellichamen bevat ook alle materie. In zijn poging om ongelijkheid als een natuurwet voor te stellen doet hij ook een beroep op een wel zeer bijzondere interpretatie van de evolutietheorie van Darwin. Die betekent volgens hem vooral dat de meeste dingen hetzelfde blijven.

Mannetjeskreeften, stelt Peterson vast, gedragen zich behoorlijk agressief. Dat levert hen allerlei voordelen op: grote hersenen, een groter territorium en meer succes bij de vrouwelijke kreeften. Dat agressieve gedrag wordt veroorzaakt door serotonine. En die stof is ook in het menselijke brein aanwezig. Kreeften hebben serotonine en hun samenleving is hiërarchisch. Mensen hebben ook serotonine dus onze samenleving moet ook hiërarchisch zijn. Tot zo ver de conservatieve wonderwereld van Peterson. Eens je begrijpt dat je vooral moet kijken naar wat hetzelfde blijft, veranderen miljoenen jaren evolutie in enkele oppervlakkige details.

Bijzondere manier van redeneren ook om de aard van de mens te bepalen op basis van één specifieke stof die aanwezig is in ons lichaam. Wie even op die manier verder denkt, zou nog tot verrassende conclusies kunnen komen. Bijvoorbeeld. Komkommers bestaan voor 95% uit water. Mensen bestaan voor 60% uit water. Dus mensen gedragen zich voor meer dan de helft zoals komkommers. Toch? Laten we toch maar heel kort de belangrijkste gebeurtenissen in de evolutie van kreeft tot mens even overlopen.

Kreeften staan bekend om hun kannibalisme. Het zijn schuwe dieren met een afkeer van licht. En, belangrijk, ze zijn koudbloedig. Dat betekent dat ze zelf geen lichaamswarmte produceren. De mens is in tegenstelling tot de kreeft een warmbloedig dier. Die warmbloedigheid was een belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van zoogdieren. Warmbloedigheid staat foetussen toe zich in de warme buik van de moeder te ontwikkelen. Dat zorgt er echter ook voor dat er veel minder nakomelingen zijn, wat die nakomelingen in zekere zin kostbaarder maakt voor het voortbestaan van de soort.

Hierin ligt de evolutionaire verklaring voor het ontstaan van de gehechtheid en verbondenheid tussen moeder en jong. Wanneer uit bevruchte eitjes van de vrouwtjes-kreeft larven voortkomen zijn die larven op zichzelf aangewezen. Jonge zoogdieren daarentegen, kunnen niet overleven zonder de zorg van de moeder.

Dat heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat zich bij zoogdieren de hersenschors of cortex is gaan ontwikkelen. Die cortex remt agressieve gevoelens en instincten af, ontwikkelt prosociaal gedrag en stelt ons in staat flexibel beslissingen te nemen. De komst van zoogdieren zorgde voor de overgang van zorg voor zichzelf naar ook zorg voor de ander: een belangrijke sprongsgewijze vooruitgang in de evolutie die Peterson niet lijkt te zijn opgevallen.

De orde van zoogdieren waaruit de mens is geëvolueerd noemen we de primaten. De ogen van primaten staan – zoals bij mensen – vooraan in het hoofd. Dat heeft als voordeel dat ze meer dieptezicht hebben. Maar elk voordeel heb zijn nadeel. Primaten zijn kwetsbaarder voor aanvallen in de rug.

Elk nadeel heb echter ook zijn voordeel. Die kwetsbaarheid heeft er namelijk voor gezorgd dat primaten hebben geleerd om elkaar wederzijds te beschermen wanneer er gevaar optreedt, bijvoorbeeld door kreten uit te slaken. Die gedragsverandering zie je ook terug in de hersenen. Zo is het zijwaartse deel van de hersenschors veel groter bij de mens dan bij andere zoogdieren. Dat hersendeel zorgt ervoor dat we rationele beslissingen kunnen nemen en ons alternatieve scenario’s voor een probleemsituatie kunnen inbeelden.

“Wist je dat de mens – op één soort papegaaien na – de enige soort is die bloost?”

De primaten leefden in Afrika in de bomen. Maar toen India omwille van platentektoniek tegen Azië ramde en er daar een groot gebergte ontstond, had dat grote veranderingen in het klimaat tot gevolg. De lucht die uiteindelijk Afrika zou bereiken werd een stuk droger.

Minder regen en dus ook minder bomen, wat maakte dat apen die beter op het gras konden lopen zich makkelijker voortplantten. Twee en half miljoen jaar later is er sprake van de eerste rechtop lopende apensoort. Rechtop lopen had verschillende voordelen. Zo konden we boven het gras uitkijken, ons lichaam koelde makkelijker af en vooral: onze handen kwamen vrij.

Onze vrijgekomen handen stelden ons in staat om werktuigen te maken, wat dan weer de evolutie naar meer verfijnde handen mogelijk maakte. Zo waren we in staat om de eerste wapens te maken waarmee we gingen jagen en vissen. De overgang van een plantaardig dieet naar het eten van vlees en vis zorgde voor de toestroom van voedingsstoffen die onze hersenen deden ontwikkelen.

Om werktuigen te maken en te jagen, moest de mens steeds meer leren samenwerken. Dat ging ook steeds beter, onder meer omdat door rechtop te lopen ons strottenhoofd gezakt was en we onze groter geworden hersenen aan het werk konden beginnen zetten om te leren praten. De eerste woorden van de mens gingen dus niet over de zin van het leven, wel over het slijpen van stenen en het vangen van vis.

Ook rechtop lopen had een groot nadeel. Voor rechtop lopen zijn namelijk smallere heupen nodig, terwijl onze hoofden door de groei van onze hersenen steeds groter werden. Dat betekent dat het dikke hoofd van de baby bij de bevalling door een kleiner geboortekanaal geperst moest worden. Veel vrouwen stierven bij de bevalling. Vrouwen die te vroeg baarden, als het hoofd van de baby nog relatief klein en soepel is, deden het beter en bleven in leven.

Zo komt het dat mensenkinderen vandaag veel vroeger dan andere dieren worden geboren. Geen enkel dier dat zo kwetsbaar, afhankelijk en hulpbehoevend ter wereld komt. Maar laat die kwetsbaarheid nu net onze grootste kracht zijn. We leerden voor elkaar te zorgen en van elkaar te leren.

Hoe kan het dat zo’n kwetsbaar wezen als de mens in leven is gebleven? Uitzonderlijk sterk is de mens niet. Een chimpansee timmert ons met gemak in elkaar. Zijn we dan uitzonderlijk slim? Ja en neen. Onze hersenen nemen 2 à 3 procent van ons totale lichaamsgewicht in, maar verbruiken, als ons lichaam in rust is, wel 25% van onze energie. Doordat onze hersenen groeiden, was er minder energie over om spieren te kweken. Vergelijk het met een regering die geld van defensie naar onderwijs overhevelt.

Maar zo veel slimmer maken die grote hersenen ons nu ook weer niet. In een onderzoek van Duitse wetenschappers werden peuters, chimpansees en orang-oetans van dezelfde leeftijd op basis van 38 tests getoetst op ruimtelijk inzicht, rekenen en oorzakelijke verbanden. Wat blijkt? Peuters scoren niet significant beter dan chimpansees of orang-oetans. Niet voor ruimtelijk inzicht, niet voor rekenen, niet voor oorzakelijke verbanden.

Er is echter één vaardigheid waarin de peuters ver boven hun soortgenoten uitsteken: sociaal leren. Individueel is er akelig weinig verschil tussen mensen en andere apensoorten. Maar doordat we zo bedreven zijn in het van elkaar leren, zijn we in staat om problemen op te lossen waar onze harige voorouders niet eens over kunnen nadenken. Apen apen apen na, zo zegt men. Maar mensenkinderen imiteren nog veel beter dan apen.

Ons brein zit vol met spiegelneuronen. Als iemand anders geeuwt, doen wij dat ook. Als iemand anders lacht, lachen we mee. En als we op televisie zien hoe een voetballer een bal in zijn edele delen gestampt krijgt, voelen vele mannen de pijn mee, ook al zitten ze gewoon comfortabel in de zetel. Na-apen wordt weleens weggezet als dom gedrag. Eigenlijk maakt het ons veel slimmer. De beste moppen hebben we zo goed als nooit zelf verzonnen. Onze grootste inzichten eigenlijk ook niet.

Jordan Peterson mag dan wel opmerken dat in onze hersenen net zoals bij kreeften serotonine aanwezig is. Wat hij buiten beschouwing laat is dat diezelfde hersenen, in tegenstelling tot die van kreeften, ook oxytocine aanmaken. Dat hormoon verhoogt het vertrouwen, de hechting en de binding tussen mensen. Het zorgt ervoor dat we lief zijn voor elkaar.

En, fascinerend, het werkt ook andersom. Wanneer we knuffelen, maken we oxytocine aan. Lief zijn is met andere woorden besmettelijk. Als ik mijn buurman een knuffel geef, komt ook bij hem oxytocine vrij, wat ervoor zal zorgen dat hij weer meer zal gaan knuffelen.

In tegenstelling tot het harde pantser van de kreeft bevat onze zachte huid een fijnmazig netwerk van receptoren. Die receptoren staan via de nervus vagus of de tiende hersenzenuw in contact met ons brein. De nervus vagus verwerkt aanwijzingen voor sociaal contact. Dat gebeurt niet enkel via aanrakingen, maar ook via oogcontact, stemintonatie, enzovoort. Mensen zijn uitermate gevoelig voor de gedachten, gedragingen en gevoelens van anderen. Wist je bijvoorbeeld dat de mens – op één soort papegaaien na – de enige soort is die bloost?

De hierboven geschetste samenloop van aanpassingen maken de mensensoort uniek. Ze lieten de mens toe om werktuigen te maken, van de eerste stenen werktuigen tot 3D printers vandaag. Enerzijds verandert de mens door de natuurlijke omstandigheden. Anderzijds zijn wij als mensen ook in staat die natuur op grote schaal te veranderen. Daardoor kunnen we onze eigen geschiedenis maken, waarbij we verder bouwen met de werktuigen die de vorige generatie ons heeft nagelaten.

Bovendien zijn we omwille van onze vroege geboorte ook bijzonder kneedbaar. “De meeste zoogdieren komen uit de baarmoeder als geglazuurd aardewerk uit een pottenbakkersoven en elke poging om ze om te vormen leidt tot krassen of breuk,” schrijft Yuval Noah Harari in zijn boek ‘Sapiens’. “Mensen komen uit de baarmoeder als gesmolten glas uit een smeltoven. Ze kunnen met verbazingwekkende mate van vrijheid worden uitgerekt, gebogen en gevormd.”

Een belangrijk deel van onze hersenen verandert nog na onze geboorte, afhankelijk van de omstandigheden waarin die hersenen worden grootgebracht. Zelfs wanneer we maar uitvoeren wat onze hersenen ons vertellen, praten onze hersenen dus ook grotendeels na wat hen is verteld.

Het geraamte van de geschiedenis

We zijn slim omdat we lief zijn en we zijn lief omdat we slim zijn. Mensen zijn supersamenwerkers, fenomenaal sociaal. Dat is ook waarom steeds meer biologen spreken over survival of the friendliest. De vraag is dan: als we zo goed kunnen samenwerken en vriendelijk zijn, hoe komt het dan dat we elkaar ook regelmatig een kopje kleiner maken?

Kanaries werken misschien minder goed samen, ze bouwen ook geen strafkampen. Krokodillen blozen niet, maar ze bouwen ook geen gaskamers. En, merkt historicus Rutger Bregman pienter op: “er is nog nooit een zeekoe geweest die dacht dat hij een ander volk moest registreren, opsluiten en uitroeien.”

Conservatieve denkers willen ons doen geloven dat ongelijkheid, oorlog en geweld er altijd zijn geweest, dat het deel is van onze menselijke natuur. Recent onderzoek spreekt dat sterk tegen.

Antropoloog Christopher Boehm en zijn team hebben de voorbije twintig jaar het merendeel van het antropologische onderzoeksmateriaal over samenlevingen van jagers-verzamelaars bijeengebracht en verwerkt. Wat blijkt uit de etnografische beschrijving van 399 hieruit streng geselecteerde samenlevingen? Het ging telkens om heel egalitaire samenlevingen, ongeacht continent, ecologische omgeving of tijd.

Jagers-verzamelaars moesten niets hebben van haantjesgedrag. Wanneer iemand succes had bij de jacht moest die daar niet over opscheppen en werd er streng op toegezien dat de buit eerlijk verdeeld werd. Het was bovendien een universeel gebruik dat iemand anders dan de succesvolle jager de buit met vlees verdeelde.

Leiders werden daarom ook geselecteerd op hun bescheidenheid. Wie zich boven de groep stelde werd gesanctioneerd. Als men machtsverschillen toestond was dat tijdelijk en gebaseerd op inhoud. Leiders hadden meer kennis of vaardigheden en werden steeds onder controle gehouden door veel participatie, discussie en het streven naar consensuele beslissingen.

Coöperatief gedrag kon op waardering rekenen en solidariteit kwam je reputatie ten goede. Omgekeerd konden profiteurs, bullebakken, en al wie het samenleven bemoeilijkte op afkeuring rekenen. In het ergste geval kon dit zelfs tot uitsluiting leiden. Een leven op je eentje, zonder de geneugten van de groep, is nu eenmaal geen pretje.

“Oorlog heeft niet altijd bestaan”

We werkten hooguit dertig uur per week, privébezit was er zo goed als niet en ook territoriumverdediging was geen item. Als jagers-verzamelaars geloofden we waarschijnlijk wel in goden en geesten, maar die goden toonden omgekeerd bijzonder weinig interesse in het leven van mensen. Van een God die zondaars moet straffen, leven na de dood, kerken of religieuze diensten was net als van het huwelijk geen sprake.

Vaders brachten in primitieve samenlevingen meer tijd door met de kinderen dan nu. Als jagers-verzamelaars hielden we ook helemaal niet van geweld, zo concludeerden Douglas Fry en Patrik Söderberg toen ze in 2013 een lijst van representatieve samenlevingen opstelden voor het tijdschrift Science.

We losten onze conflicten liever op door ze uit te praten of naar een andere vallei te verkassen. “Oorlog”, zo concludeert ook archeoloog Brian Ferguson, “gaat niet eindeloos terug in de tijd. Het had een begin.” Zeggen dat er altijd ongelijkheid is geweest of dat oorlog en geweld deel uitmaken van de menselijke natuur is met andere woorden larie en apekool.

Als men het leven van de moderne mens zou samenvatten in een boek van 100 bladzijden, gaan er 90 bladzijden over collectief samenleven, 10 bladzijden over maatschappijen gebaseerd op uitbuiting van de mens door de mens, en de laatste 10 regels over het kapitalisme. Dat boek is niet ten einde. En uit alle voorgaande veranderingen vallen heel wat lessen te trekken over welke toekomstige veranderingen mogelijk zijn. 

Niet in het minst omdat die samenleving altijd veranderlijk was. In hun baanbrekende boek, The dawn of everything onthullen antropoloog David Graeber en archeoloog David Wengrow tal van ontwikkelingen uit de geschiedenis van wat gewoonlijk prehistorie wordt genoemd. De wereld van de zogenaamde oertijd was er een van gedurfde sociale experimenten waarin ‘een carnavalsoptocht aan politieke vormen de revue passeerden. Zo tonen de auteurs minutieus aan dat complexe samenlevingen niet hiërarchisch hoeven te zijn.

Met het ontstaan van de landbouw begint de mensheid de natuur op steeds grotere schaal om te vormen. Dat gegeven heeft velen ertoe aangezet om de menselijke geschiedenis te beschrijven als het proces van de geleidelijke overheersing van de menselijke denkkracht over de natuur, maar die interpretatie is eenzijdig.

Verzamelaars kenden de geheimen van de natuur al lang voor de agrarische revolutie. Ze zijn zich niet plots ergens als boeren gaan vestigen omdat een geniale enkeling het idee had een stad te stichten. Wel omdat een aantal rivieroevers jaarlijks overstromen met vruchtbaar rivierslib en de omstandigheden een samenleving met akkerbouw en veeteelt materieel mogelijk maakten.

Zo’n achttienduizend jaar geleden maakte de laatste ijstijd plaats voor een periode van mondiale opwarming. Naarmate de temperaturen stegen, ging het meer regenen en het nieuwe klimaat was ideaal voor een aantal granen in het Midden-Oosten, die zich prompt vermenigvuldigden en verspreidden.

Mensen begonnen meer granen te verzamelen en lieten daarbij vaker wel dan niet enkele korrels op de grond vallen, waaruit dan weer nieuwe planten ontstonden. Wanneer we vervolgens bossen begonnen te verbranden maakten diezelfde granen gebruik van het vrijgekomen zonlicht en de aanwezige voedingsstoffen.

Op plekken waar de granen het extra goed deden gaven groepen mensen stukje bij beetje hun nomadische leefwijze op om zich te vestigen in seizoenskampen. Na een tijdje ging men de granen niet enkel verzamelen en verwerken, men begon ze ook op steeds ingenieuzere manieren te cultiveren. We begonnen te ploegen, onkruid te wieden, onze akkers te beschermen tegen parasieten, ze te begieten en te bemesten. 

Het is zeker zo dat de mens grote vooruitgang heeft gemaakt door plantensoorten te domesticeren, maar aan de andere kant kan je net zo goed stellen dat de planten ons hebben gedomesticeerd. We braken onze ruggen om akkers te ontginnen, werkten urenlang in de brandende zon om onkruid te wieden en veranderden onze volledige levensstijl.

Uit skeletonderzoek blijkt dat jagers-verzamelaars vaak even groot waren als mensen in geïndustrialiseerde samenlevingen. Met de introductie van de landbouw veranderde dat radicaal. We werden kleiner, onze gezondheid ging er op achteruit, en onze levensverwachting daalde zelfs; allemaal omdat enkele planten zich op die manier het makkelijkst over de wereld konden verspreiden.

Het gebruik van het trekdier en de ploeg zorgden voor het ontstaan van overschotten. Reserves werden opgeslagen in graansilo’s en kuddes groeiden aan. Op dat moment ontstond ook het schrift. De eerste geschriften waren geen romantische poëzie, maar boekhoudingen om de voorraden bij te houden.

Deze en andere ontwikkelingen van de productiekrachten, maakten een verandering mogelijk in de productieverhoudingen. De ontstane overschotten moesten worden opgeslagen en dat gebeurde door zogenaamde hoofdmannen.

Mannen dus. Terwijl mannen en vrouwen vroeger gewoon samen joegen en verzamelden, bleven vrouwen gedurende de zwangerschap en het geven van borstvoeding vaker thuis. Dat het daardoor ook de mannen waren die zich de productiemiddelen gingen toe-eigenen, veranderden ook de verhoudingen binnen de familie. Het gezin waarin de vrouw toebehoort aan de man werd een belangrijke institutie waarlangs de rijkdom via erfenissen ook van vader op zoon kon worden doorgegeven.  

Het is belangrijk om te zien dat dit niet altijd zo geweest is. “Wij bestaan als soort nu 300.000 jaar”, vat primatoloog Carel van Schaik het samen. “En van die 300.000 jaar hebben we zo’n 295.000 jaar geleefd in evenwicht tussen mannen en vrouwen, als jager-verzamelaars. Dát heeft onze natuurlijke neigingen gevormd.” Maar met de komst van de klassensamenleving ontstaat ook het patriarchaat.

De hoofdmannen organiseerden de productie, verzamelden de oogst van elke boer en organiseerden vervolgens een feest waar ze het brood verdeelden. Maar de hoofdmannen verdeelden niet alle opbrengst. Een deel hielden ze bij. En zo ontstaat voor het eerst in de menselijke geschiedenis uitbuiting. De maatschappij splitst zich op in een klasse van producenten die werken onder leiding van een klasse die niet produceert, maar zich een deel van de werkenden hun opbrengst toe-eigent.

Hoe dat is kunnen gebeuren, kunnen we ons voorstellen dankzij een sociaal-psychologisch experiment uit 1998 van Keltner, vernoemd naar het Koekiemonster uit Sesamstraat. Drie willekeurige proefpersonen worden gevraagd een saaie taak uit te voeren, bijvoorbeeld strijkparels sorteren op kleur. Na afloop van de opdracht worden ze beloond met een schaaltje waarop vier koekjes liggen. Wat gebeurt is herkenbaar. Elke proefpersoon neemt één koekje en het vierde zogenaamde schaamtekoekje blijft liggen.

Tot zover niets bijzonder. Interessanter is wat er gebeurt wanneer je het experiment lichtjes verandert. Ditmaal duidt je één van de drie proefpersonen als leider aan die het sorteren van de strijkparels mag coördineren. Wat blijkt? Het vierde schaamtekoekje verdwijnt zonder schaamte in de mond van de leider. De leider eigent zich een deel van de opbrengst toe.

Acquired sociopathy komt bij CEO’s vier tot acht keer vaker voor

Dat is nog niet alles. Een student van Keltner merkte op dat de leiders ook smeriger aten. Na video-analyse bleek dat de koekiemonsters vaker met hun mond open aten, luider smakten en meer kruimels op hun kleren lieten vallen. Daar is ook een medische verklaring voor.

We schreven eerder al hoe belangrijk spiegelneuronen zijn voor gevoelens van empathie. Wel, macht tast ons vermogen tot empathie aan. Machtige mensen spiegelen minder vaak. Acquired sociopathy noemt men dat in medisch jargon en het komt bij CEO’s vier tot acht keer vaker voor dan in de rest van de bevolking.

Op het internet circuleren tal van video’s met de gekste complottheorieën die beweren dat machthebbers eigenlijk reptielen zijn. Hoewel ik de theorieën fascinerend vind, ben ik nog niet echt overtuigd door de zogenaamde argumenten die vaak elke vorm van logica geweld aan doen. Maar wat wel wetenschappelijk aantoonbaar is, is dat mensen met veel macht meer beroep doen op hun reptielenbrein dan andere mensen.

Machthebbers zijn impulsiever, egoïstischer, roekelozer, arroganter, narcistischer en grover. Ze gaan vaker vreemd, luisteren minder goed, hebben minder perspectief voor het oog van anderen en … ze zijn schaamteloos. Dat zou ook weleens kunnen verklaren waarom we Donald Trump nooit zien blozen. Het establishment kent letterlijk geen schaamte.

In de samenleving van jagers en verzamelaars zouden de koekiemonsters daar nooit zijn mee weggekomen. “In de prehistorie was iemand als Donald Trump ten dode opgeschreven”, zegt ook historicus Rutger Bregman. “Egoïsten werden niet getolereerd.” Machthebbers zijn niet enkel egoïstischer, ze geloven ook vaker dat andere mensen dat ook zijn.

Vanuit dat negatieve mensbeeld concluderen ze dat we allemaal bestuurd en bespioneerd, gemanaged, gereguleerd, gecensureerd en gecommandeerd moeten worden. En dat zij – hoe kan het ook anders – de aangewezen personen zijn om dat te doen. Het komt hen dus ook goed uit om te geloven dat de meeste mensen niet deugen. Het geeft hen meteen ook een verhaal waarom wij allemaal hun machtspositie moeten respecteren.

Zo gemakkelijk vond dat verhaal echter geen ingang. Boeren die jarenlang op egalitaire wijze hebben samengeleefd, aanvaarden niet zomaar dat een kleine groep hoofdmannen die gaan beslissen hoe er gewerkt moet worden, ook nog eens de vruchten van dat werk voor zich gaan houden. Waar ongelijkheid is, is ook verzet. En dus ging men al snel wetten schrijven en gewapende mannen inhuren om ze te doen naleven; de staat was geboren.

Natuurlijk was er meer nodig dan geweld om de orde te bewaren. Op hetzelfde moment als de staat ontstaat ook een klasse van priesters die zichzelf eveneens vrij stellen van arbeid en verhalen verzinnen die de ongelijkheid goedpraten. De heersende klasse regeert door middel van een complex samengaan van dwang en instemming.

Sommige filosofen zoals Thomas Hobbes stellen de staat voor als een sociaal contract dat ons moet behoeden van een oorlog van allen tegen allen in de oertoestand, maar zo is het helemaal niet gelopen. Er was nooit een oorlog van allen tegen allen. En de staat kwam er niet als gevolg van een overleg tussen gelijke burgers. Ze was vanaf het begin een instrument van de heersende klasse.

De heersende klasse vond al snel dat er steeds meer en harder gewerkt moest worden, gewapende mannen werden ingeschakeld om oorlog te voeren en krijgsgevangen werden tot slaven gemaakt. De slavenmaatschappij was een feit.

Zoals we aan de hand van onderzoek naar organen de evolutie van verschillende diersoorten of menssoorten kunnen traceren, kunnen we aan de hand van onderzoek naar productiekrachten de evolutie van verschillende maatschappijvormen traceren. Zoals het rechtop gaan lopen een kettingreactie van aanpassingen teweegbracht die uiteindelijk tot het ontstaan van de homo sapiens leidde, zo is het ontstaan van de landbouw het beginpunt van de moderne geschiedenis. In zekere zin is de ploeg voor de geschiedenis, wat onze ruggenwervels zijn voor de biologie.

Wanneer de oude samenlevingsvorm een onhoudbare rem is geworden op de evolutie van wetenschap en techniek en op de productiemogelijkheden kan die op relatief korte tijd overgaan in een andere samenlevingsvorm. Men spreekt dan van een revolutie. Het bestuderen van de geschiedenis aan de hand van het verband tussen productiekrachten en de productieverhoudingen noemt men historisch materialisme.

Dat de economie als basis, als geraamte van de samenleving wordt beschouwd, betekent niet dat politiek en ideologie geen rol spelen, wel dat politiek en ideologie ingebed zijn in de economische omstandigheden. Zo hebben vele denkers in de traditie van de Verlichting voorbereidend werk geleverd zonder welke de Franse Revolutie wellicht ondenkbaar geweest was, maar je kan die omwenteling in de ideeën niet los zien van de economische omwenteling die aan de gang was. We worden niet verliefd op het geraamte van iemand, maar een persoon zonder geraamte is ook niet erg aantrekkelijk. 

De heimwee die niet overgaat

Door het ontstaan van de landbouw was de splitsing van de maatschappij in klassen onvermijdelijk geworden, maar het zou verkeerd zijn om uit dit kort geschetste verloop af te leiden dat het allemaal van een leien dakje liep. Dat de overgang van de ene naar de andere samenlevingsvorm geen mechanisch proces is, leert ons Çatalhöyük, de oudste stad van de wereld.

Tussen de 9.400 en 7.700 jaar geleden leefden daar voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid 8.000 mensen samen. Antropoloog Ian Hodder voert al sinds 1993 samen met een internationaal team van 160 mensen grondig wetenschappelijk onderzoek naar het leven in die stad. De resultaten zijn bijzonder interessant.

Çatalhöyük lag duizenden jaren geleden aan de rand van de rivieren die daar toen samenkwamen, omgeven door moerassen. Op enkele kilometers afstand lagen gronden waarop aan landbouw werd gedaan. Onderzoekers vonden er een groot aantal werktuigen en objecten: manden, matten, bijlen, pijlpunten, spiegels, kralen, maalstenen, kookpotten en een enorme hoeveelheid knutselwerkjes.

Alle huizen waren ongeveer even groot, met kamers van 5 op 6 meter. Er waren geen straten. De bewoners liepen over de daken en gingen hun huis binnen via een ladder naar beneden. Binnen werden de muren witgekalkt en beschilderd met tal van muurtekeningen.

Wat zo opmerkelijk is aan Çatalhöyük is dat de stad duidelijk een egalitaire structuur behield, ook na het ontstaan van de landbouw. Er kwamen geen grotere huizen bij, laat staan paleizen of villa’s. Er werden geen centrale administratieve gebouwen of tempels gebouwd. Skeletonderzoek liet zien dat de voeding gelijk verdeeld werd volgens ieders behoeften.

In latere klassensamenlevingen kregen mannen werktuigen en vrouwen sieraden mee in het graf. In Çatalhöyük was er geen onderscheid. En, zeer opmerkelijk: onderzoek van de tanden laat zien dat de mensen die onder een huis begraven werden biologisch niet meer met elkaar verwant waren dan de mensen die onder verschillende huizen waren begraven.

Ook de kinderen die onder het huis begraven lagen, waren niet noodzakelijk verwant aan de volwassen skeletten die daar lagen. Dat wijst erop dat het gezin zoals we dat nu kennen niet bestond, en dus ook dat het in de toekomst anders kan. 

Iedereen leek zomaar bij iedereen binnen te kunnen lopen. Kinderen werden waarschijnlijk collectief opgevoed. Cultuur, knutselen en kunsten werden fel beoefend, maar hadden geen zwaarwichtige religieuze betekenis. Net één grote communistische knutsel- en knuffelklas.

Pas vanaf 4500 voor onze tijdrekening, bij het ontstaan van de eerste stadstaten, ten zuiden van Mesopotamië, vereiste de verdere ontwikkeling van de landbouw ook duidelijke klassendifferentiatie. Het onderzoek naar Çatalhöyük is van groot belang, omdat het aantoont dat onze egalitaire geschiedenis diepe evolutionaire sporen heeft achtergelaten.

Dankzij het feit dat we met onze werktuigen de natuur zijn gaan omvormen zijn die omstandigheden ondertussen in een mum van tijd veranderd, maar biologische evolutie is een veel trager proces dan maatschappelijke evolutie. Onze instincten zijn nog steeds die van jagers en verzamelaars. Heel jonge kinderen vertonen al helpgedrag en hebben een aversie voor ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Dat gedrag is niet aangeleerd, integendeel.

Extrinsieke motivatie verdringt intrinsieke motivatie. Kinderen van 18 maanden die een beloning krijgen, raken net minder gemotiveerd om te helpen dan kinderen die geen beloning krijgen. Natuurlijk pakken kleine kinderen soms elkaars speelgoed  af, maar prosociale reflexen kunnen dat spontaan overstemmen.

Helpen, goed doen, voelt ook goed. Experimenten tonen dat snoepjes weggeven de peuters gelukkiger maakt dan ze zelf opeten. Bij goed doen voor een ander, zo tonen ook hersenscans, komen meer endorfines vrij, wat zorgt voor een warme gloed.

Het beeld van de homo economicus die enkel eigenbelang nastreeft, heeft dus weinig tot niets gemeen met spontaan menselijk gedrag. Maar het beeld werkt wel als een selffulfilling prophecy. In de jaren ‘90 al toonde professor economie, Robert Frank, aan dat het beeld van de mens als egoïstisch wezen zijn economiestudenten ook egoïstischer maakte. Hoe langer je economie studeert, hoe egoïstischer je wordt.

Er is dus sprake van een mismatch tussen onze sociale biologie en het op egoïsme gebaseerde economisch en maatschappelijk model waarin we leven. Die mismatch uit zich ook in tal van psychische problemen.

Het verhaal dat je, als je maar hard genoeg je best doet, alleen alles kan bereiken, en collectief actie voeren naïef is, maakt ons ziek. Letterlijk. De helft van alle Belgen voelt zich regelmatig eenzaam. Gebrek aan menselijk contact maakt ons net zo ziek als het roken van vijftien sigaretten per dag. Maar mensen die zich niet goed voelen in de doorgedreven geïndividualiseerde samenleving vertellen we dat ze op zoek moeten naar zichzelf, ontdekken wie ze echt zijn.

Ik ben uniek, roepen we allemaal tezamen. Ik heb authenticiteit gekocht, hij was in reclame. Elke dag worden er in België 800.000 dosissen antidepressiva verkocht. Natuurlijk schuilen daar evenveel specifieke verhalen achter. Maar samen vormen al die verhalen een spiegel van een zieke samenleving.

“Vervreemding, de heimwee die niet overgaat”

“Ook voor zich ziet hij in zijn spiegels enkel wat er niet meer is. Als hij zelf al eens zou weten wat het is dat hij zo mist”, zingt Yevgueni in Robbie II over heimwee die niet overgaat.  In het tweede van vier opeenvolgende nummers vertelt hij het verhaal van een man die op weg naar zijn werk in zijn auto zit, vastgelopen in de file.

“Hij went wel steeds meer aan dit leven, voelt toch dat er iets niet klopt”, zingt Yevgueni verder.  Een herkenbaar gevoel. Alsof ons werk en de maatschappij die wij gecreëerd hebben om ons te bevrijden, ons langzaam zijn gaan beheersen.

We voelen ons en zijn vervreemd van onze sociale natuur, van onze arbeid, van de maatschappij en van elkaar. Vanaf het moment dat we begonnen met werktuigen onze eigen geschiedenis te maken, werden we ook de speelbal van de geschiedenis. De vooruitgang van technologie staat ons toe om op steeds grotere schaal in verbinding te staan en toch voelen we ons meer dan ooit alleen.

Via sociale media kunnen we berichten sturen naar mensen over de hele wereld, maar in het café durven we nauwelijks nog met onbekenden spreken. Datingapps boomen en toch hebben steeds meer jonge mensen het moeilijk om tot een duurzame relatie te komen.

De vooruitgang zadelt ons op met een blijvend gemis aan verbinding en authenticiteit. We gaan daar naar op zoek in een andere wereld. Ook dat verklaart deels de rol die religie heel lang gespeeld heeft en voor veel mensen nog steeds speelt. Anderen trekken dan weer naar muziekfestivals.

Of denk eens aan kinderen en jongeren die op kamp gaan. Slapen in tenten, kinderen collectief opvoeden, liefde die een iets vrijere loop neemt, samen werken, zingen, spelletjes spelen en iedereen is gelijk. Dat lijkt toch verdacht veel op een poging om onze oertijd te herbeleven. Wanneer we terugkomen van zo’n kamp is er vaak sprake van een soort van zwart gat.

In zekere zin voelen we als mensheid sinds we ons egalitair jager-en verzamelaarbestaan hebben ingeruild voor klassensamenlevingen een gelijkaardig zwart gat. Vervreemding, de heimwee die niet overgaat.

 

Het boek bestellen kan op: www.WAAROMREVOLUTIE.com

Waarom-revolutie-mockup-1

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!