In
1983 kende de regering van de provincie British Colombia een
concessie toe voor commerciële houtkap in het territorium van de
Tsilhqot’in. De gemeenschap ging in beroep tegen die beslissing.
Zij argumenteerden dat ze de rechten bezaten op de gronden. Na een
juridisch gevecht van meer dan dertig jaar haalden ze uiteindelijk hun slag thuis.
“Volgens
onze eigen wetten en kennis bestaat er geen twijfel over dat dit onze
gronden zijn”, zegt Tsilhqot’in – leider Joe Alphonse (foto) in een
officiële reactie. “Er komt nu een einde aan de ontkenning van
onze rechten. (…) Deze beslissing zal de broodnodige zekerheid
brengen voor inheemse volkeren in Canada, de regering en de
industrie. Deze zaak gaat over het terugwinnen van onze
onafhankelijkheid – om ons eigen land te kunnen besturen en zijn
natuurlijke hulpbronnen te gebruiken”.
Volgens
de Tsilhqot’in is de beslissing van het Hooggerechtshof een
“positieve stap vooruit voor verzoening tussen de overheid en
inheemse volkeren”.
Recht
op raadpleging
De
beslissing zal grote gevolgen hebben, schrijft The Economist. Het
Hooggerechtshof maakte immers duidelijk dat de voorafgaande
toestemming van inheemse volkeren over grote projecten op hun
territorium, overheden en bedrijven heel wat juridische last kan
besparen. Vooral in British Colombia zelf kan de uitspraak een
belangrijk precedent vormen en projecten zoals de Northern
Gateway-oliepijplijn
op de helling zetten.
De
inheemse volkeren van Canada worden vertegenwoordigd door de Assembly
of First Nations (AFN). “Het Hooggerechtshof heeft een duidelijke
boodschap gestuurd: het Canadese gerecht moet de landeigendomtitels
van inheemsen serieus nemen en zich eervol verzoenen met de First
Nations”, zegt Ghislain Picard, de woordvoerder van AFN. “Deze
beslissing zal de geschiedenis ingaan als een van de meest
belangrijke en verreikende ooit van het Canadese Hooggerechtshof.”