Opinie -

Langer werken dan 65 is absurd, irrationeel en destructief

Het debat over pensioenen gaat over welk leven we willen leiden. En dat is geen kwestie van betaalbaarheid, maar van politieke keuzes.

vrijdag 10 september 2021 10:38
Spread the love

 

Om de zoveel jaar komt het pensioendebat terug. De tragiek van dit debat is dat het wordt verengd tot een technische discussie. In een dergelijk debat zijn het specialisten, academici en politici die op het podium plaatsnemen en spreken voor een publiek dat, wegens de technische aard van de discussie, al snel zijn aandacht verliest. Dat is tragisch omdat de pensioenkwestie – het is eigenlijk zelfs verkeerd om over een ‘debat’ te spreken – niet technisch is, maar wel existentieel van aard.

Met existentieel bedoel ik hier: het belangt uw en mijn leven aan en wel op zeer directe wijze. Het bepaalt welk leven we kunnen leiden of niet leiden. Voor veel mensen maakt de duur van de loopbaan en de hoogte van het pensioen het verschil uit tussen gezondheid en ziekte, welbehagen en psychisch lijden, rondkomen of armoede. Net omdat het pensioen zo’n existentiële zaak is, is ieder voorstel erover ook uitgesproken politiek van aard en dus niet te reduceren tot een boekhoudkundig meningsverschil.

Een constante in het Belgische pensioendebat, is dat het gesprek steeds opnieuw vernauwd wordt tot een discussie over betaalbaarheid. Maar wanneer het woord betaalbaarheid valt, is het altijd nuttig om na te gaan wie het woord wanneer in de mond neemt. Het is opvallend dat de kwestie betaalbaarheid altijd naar voorkomt in zeer specifieke dossiers. Als het over gezondheidszorg, uitkeringen of pensioenen gaat bijvoorbeeld, dan wordt er verdacht snel de vraag gesteld naar de betaalbaarheid van dat alles.

Gaat het echter over deelnames aan buitenlandse, militaire interventies, investeringen in het veiligheidsapparaat of de rijkelijke subsidies voor ondernemingen, dan is money not an issue, net zomin als de miljarden die jaarlijks met fiscale spitsvondigheden door bedrijven en rijken naar het buitenland versast worden. “Een ijzeren wet in ieder pensioendebat is voorts dat zij die het luidst kakelen over betaalbaarheid, doorgaans verzekerd zijn van een stevige wedde en gul pensioen. Vanuit die comfortabele positie is het evident makkelijk om voorstellen rond pensioenhervormingen te beschouwen als een technisch, gespecialiseerd debat dat kan beslecht worden met een opiniestukje hier en een statistiekje daar.

“Gaat het over deelnames aan buitenlandse, militaire interventies, investeringen in het veiligheidsapparaat of rijkelijke subsidies voor ondernemingen, dan is money not an issue”, net zomin als met de miljarden die jaarlijks met fiscale spitsvondigheden door bedrijven en rijken naar het buitenland versast worden.”

Wie zijn geschiedenis echter ietwat kent, weet dat pensioenen nooit het onderwerp van louter debat zijn geweest, als wel de inzet van een lang volgehouden sociale en politieke strijd. Toen de Duitse rijkskanselier Otto von Bismarck in 1889 het eerste, wettelijke staatspensioenfonds op poten zette, was dat niet uit liefdadigheid, maar wel om het oprukkende socialisme een halt toe te roepen.

Sociaal mededogen was wel het allerlaatste wat Otto von Bismarck motiveerde toen hij het allereerste overheidspensioen invoerde. Foto: Public Domain

Bismarck en de zijnen moesten met lede ogen aanzien hoe socialisme steeds meer aanhang kende onder de werkende bevolking. Naast een buiten de wet stellen van de socialistische partij, werd ook gepoogd om socialistische eisen te recupereren. Het meest uitgesproken voorbeeld daarvan was de introductie van een wettelijk pensioenstelsel.

Dankzij sociale strijd

Wat we nu pensioenen noemen, kent dus zijn ontstaan in een context van sociale strijd. In weerwil van wat Bismarck en soortgelijken wensten, ging die sociale strijd op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw niet liggen, maar won die net aan kracht. Arbeidersbewegingen en -partijen ijverden voor een wettelijke beperking van het aantal arbeidsuren, gegarandeerde vervangingsinkomens, verbod op kinderarbeid en een degelijk pensioenstelsel.

Die verschillende eisen vertrokken van een zelfde, gemeenschappelijke bezorgdheid, namelijk: het terugdringen van de blinde marktwerking uit het leven van arbeiders. Een leven lang overgeleverd zijn aan de grilligheden van de arbeidsmarkt, werd als niet verenigbaar geacht met de mogelijkheid om een vrij, zelfstandig en levenswaardig leven uit te bouwen. En terecht natuurlijk.

De vraag naar welk pensioen we willen, kan daarom niet worden losgekoppeld van de vraag naar welk leven we willen leiden. Willen we een leven dat volledig wordt bepaald door het klappen van de zweep op de arbeidsmarkt, een leven waarin alles in het teken staat van produceren en presteren, waarin iedere beslissing wordt ingegeven door de angst om een inkomen te verliezen?

Of willen we een leven waarin er naast de tijd die wordt besteed aan werk, ook tijd is voor familie, vrienden, zelfontplooiing, genot, waarin iedereen bij wijze van fundamenteel recht van een zekere materiële welstand kan genieten? Enkel een bevestigend antwoord op die laatste vragen is volgens mij verzoenbaar met democratische idealen. En dat is ook in de jaren na de Tweede Wereldoorlog enigszins de politieke consensus geweest.

Neoliberale ommezwaai sinds jaren 1970

De ommezwaai kwam er met de veralgemeende, neoliberale aanval op de welvaartsstaat in de jaren zeventig, tachtig en negentig van de 20ste eeuw. Waar neoliberalen zich tegen verzetten, was een door de staat georganiseerd, universeel pensioensysteem, hun alternatief was (en is) een privaat pensioenstelsel. Hierdoor konden pensioenen voortaan een lucratief financieel product worden, althans voor zij die de fondsen beheren. De financialisering van het pensioen is eigenlijk een stille hold up die bestaande ongelijkheden vergroot. Een kleine groep van financiële kapitalisten kan zich verrijken terwijl het grootste deel van pensioengerechtigden er op het einde van de rit slechter van af komt.

Het argument dat sinds de tachtiger jaren wordt aangehaald om pensioenen te privatiseren, is dat we in een demografische crisis verkeren: de bevolking vergrijst waardoor pensioenen niet meer betaalbaar zouden zijn – iets wat niet klopt (zie de analyse van Patrick Deboosere). In een zelfde adem wordt daar aan toegevoegd dat we met zijn allen langer moeten werken om het pensioenstelsel te redden. Ook dat langer werken kan geïnterpreteerd worden vanuit een perspectief van een aanval op werkende mensen.

Meer beschikbare arbeidskracht is altijd voordelig voor zij die arbeidskracht wensen aan te kopen – de zogenaamde ondernemers dus. Eenvoudig uitgedrukt: hoe meer mensen elkaar verdringen voor wat schaarse jobs, hoe meer ze bereid zijn jobs te zullen aannemen met slechtere condities. Zo ontstaat een neerwaartse druk op de lonen en verslechtert de onderhandelingsposities van de werknemer, ten voordele van die van de werkgever.

Pensioen, een strijd tussen arbeid en kapitaal

Wanneer we privatisering van pensioenfondsen en de eis om langer te werken dus bekijken vanuit een strijd tussen arbeid en kapitaal, dan zien we dat de pensioenhervormingen van de laatste decennia steevast in het voordeel spelen van het kapitaal. Het is een ordinaire machtsstrijd die gecamoufleerd wordt door middel van technische discussies en schijnbaar onbetwistbare feitelijkheden.

De ware prijs wordt betaald door werkende mensen, niet alleen in financiële of materiële condities maar ook op vlak van levenskwaliteit. Langer werken betekent in veel gevallen langer stress, minder tijd voor (zelf-)ontplooiing, minder tijd voor medemensen. Ook de maatschappij betaalt een zware prijs: bestaande pensioenhervormingen leiden tot meer psychosociale aandoeningen en langdurig zieken, wat op zijn beurt de druk op de gezondheidszorg verhoogt.

Arbeidsters in schoenenfabriek Van Arendonk in Tilburg. Als ze al mochten ‘werken’, dan was het in nog meer erbarmelijke omstandigheden dan hun echtgenoten. Daarna wachtte hun volledig onbetaalde en niet erkende werk voor man en kinderen. Foto: vakbondshistorie.nl

Pensioenhervormingen zijn vooral ook een aanslag op vrouwen. Wat bestaande pensioenhervormingen steeds opnieuw negeren is de talloze, noodzakelijke arbeid die wordt verricht zonder verloning. Opvoedings- en zorgtaken zoals kinderen opvoeden, eten maken, de woonst onderhouden, zieke familieleden begeleiden, etc. zijn essentieel, maar worden nog veel te weinig erkend als werk, wat dikwijls ook een dramatisch effect heeft op het latere pensioen.

Wegens de nog steeds patriarchale vormen van arbeidsdeling, zijn vrouwen daar het grootste slachtoffer van. In de eerste plaats omdat zij hierdoor vaak een zeer laag pensioen krijgen. In de tweede plaats omdat langer werken leidt tot een verdere professionalisering van zorgtaken die meestal de vorm aannemen van laagbetaalde dienstenjobs, veelal uitgevoerd door vrouwen.

Wat momenteel nodig is, zijn niet zozeer wat bijsturende maatregelen maar wel een strijd voor een onmiddellijke verlaging van de pensioenleeftijd. Werken tot 67 is vanuit meerdere oogpunten irrationeel, onverstandig en destructief. Behalve voor een kleine groep van kapitaalkrachtigen is het voor niemand voordelig.

Er is rijkdom genoeg, werkende mensen zijn nog nooit zo productief geweest als vandaag. Net daarom is een strijd voor een betere verdeling van werk en een betere verdeling meer dan ooit nodig.

Laten we om te beginnen de pensioenleeftijd terug voeren naar 65. Om te beginnen!

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!