Conner Rousseau © Malkia Mutiri
Analyse, Longread -

Racistische uitspraken Rousseau: hoe is het zo ver kunnen komen?

We zijn geen stap vooruit als we de kritiek op de 'zatte' racistische uitspraken niet uitdiepen tot een kritiek op het 'nuchtere' discours waar ze deel van uitmaken. Rousseau die op zou stappen zou een beginpunt kunnen zijn, maar om echt een nieuwe start te maken moet het ideologische dwaalspoor dat tot hier geleid heeft verlaten worden.

vrijdag 17 november 2023 17:39
Spread the love


“We moeten eerlijk zijn: het zijn altijd die bruin mannen. Van mij moogt ge die veel harder aanpakken. Ge moet veel meer uw matrak gebruiken. Ik kan dat bruin gespuis niet allemaal buitenzetten.”

“Die Roma of andere zigeuners staan hier elke fucking dag met hun matras of frietketel aan de glasbol. Echt waar, die Roma, gewoon op slaan. Daar kunde geen fucking kloten mee doen hè, met die gasten.”

Bovenstaande uitspraken komen niet van Dries Van Langenhove of Tom Van Grieken. Ze komen van de voorzitter van de socialistische partij Vooruit. Die partij zit met een ernstig probleem. Vooruit heeft zo ongeveer haar volledige identiteit opgehangen aan het imago van Rousseau.

Ontslaat de partij nu haar voorzitter, dan spat de zeepbel die ze sinds het aantreden van Rousseau heeft geblazen volledig uiteen. Blijft de voorzitter aan, dan legitimeert ze racisme. Met een voorzitter die zulke uitspraken doet, wordt het bijzonder moeilijk om op een geloofwaardige manier het racisme van het Vlaams Belang te bestrijden.

Zich uitspreken tegen het racisme is slechts een startpunt

De racistische uitspraken zijn onaanvaardbaar en kunnen niet zonder gevolgen blijven, dat zou ondertussen voor iedereen die socialistisch of progressief gedachtegoed aanhangt duidelijk moeten zijn. Zich uitspreken tegen het racisme is echter slechts een startpunt. Om het op een effectieve manier te kunnen bestrijden moet nu vooral nagedacht worden over de vraag: “Hoe is het zo ver kunnen komen?”

“In het commerciële mediaspektakel”, zo schreef ik reeds in april 2022 over Rousseau’s racistische uitspraken over Molenbeek, “gaan sensatie en voorspelbaarheid hand in hand, zoals dat bij een slechte serie het geval is. Elke episode lijkt een groot drama, maar als je er een paar gemist hebt merk je dat er eigenlijk niets veranderd is en je nog perfect kan volgen. In veel gevallen kan één gedegen analyse volstaan als kritiek op het actualiteitsdebat voor de komende jaren.”

Dat blijkt vandaag opnieuw het geval te zijn. In wat volgt herneem ik in grote mate de analyse die ik toen maakte en de actualiseringen van die analyse uit twee meer recente artikels.

Clintonificatie

In een eerder artikel beschreef ik wat rond de figuur van Rousseau gebeurt als het toppunt van wat Jan Blommaert in zijn boek ‘Ik stel vastclintonificatie heeft genoemd.

Sinds Guy Verhofstadt in de jaren 90 met zijn burgermanifesten het beeld neerzette van ‘de kloof’ tussen ‘de burgers’ en ‘de politiek’ is die framing steeds meer dominant geworden. Om die ‘kloof’ te dichten, gaat men steeds meer op zoek naar een nieuw type politici waar Rousseau het typevoorbeeld van is.

Het lijkt wel alsof Blommaert reeds in 2001 de omvorming van sp.a naar Vooruit beschreef

De oplossing die dan naar voor wordt geschoven, zo schreef Blommaert, “draagt doorgaans de titel ‘vernieuwing’, en omvat een hele reeks ingrepen, gaande van het omdopen van de partij (geen partij maar ‘beweging’), het zoeken naar nieuw politiek personeel, cosmetische ingrepen met nieuwe logo’s, nieuwe namen of afkortingen. Maar ze houdt ook een nieuwe communicatiestrategie in, gebaseerd op een direct contact met de basis, de achterban, de cliënt of de consument.”

Het lijkt wel alsof Blommaert reeds in 2001 de omvorming van sp.a naar Vooruit beschreef.

De mens achter de politicus

De zogenaamde kloof tussen de burger en de politiek dichten, is natuurlijk niet zo simpel. In de realiteit is het contact tussen burgers en politici zelden direct, maar verloopt het bijna altijd via (sociale) media. In een poging om dichter bij ‘de mensen’ te staan of toch te doen uitschijnen dat men dichter bij ‘de mensen’ staat, gaan politici steeds meer de rol van BV opnemen.

Rousseau is de verpersoonlijking van die trend. Hij neemt graag deel aan spelprogramma’s zoals ‘The Masked Singer’, in interviews vertelt hij gretig over hoe hij aan intermittent fasting doet en zijn boek ‘T’ gaat volledig over zijn eigen persoon. De manier waarop hij in zijn vrije tijd jeugdkampen organiseerde, gebruikt hij als model voor hoe hij de samenleving wil organiseren.

In een poging om dichter bij ‘de mensen’ te staan, gaan politici steeds meer de rol van BV opnemen

Rousseau zegt vaak dat hij naast politicus ook gewoon een jongeman is die zich graag amuseert. Als hij aan een spelprogramma deelneemt, doet hij dat niet als politicus maar als gewone mens, zo stelt hij. Maar dat is, zo wist Blommaert al, “een grove leugen”.

“Men hoeft niet te doen alsof deze mensen geen politici zijn, wanneer ze de grens tussen publiek en privé overschrijden. Ze zijn altijd en overal politici, telkens als ze de publieke ruimte opzoeken doen ze dat als politicus. (…) Men selecteert vormen van communicatie die tot het persoonlijke communicatieregister behoren, maar men produceert die via de massamedia, en in een context waarin enkel de identiteit als politicus toegang tot dat medium verleent. Al de ‘nevenverhaaltjes’ worden zo geënt op een substraat. (…) Het is, willens nillens, gewoon een andere manier van politieke communicatie.”

Volledig in lijn met de vorm van politieke vernieuwing die Blommaert reeds beschreef, heeft men bij Vooruit een volledige partij opgehangen aan het imago van een BV-politicus. Nu dat imago, omwille van racistische uitspraken, meer dan een serieuze deuk krijgt, zit het met een serieus probleem.

Nuchter racisme

Rousseau mag dan wel volhouden dat het ‘zattemansklap’ was die mijlenver afstaat van zijn politieke visie. Als je de uitwerking van die politieke visie grondig bestudeert, lijkt het eerder alsof de uitspraken in het verlengde van die visie liggen. Dat schreef ik ook al eerder. Uiteindelijk is wat Rousseau in dronken toestand verkondigde gewoon de minder beleefde versie van wat hij eerder in nuchtere toestand in zijn boek en in interviews vertelde.

“Als ik door Molenbeek rijd, voel ik me ook niet in België”, zo verklaarde Rousseau vorig jaar nog in nuchtere toestand in Humo. “Maar de meeste van die mensen zijn hier geboren. Het belangrijkste is dat ze onze taal spreken en werken.”

Rousseau’s zattemansklap weerspiegelt zijn nuchtere politieke visie

Wat voor Rousseau als België voelt, is een land waar iedereen dezelfde taal spreekt en aan het werk is. Dat is de impliciete veronderstelling waar zonder de uitspraak van Rousseau niet te begrijpen valt. Die veronderstelling is immuun voor feiten. Er zijn natuurlijk altijd Belgen geweest zonder werk, maar ‘een echte Belg’ is iemand die werkt.

Er is sprake ideologische ontkoppeling tussen algemene denkbeelden en persoonlijke ervaring. Een Belg kan weliswaar werkloos zijn, maar dat werkloos zijn is nooit een uitdrukking van zijn Belgische identiteit.

Voor niet-Belgen geldt precies het omgekeerde. Wanneer niet-Belgen niet werken of de taal niet spreken wordt dat niet in eerste instantie geïnterpreteerd als een sociaal probleem, maar als een uitdrukking van hun niet-Belg zijn.

Voor zover ze gedrag vertonen dat als niet wenselijk wordt ervaren, wordt dat geculturaliseerd. Voor zover ze gedrag vertonen dat als wel wenselijk wordt ervaren, wordt dat gezien als bewijs van hun integratie en beschreven als uitdrukking van de mate waarin ze Belg zijn geworden.

Homogeneïsme

Dit geïdealiseerd beeld van onszelf en de daaraan verbonden problematisering van de ander is wat Jan Blommaert en Jef Verschueren reeds in hun boek ‘Het Belgische migrantendebat’ bekritiseerden en homogeneïsme noemden.

Binnen het homogeneïsme, zo schreven Blommaert en Verschueren reeds in 1992, worden “afwijkingen van een voorgestelde norm sowieso als gevaarlijk en als bron van conflicten beschouwd. Deze denktrant vertoont in de wijze waarop zij de migrant culturaliseert en tot voorwerp van een integratieproces maakt, bijzonder veel gelijkenissen met de vroegere retoriek over Afrikanen, ten tijde van Belgisch Congo.”

Dat boek was geen analyse van extreemrechts. Integendeel, verduidelijkt Verschueren, “het presenteerde ‘een analyse van ‘gematigde politieke documenten, pluralistische retoriek, belangrijk sociaalwetenschappelijk onderzoek en de berichtgeving in de doorsnee media’ en toonde ‘dat de kern van waaruit tolerante Vlamingen of Belgen spreken over de Belgische vreemdelingenproblematiek, nauwelijks afwijkt van het gedachtegoed van extreemrechts’: er was een ‘afkeer voor verregaande diversiteit’, een ‘geloof in de heilzaamheid van een homogene samenleving’.”

Het geloof in de heilzaamheid van een homogene samenleving vormt de kern van waaruit Rousseau spreekt

De uitspraken van Rousseau passen perfect in dat plaatje. Enerzijds distantieert hij zich van het expliciet racisme van extreemrechts, anderzijds vormt het geloof in de heilzaamheid van een homogene samenleving de kern van waaruit hij spreekt.

“Dat je last hebt van iemand die naar hier komt, de taal niet leert en niet werkt, snap ik”, aldus Rousseau. “Maar als je last hebt van iemand uit een ander land die Nederlands spreekt en zijn best doet, ben je een racist.” De inclusie, merkt Verschueren op, “geldt alleen voor wie, vanuit het standpunt van een dominante meerderheid, erbij hoort.”

“Ze moeten hun best doen”

Eens je het kader van je tegenstander als uitgangspunt neemt, zal je steeds verder opschuiven in de richting van die tegenstander. Wie benadrukt dat de ander zich wil integreren, geeft impliciet toe dat de ander slechts welkom is in de mate dat die niet langer een ander is. Door niet in te gaan tegen de premisse dat diversiteit inherent problematisch is, ontwapent men zichzelf tegen de visie dat wie zich niet wil aanpassen op moet krassen.

De eis tot integratie is steeds gebaseerd op de veronderstelling van een fundamenteel anders zijn en daarom ook onmogelijk. Zo vervalt men hoe dan ook in een verhaal waarin de ander slechts rechten heeft in de mate dat die door de dominante groep worden toegekend.

Dat Rousseau van mensen die naar hier komen verwacht dat ze ‘hun best doen’ is op dat vlak veelzeggend. Van bepaalde mensen wordt eenvoudigweg verondersteld dat ze Belg zijn. Anderen moeten daar hun best voor doen en onophoudelijk hun wil bewijzen om het te worden.

Eens je het kader van je tegenstander als uitgangspunt neemt, zal je steeds verder opschuiven in de richting van die tegenstander

Rousseau mag dan wel beweren dat hij enkel de problemen benoemt. In de manier waarop je een probleem omschrijft zit vaak al de analyse van dat probleem vervat. Door de problemen met werkloosheid systematisch in één adem te noemen met het beheersen van de taal, suggereert hij dat de problemen waar mensen met een migratieachtergrond mee kampen in de eerste plaats te wijten zijn aan de mate waarop ze zijn aangepast.

Het gedrag van migranten wordt te pas en te onpas geculturaliseerd. Wanneer iemand witte schoenen, een joggingbroek en een vestje van Adidas draagt, zegt men wel eens die zich kleedt als een Marokkaan. Nochtans heeft die outfit niets te maken met de traditionele Marokkaanse klederdracht.

Geformuleerd in niet raciale termen zegt men ook wel eens dat die persoon zich kleedt als een marginaal, waarmee men dan een groep mensen aanduidt die veelal laagopgeleid zijn, met een laag inkomen en die een uitvoerende job uitoefenen of werkloos zijn.

Klasse-inhoud

De identiteit van de migrant draagt een klasse-inhoud in zich. De verwerping van die identiteit is dus ook verwerping van een bepaalde klasse. Het is in dat verband niet onbelangrijk dat Rousseau specifiek Molenbeek viseert.

Niet zo gek ver van Molenbeek ligt de Europese wijk, waar het wemelt van de expats, diplomaten, lobbyisten en dergelijke. De voertaal in die wijk is niet Nederlands of Frans, maar Engels. In tegenstelling tot Molenbeek wordt de Europese wijk wel als onderdeel van België gezien, vaak zelfs als iets waar we als Belgen trots op mogen zijn.

Het is niet onbelangrijk dat Rousseau specifiek Molenbeek viseert

“De buitenlander”, merken Blommaert en Verschueren op, “wordt doorgaans slechts geproblematiseerd in zoverre hij sociaaleconomisch zwak staat. Slechts wanneer aan die voorwaarde voldaan is treden de zogenaamde objectieve cultuurverschillen in actie als verklaring voor samenlevingsproblemen.”

Zoals de plundering van de landen van herkomst gelegitimeerd wordt door het verhaal dat men hen helpt ‘ontwikkelen’, zo wordt het racisme bij ons genormaliseerd met het verhaal dat men zich moet integreren. Maar ontwikkeling en onderontwikkeling zijn geen uiteinden van een historisch proces dat gestaag opwaarts loopt. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille, onlosmakelijk met elkaar verbonden door uitbuiting, plundering en onderdrukking.

De achtergestelde positie van migranten is in veel gevallen de reproductie van de achtergestelde positie van die landen en wordt bestendigd door middel van racisme. Zoals ontwikkeling enkel mogelijk is na bevrijding, zo is integratie enkel mogelijk wanneer gelijke rechten zijn verkregen. Integreren gaat makkelijker als je welkom bent. Rousseau zet die volgorde op z’n kop. Bij hem moet je geïntegreerd zijn om welkom te kunnen zijn.

Victim blaming

Wanneer Rousseau aangeeft te begrijpen dat men een probleem heeft met mensen die naar ons land komen en niet werken, normaliseert hij racisme niet alleen. Hij legt de oorzaak ervan bij het slachtoffer.

Die victim blaming, merken Blommaert en Verschueren op, is onderdeel van een algemene verandering. “De vraag is, aldus Blommaert en Verschueren, “of men opteert voor een in het systeem ingeschreven solidariteit tussen rijk en arm, dan wel voor een in het individu ingeschreven solidariteit, die uitgaat van de theorie dat de rijkdom aan de top doorsijpelt naar de basis.”

Conner Rousseau definieert solidariteit steevast als “niet alleen uw deel doen, maar ook uw deel krijgen.” In zijn boek ‘Vooruit’ merkt Ico Maly op dat Rousseau zo “subtiel maar ontegensprekelijk solidariteit definieert als iets voorwaardelijk.” Je krijgt je deel niet zomaar. Je moet het verdienen. Om er recht op de hebben moet je ook je deel doen.

Rousseau definieert solidariteit als iets voorwaardelijk

Deze opvatting van solidariteit, leggen Blommaert en Verschueren uit, “heeft een nieuw soort validiteit in het leven geroepen, een nieuw soort beeld van wie ‘goed functioneert’ in ons systeem. Die nieuwe validiteit lijkt echter zo exclusief te zijn dat steeds meer groepen als ‘niet-’ of ‘minder valide’ gecategoriseerd worden.”

Het begint met de migranten. “Als je geen Nederlands wil spreken, kan je hier weinig komen doen”, zo verklaarde Rousseau eerder al. Dan volgen de werklozen. “Iemand die met zijn dopgeld op reis gaat, daar heb ik het moeilijk mee”, zo stelt de voorzitter van de vernieuwde socialistische beweging.

Uiteindelijk zullen we allemaal verliezen. Zo stelt Rousseau dat hij het “onrechtvaardig vindt dat mensen die ondervonden dat het ouderschap eigenlijk niets voor hen is, toch kinderen kunnen blijven krijgen.”

Om over je eigen lichaam te beschikken, volstaat het niet langer mens te zijn. Als je niet bewijst dat het iets voor jou is kan je dat essentiële mensenrecht verliezen. Mensenrechten worden niet langer als universeel gezien, zoals in de traditie van de Verlichting. Ze maken deel uit van onze waarden en normen. Ze zijn, zoals in de traditie van het anti-Verlichtingsdenken, een gunst die de staat je kan verlenen.

De anekdote

“Er zijn grenzen aan de vrijheid en we moeten ervoor zorgen dat die gerespecteerd worden”, zo schrijft Rousseau in grote letters in zijn boek ‘T’. “Politici mogen streng zijn, zolang het doel maar sociaal is.” Opmerkelijk is dat die centrale stelling in zijn boek expliciet niet op een objectieve analyse gebaseerd is.

“Meneer Rousseau, is die theorie wetenschappelijk bewezen? Neen, beste lezer, sorry. Maar dat is wel wat ik zelf heb meegemaakt”, zo klinkt het. Voor de duidelijkheid. Ik verzin dit niet. Het zijn Rousseau zijn eigen woorden. Ga zelf maar nalezen op p.60-61 van zijn boek ‘T’.

Of het nu gaat over discriminatie, werkloosheid of drugsgebruik; een objectieve analyse van oorzaken van sociale problemen is bij Rousseau totaal afwezig. In plaats daarvan komt de anekdote.

Met dat in het achterhoofd is het ook niet verrassend dat Rousseau zijn bewering in het Humo-interview dat er in bepaalde scholen in het Arabisch les gegeven wordt, staaft met het argument dat “mensen hem dat zeggen en het dus waar moet zijn.” De waarheid komt uit de ervaring en wat ‘de mensen’ zeggen en dat is wat ik ervaar en ik zeg dat de mensen zeggen. Of dat ook effectief klopt is geen kwestie van kritisch onderzoek, maar van vertrouwen.

Sterke leider

‘T’ gaat -zoals het merendeel van zijn communicatie- over Rousseau zélf, maar het is een vergissing om de aandacht die hij op zijn persoon vestigt als apolitiek te beschouwen. Zijn profilering als gewone jonge gast die met beide voeten in het echte leven staat, graag padelt, maar vooral hard werkt, aan intermittent fasting doet en het zodoende gemaakt heeft, vervangt de politieke boodschap niet.

Het is zijn politieke boodschap. Socialisme definieert Rousseau in zijn 1 mei speech als “samen dingen ondernemen.” Zelf is hij er de verpersoonlijking van. “Ik ben een werker en ik hou van mensen die werken, die ondernemen en er het beste van maken”, zo schrijft hij in ‘T’. “Maar die attitude kwam er niet vanzelf.”

“Het komt gewoon neer op: niet janken, aanvaard wat er gebeurt en ga verder”, zo vat hij zijn aangeleerde attitude samen. Om ons dit allemaal bij te brengen is een sterke leider nodig. Dat leerde Rousseau toen hij kinderkampen gaf aan De Barkentijn.

Hij beschrijft een moeder van twee kinderen die aan de onderkant van de samenleving leven als ‘een verschrikkelijke verschijning’. “Haar buikvel hing in een flap over een riem. Ze had striemen in haar gezicht. Haar mondhoeken waren gescheurd.” Haar kinderen noemt hij verwilderd: “twee Mowglis, maar dan met blonde haren.”

“Je hebt geen enkel gezag als je geen grenzen stelt”, zo leert Rousseau op zijn kampen. “Jongeren lopen over je heen als je per se hun beste vriend wilt zijn. Ze zijn als honden die angst ruiken.” Wat geldt voor een kinderkamp geldt ook voor de samenleving, redeneert Rousseau.

Rousseau is er heel open over dat hij burgers beschouwt als een bende kleine kinderen

Hij is er heel open over dat hij ons als burgers in feite beschouwt als een bende kleine kinderen. “Kinderen hebben grenzen nodig om goed te functioneren. Een samenleving heeft grenzen en structuur nodig.” Om dat te garanderen is een sterke staat nodig die wie vooruit wil in het leven beloont, investeert in wie dingen onderneemt en streng is voor wie achter blijft.

“Via de anekdotiek van zomerkampen krijgen we een maatschappijvisie geserveerd die de geschiedenis en de structuren van onderdrukking en uitsluiting simpelweg uitwist”, vat Ico Maly het samen. “We zien enkel maar individuen en groepen die in de pas gebracht moeten worden door ze rechtvaardig te straffen.”

Moeten we echt verbaasd zijn dat iemand met zo’n visie tegen de politie vertelt dat ze enkel met hun matrakken respect kunnen afdwingen?

Streng socialisme

De evolutie die we zien bij Vooruit beperkt zich niet tot ons land. Jaren geleden al klaagde Jesse Frederik in de Correspondent aan dat de sociaaldemocratie haar traditie van oorzaken aanpakken en armoede bestrijden, heeft vervangen door het bestrijden van symptomen en de armen.

In dat stuk wijst Frederik er terecht op dat die evolutie zich in het verleden al eerder heeft voorgedaan. Hij brengt in herinnering hoe in Nederland de sociaaldemocratie in de jaren ‘30 heropvoedingsdorpen voor onmaatschappelijken organiseerde.

Als het socialisme een dam op wil werpen tegen extreemrechts is het overnemen van haar uitgangspunten niet de juiste weg

Ook in ons land heeft dit soort streng socialisme een geschiedenis. In zijn boek toont Maly uitvoerig de grote gelijkenis aan tussen de visie van Rousseau en die van Hendrik De Man die in de jaren ‘30 de sociaaldemocratie trachtte te vernieuwen door middel van een versmelting van socialisme en nationalisme.

“Zoals we intussen uit de geschiedenisboeken weten, heeft dat niet goed uitgepakt. Niet voor hem, niet voor ons land en al zeker niet voor de sociaaldemocratie als project”, schrijft Maly daarover. Als het socialisme zich wil vernieuwen om een dam op te werpen tegen extreemrechts is het overnemen van haar uitgangspunten niet de juiste weg.

Een crisis is een kans

De verontwaardiging over de racistische uitspraken van Rousseau is natuurlijk terecht. We zijn geen stap vooruit als we de kritiek op de ‘zatte’ racistische uitspraken niet uitdiepen tot een kritiek op het ‘nuchtere’ discours waar ze deel van uitmaken. Rousseau die op zou stappen zou een beginpunt zijn, maar om echt een nieuwe start te maken moet het ideologische dwaalspoor dat tot hier geleid heeft verlaten worden.

Het eerste spookbeeld waar men van af moet stappen is dat van de ‘kloof’ tussen de burger en de politiek. Dankzij het beeld van ‘de kloof, zo concludeerde Blommaert reeds in 2001, wordt extreemrechts slapend rijk. “Men is de ideologische dimensie van democratie aan het vergeten”, zo concludeerde Blommaert reeds in 2001. Hij noemt het “dé fout die hier zowel als elders genadeloos wordt uitgebuit door extreemrechts.”

Het tweede spookbeeld waar men van af moet stappen is de voorwaardelijke opvatting van solidariteit. Wil het socialisme echt een dam opwerpen tegen extreemrechts, dan moet het weer terug naar haar wortels. Dan moet het, zoals Frederik schrijft, “weer gaan over oplossingen die oorzaken aanpakken, niet de symptomen.”

Om echt een nieuwe start te maken moet het ideologische dwaalspoor dat tot hier geleid heeft verlaten worden

Tussen die twee spookbeelden bestaat een verband. Wil je naar een samenleving waarin het de rol van politici is om “rechtvaardig te straffen”, dan is het perfect mogelijk om je partij op te bouwen rond een sterke leider of influencer. Heb je daarentegen een emancipatorisch socialistisch project, dan kan perceptiemanagement nooit volstaan. Dan moet je een partij uitbouwen die in staat is om bewustwording te bevorderen en die richting kan geven aan de opbouw van een brede solidaire tegenstroom.

Een crisis, beste vrienden van Vooruit, is een kans. Omwille van de racistische uitspraken stapten de Jongsocialisten uit het partijbestuur, zo las ik. Misschien is het een idee om het eens iets helemaal omgekeerd te doen. Laat Rousseau opstappen en geef die Jongsocialisten een kans om te proberen opnieuw een echte socialistische partij op te bouwen.

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!