Een job vinden, een loon ‘verdienen’, ontslagen worden, nieuw werk zoeken: het zijn banale en tegelijk cruciale gebeurtenissen in het leven van zovelen onder ons. Aanbod van en vraag naar werk ontmoeten elkaar op de ‘arbeidsmarkt’, waar ook het loon – de prijs voor dat werk – bepaald wordt.
Eenvoudig, evident, quasi natuurlijk: zo worden die mechanismen voorgesteld, ook (en misschien vooral) in het onderwijs en in de media. Alleen: kunnen ze wel gevat worden onder het begrip ‘markt’? Neen, zo zegt arbeidseconoom Paul de Beer in zijn pas verschenen en uitstekend boek De mythe van de arbeidsmarkt.
Onze maatschappij wordt overheerst door marktmechanismen: steeds meer zaken zijn koopwaar, ze moeten dus aangekocht en verkocht worden. De ‘markt’ is de (fysieke of abstracte) plek waarop die transacties gebeuren: vraag naar en aanbod van een product komen daar in contact.
Volgens de economische standaardtheorie worden de beste resultaten bereikt door die mechanismen zo vrij mogelijk te laten. Zo ontstaat de ‘juiste’ prijs, een resultaat waarbij iedereen baat heeft. De traditionele visie stelt dat dit mechanisme ook toepasselijk is op de koopwaar ‘arbeid’.
Bestaat er een overaanbod van arbeidskrachten (dus werkloosheid)? Dan moeten de lonen dalen tot de aanwerving weer aantrekkelijk is voor de werkgevers. Verdienen sommige loontrekkers meer dan andere? Dat loonverschil is volkomen normaal, zo zegt men: het weerspiegelt de verschillen in productiviteit.
Waarom wordt bij de aanwerving de voorkeur gegeven aan bepaalde individuen boven andere? Eenvoudigweg omdat de werkgever door puur rekenkundige overwegingen meent dat de geselecteerde personen de beste combinatie van loon- en productiviteitsniveau zullen opleveren.
Arbeid, geen koopwaar als een ander
Omgekeerd zijn de werknemers ook enkel getriggerd door louter financiële motieven, zo wordt traditioneel verondersteld: ze willen het beste loon, punt uit. Alleen blijken die aannames in de realiteit niet altijd te kloppen en vaak zelfs helemaal niet.
Arbeid is immers niet zomaar een koopwaar als alle andere. In 1944 had de economist en socioloog Karl Polanyi (1886-1964) dat al met grote stelligheid verkondigd in zijn The Great Transformation (deel 2, hoofdstuk 1, § 6). Van een echte ‘markt’ kan hier dus geen sprake zijn, zo stelde die grote denker al tachtig jaar geleden.
Maar helaas volstaat het niet om die stelling abstract te argumenteren. Ze moet ook gestaafd worden met concrete cijfers en vaststellingen betreffende hier en nu. In zijn boek doet Paul de Beer dat op heldere, ja zelfs pedagogisch wijze.
Dat is niet verwonderlijk: zijn publicatie vloeit voort uit lezingen en seminaries die hij in 2022 gaf aan de VUB in het kader van de Willy Callewaert Leerstoel. Als hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van De Burcht – Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging in Nederland, bezet de Beer twee prima observatieposten om die fameuze ‘arbeidsmarkt’ te analyseren … en vooral te demystifiëren.
Hier volgen, kriskras, enkele van zijn vaststellingen, die steeds gebaseerd zijn op nauwkeurige statistieken en enquêtes. “Noch de ontwikkeling van de topbeloningen, noch de arbeidsmarktkansen van de miljoenen Belgen en Nederlanders die aan de kant staan, noch de grote variatie in loopbaantrajecten, noch de betekenis die werk in het leven van veel mensen heeft, laat zich verklaren uit de interactie tussen vraag en aanbod via het prijsmechanisme” (p. 53).
De groeiende loonkloof tussen hoog- en laagbetaalden kan niet worden geduid vanuit loutere marktmechanismen. De kans op werk wordt bepaald door heel wat andere factoren dan de hoogte van het loon en de productiviteit.
Aanwerving van arbeidskrachten gebeurt vaak niet op basis van ‘rationele’ overwegingen inzake productiviteit en daaraan gekoppeld loon, maar …
Aanwerving van arbeidskrachten gebeurt vaak niet op basis van ‘rationele’ overwegingen inzake productiviteit en daaraan gekoppeld loon, maar dikwijls (mede) door andere elementen: categorie (man/vrouw, etniciteit, religie, enz.), relaties (‘wie kent wie’), toeval of positie.
Zeer vele wijzigingen in arbeid gebeuren niet via de externe arbeidsmarkt, maar via mechanismen intern aan het bedrijf, waarbij andere processen dan de ‘marktwerking’ van tel zijn (p. 82). Enzovoort.
Paul de Beer besluit: “Het model van de arbeidsmarkt uit de economiehandboeken (…) is een fictie” (p. 191). Het probleem is echter dat de werkgevers en tal van beleidsmakers en opiniemakers wel degelijk vertrekken van die fictie om concrete maatregelen voor te stellen en liefst ook op te dringen.
Wetten, reglementen, collectieve afspraken (cao’s), vakbonden en dergelijke meer worden daarbij voorgesteld als ‘(ver)storende’ elementen. Ze zorgen zogezegd voor ‘rigiditeit’ op de arbeidsmarkt; de lonen kunnen dan immers niet evolueren zoals ze zouden moeten om de optimale werkgelegenheid te realiseren.
Beleid gericht op meer flexibiliteit, grotere financiële prikkels, meer dynamiek en mobiliteit dreigt de (…) waarde van duurzame arbeidsrelaties te ondergraven.
Lonen (en vergoedingen) moeten omlaag om voldoende ‘werkprikkel’ te genereren, zo luidt de ‘orthodoxe’ stelling: werknemers moeten gemakkelijk(er) ontslagen kunnen worden; ‘flexibiliteit’ en meer mobiliteit worden voorgesteld als de mirakeloplossing om de ‘ideale’ arbeidsmarktsituatie te bereiken.
De auteur waarschuwt echter: “Beleid dat ernaar streeft om de arbeidsmarkt meer op het standaardmodel uit de economieboeken te laten lijken, zal ons vaak juist verder van de oplossing van maatschappelijke problemen brengen. Beleid gericht op meer flexibiliteit, grotere financiële prikkels, meer dynamiek en mobiliteit dreigt de (…) waarde van duurzame arbeidsrelaties – voor werkgevers net zo goed als voor werknemers – te ondergraven, terwijl het zeer de vraag is of daardoor de match tussen vraag en aanbod werkelijk beter wordt” (p. 205).
Paul de Beer pleit daarom voor een andere kijk op en een andere aanpak van de arbeidsproblematiek. Zijn verfrissend boek is onmisbare lectuur voor al wie tot de kern van de huidige sociale problematiek wil doordringen.
Paul de Beer. De mythe van de arbeidsmarkt. VUBPRESS, Brussel, 2022, 216 pagina’s, ISBN 978 9461 1732 01