Vorig jaar had een kantelpunt moeten zijn. Al sinds 2007 rapporteerde het IPCC dat in 2015 de wereldwijde emissie van broeikasgassen resoluut naar beneden moesten. Alhoewel hernieuwbare energie en groen burgerschap onmiskenbaar aan een opmars bezig zijn, bleef de knik in de curve uit. 2016 wordt ondanks de gure novemberwind hier bij ons alweer het warmste jaar sinds het begin van de metingen. De wereldtemperatuur overschreed de symbolische – door velen gevreesde – één graden opwarming en de CO2 in de atmosfeer brak door de 400 ppm grens.
‘The time is now’, klinkt het al langer bij milieuorganisaties. Maar vandaag is de urgentie wel heel hoog geworden. Om de opwarming te beperken tot twee graden Celsius, laat staan anderhalf, mag volgens recente rapporten geen steenkoolcentrale meer geopend worden en geen petroleumput meer geboord. De emissies moeten dramatisch dalen, meer nog, we moeten actief CO2 uit de lucht beginnen halen. Door herbebossing en het herstel van ecosystemen. Bovenop zijn ook de technologie om CO2 uit rookgassen of uit de atmosfeer te halen en om te zetten naar nieuwe grondstoffen vandaag rijp om toegepast te worden.
We hebben heel wat keuzes te maken als samenleving. Keuzes voor een duurzame toekomst en hoe die te bereiken valt. Keuzes over sociale rechtvaardigheid en hoe we de rekening van de groene omschakeling gaan betalen. Zo’n keuzes verdienen debat. Een debat dat onze ‘wat-doe-jíj-voor-het-klimaat’-minister allerminst aanzwengelt.
Jawel, er was de Vlaamse Klimaattop, al was het veelbetekenend dat die in de gebouwen van bank KBC georganiseerd werd. Bedrijfsleiders kwamen er immers ruim aan bod, vakbonden waren niet uitgenodigd. En we weten het, er zijn ‘stakeholder meetings’ geweest over de implementering van het akkoord van Parijs en de voorbereiding van Marrakesh. Peter Wittoeck, de Belgische hoofdonderhandelaar, doet goed werk door afgevaardigden van milieuorganisaties, vakbonden en bedrijven te informeren. Maar die vergaderingen zitten zo vol van het uiterst gecompliceerde COP-jargon (of weet u waar LULUCF, CDM, JISC en AFOLU voor staan?) dat enkel specialisten kunnen volgen. Welke toch uiterst belangrijke informatie uit die bijeenkomsten sijpelt er door naar de brede bevolking? Welke terugkoppeling met het brede middenveld gebeurt er? Te weinig vrezen we. De voorgestelde oplossingen en compromissen lopen bijgevolg het risico om niet gedragen te worden door de bevolking. Een draagvlak ontbreekt in elk geval vandaag.
Leert de commotie die we nog maar net achter ons hebben gelaten over de ondertekening van CETA ons niet dat ver dragende akkoorden een breed debat verdienen? Laat het klimaat nu net datgene zijn dat werkelijk iedereen aanbelangt. De COP22 verdient meer dan de huidige diplomatiek in besloten kringen.
Het akkoord van Parijs, volgens de Verenigde Naties een aanzet, werd amper enkele dagen geleden officieel van kracht. In Marrakesh zouden de woorden in daden moeten worden omgezet. Over sociale rechtvaardigheid bijvoorbeeld. Talrijke Afrikaanse organisaties verzamelden in september in Casablanca om de COP22 voor te bereiden. Ze benadrukten nogmaals dat degenen die het minst verantwoordelijk zijn voor de klimaatopwarming vandaag al de ergste schade ondervinden. Ondertussen proberen de rijkste landen nog steeds hun historische verantwoordelijkheid te ontlopen.
Ook de financieringskwestie zal in Marrakesh opnieuw ter sprake komen. Volgens het akkoord van Parijs zouden rijkere landen de armere vooruit moeten helpen op de weg naar een koolstofarme economie. De rijkere landen zouden eveneens de geleden schade en verlies door klimaatgebonden natuurrampen vergoeden. Maar ook hier merken we dat die rijkere landen, België inbegrepen, ver achterblijven op hun beloftes die ze in 2009 in Kopenhagen hebben gemaakt. Ze blijven nog meer achter ten opzichte van de noden die er vandaag zijn, nu de opwarming van een volledige graad een feit is.
Stof genoeg voor debat dus in Marrakesh. Wij pikken er alvast vijf punten uit waar we liever vroeg dan laat de discussies over zouden zien losbarsten.
1. Sociale rechtvaardigheid. Zoals het Internationaal Vakverbond steeds herhaalt. De principes staan op papier, maar de praktijk blijft zoals we hierboven schrijven achter. Hoe gaan we zorgen dat niemand achterblijft op de weg naar een leefbare toekomst?
2. Ambitie. Greenpeace rekent ons voor dat om de grens van 1,5 graden opwarming niet te overschrijven binnen tien jaar alle steenkoolcentrales wereldwijd gesloten zouden moeten zijn en tegen 2030 geen enkele auto nog op benzine, diesel of gas zou mogen rijden. Het VBO blijft intussen bepleiten dat de Europese doelstellingen voor België te hoog gegrepen zijn. Hoe zetten we de dure woorden van Parijs om in straffe daden?
3. Het Europees energiebeleid. De Europese Unie spreekt over koolstofarm maken van de economie. Tegelijk wilt ze vooral dat de Europese bedrijven ‘meer competitief’ zijn. Is dat marktgerichte energiebeleid niet aan herziening toe? Vandaag zijn de gemeentelijke energiebedrijven in verschillende Europese landen de voortrekkers van de groene revolutie. Dient de overheid niet het ecologische en het sociale als eerste criteria te nemen?
4. Emissiehandel. De discussies over de hervorming van dit systeem, waarbij propere lucht verhandeld wordt als appels en peren op de markt, lopen hoog op. Maar is het echte debat niet of we dat systeem sowieso wel kunnen gebruiken? Het lijkt vooral eindeloos inefficiënt en staat in de weg van een ambitieus klimaatbeleid. Tegen 2015 moet Europa nagenoeg koolstofvrij zijn. Wordt het geen tijd dat we dat in stappen plannen, en tussentijdse normen en verplichtingen vastleggen?
5. Koolstoftaksen. Het VBO pleit voor het zetten van een prijs op koolstof en krijgt daarin veel gehoor. Doordat die prijs doorgerekend wordt in producten zou de markt haar werk kunnen doen. De milieubewegingen in Azië en in Latijns-Amerika bekampen dit idee echter al sinds 2009. Zelfs de Paus keurde het af in zijn encycliek. Dreigt het ‘de vervuiler betaalt’-principe zo niet te vervallen tot een ‘de betaler vervuilt’-mechanisme? Is propere lucht geen gemeengoed, dat niet in een prijs te vatten is?
Jos D’Haese, Liza Lebrun en Wiebe Eekman