Menselijke en dierlijke spierkracht volstaan al lang niet meer
Die vraag is belangwekkend omdat de tijd dat menselijke en vooral dierlijke spierkracht instonden voor het overgrote deel van de energiebehoefte, weliswaar nog niet echt lang, tot het verleden behoort. Hier moet meteen aan herinnerd worden dat in grote en vooral arme en verarmde delen van de wereld dier en mens nog wel degelijk grote leveranciers van energie blijven, en vaak nog voor een lange tijd. In sommige regio’s van bijvoorbeeld de voormalige Sovjetunie zijn die energiebronnen helemaal terug van weggeweest. Bij het begin van de twintigste eeuw begon het gemotoriseerde voertuig paarden en andere trek- en lastdieren te vervangen. Een eeuw later gebeurde op deze en andere plaatsen het omgekeerde.
We beseffen amper hoeveel energie we wel verbruiken
Maar gezien de explosie van de globale vraag naar energie in de jongste eeuw, kunnen mens en dier op wereldschaal onmogelijk nog meer dan een klein deeltje daarvan voor hun rekening nemen. Wanneer de behoeften aan energie sterk stijgen, vermindert al snel het aandeel daarin van dier en mens.
We beseffen amper hoeveel energie we wel verbruiken in de rijke landen – maar liefst tien keer méér dan in 1900 – en al helemaal niet hoe goedkoop die energie wel is.
Het moet worden gezegd: vooral de één miljard rijken leven anders dan honderd jaar geleden. Het moderne leven en het moderne comfort steunen volop op energie. Zowel de aanmaak van allerlei producten en apparaten als de uitbouw van infrastructuur vergt veel energie, en bij veel van wat we doen verbruiken we energie.
De kost van mateloze energiehonger
Deze bijna mateloze energiehonger blijft niet zonder gevolgen. Hout, nog altijd heel belangrijk in veel arme landen, kan die honger van de rijke landen niet meer stillen aan het einde van de negentiende eeuw. Die landen storten zich vanaf dan gretig op de fossiele brandstoffen, eerst steenkool, en vanaf het midden van de twintigste eeuw vooral olie en gas. Vrijwel de hele wereld volgt in min of meerdere mate dat voorbeeld. Aan een steeds sneller tempo verbruikt de wereld zijn kostbare energievoorraden. Voor olie is dat extra jammer, want naast de belangrijkste energiebron is olie in de twintigste eeuw ook een belangrijke grondstof geworden voor de petrochemische industrie.
Op anderhalve eeuw tijd is de mondiale energievoorziening radicaal omgegooid. Van een redelijk duurzame voorziening, is men verzeild in een situatie van extreem grote afhankelijkheid van eindige energiebronnen. Hoe het nu verder moet is een groot discussiepunt tussen deskundigen van alle slag, die voor een ware kakofonie zorgen van standpunten en overtuigingen, gaande van de noodkreet ‘dat we snel door onze reserves heen zullen zijn’ tot ‘het zal zo’n vaart niet lopen, we vinden wel nieuwe voorraden’, gekoppeld aan ‘wetenschap en techniek zullen zonodig wel met oplossingen komen aandragen’.
Hoe men het ook draait of keert, het staat vast dat de nu aangesproken fossiele brandstofvoorraden eindig zijn. Het heeft miljoenen jaren geduurd om ze te vormen en daarbij vergeleken zullen we ze eerder vroeg dan laat opgebruikt hebben. Zo zouden we nog genoeg olie hebben voor zowat vijftig jaar, gas voor ruim honderd jaar en steenkool voor enkele honderden jaren. Veel voorspellingen over uitputting zijn weliswaar niet erg accuraat gebleken, maar zelfs al verdubbelen die termijnen, essentieel is te weten dat we op middellange termijn allerminst in een duurzame energiesituatie vertoeven en dat de uitputting onherroepelijk in zicht komt, hoe ontzaglijk groot de voorraden in sommige ogen nu nog mogen lijken.
Deze werkwijze is niet duurzaam, zelfs kortzichtig en dat is niet netjes ten aanzien van onze niet zo verre nakomelingen. Zij krijgen als het ware een huis aangeboden waarvan alle voorraadkasten volledig leeg zijn gehaald. Erger nog, we zijn volop bezig dat huis in brand te steken.
De situatie is namelijk zelfs precair wegens een heel ander effect van onze energetische spilzucht. De massale verbranding van steenkool, olie en gas leidt ons recht naar het gevreesde broeikaseffect. Vooral om die reden kunnen we het ons niet langer veroorloven nog meer co2 de lucht in te stoten.
Aan de andere kant kunnen miljarden armen moeilijk het recht ontzegd worden om meer energie te kunnen verbruiken. Dat zou er simpelweg op neerkomen hen tot eeuwige armoede en ondervoeding te veroordelen. Efficiënte armoedebestrijding kan immers niet zonder enige toename van hun energieverbruik, en dan gaat het nog maar om naar schatting één derde van wat de rijken nu al verbruiken. Maar de armen zijn talrijk en hebben veel kinderen, hun gerechtvaardigde vraag naar energie is dus aanzienlijk.
Als we dit allemaal op een rijtje zetten, is het zonneklaar. We hebben snel alternatieven nodig om aan onze energiebehoeften te voldoen. Wat voor alternatieven dat moeten zijn, daarover bestaat veel minder overeenstemming, op één grote uitzondering: energiebesparing.
De herontdekte deugd van de spaarzaamheid
De grootste energiebron is energiebesparing
Vrijwel iedereen is ervan overtuigd dat energiebesparing de meest dringende opdracht is, en de allereerste oplossing is voor het energieprobleem. Alleen zo creëren we een overgangsperiode om werk te maken van andere oplossingen. En er is enige ruimte voor besparingen als we weten dat in onze streken bijna de helft van het energieverbruik opgaat aan niet-gebruikte warmte. Deels is dat onvermijdelijk, maar zoveel energieverlies vraagt toch om de benutting van die verloren warmte en om de snelle inzet van meer efficiënte energietechnieken. Besparingen kunnen natuurlijk eveneens komen van een verminderd verbruik. Ook daar zijn ongebruikte mogelijkheden. Zo kunnen woningen makkelijk veel energiezuiniger gebouwd worden dan vandaag gebeurt. Verder is het minstens opvallend hoe moeilijk het de fiets wordt gemaakt in en buiten onze steden; maar heel weinig landen munten uit door een fietsvriendelijke infrastructuur, terwijl er geen zuiniger vervoermiddel bestaat, dat daarenboven zeker niet traag is. Al even vreemd is dat vervoer per spoor en vooral te water veel minder aandacht krijgen dan ze verdienen. En hoe gek het misschien mag lijken, maar waarom de zuinige zeppelin in een nieuwe nog veiliger versie geen kans meer krijgt na de ramp met de Hindenburg in 1937 waarbij zesendertig mensen omkwamen, is een al even groot mysterie.
De weg van energiebesparing wordt nu veel te langzaam bewandeld. De grote oorzaak daarvan is de lage prijs van de fossiele brandstoffen. Die is het resultaat van een groot aanbod en een minder sterk stijgende vraag, dat zal zelfs een weinig economisch geschoold persoon weten te vertellen. Er is echter een grote ‘maar’ bij die prijsvorming. Die houdt namelijk geen rekening met de eindigheid van de energiebronnen. Met olie beschikt de wereld over een zeer kwaliteitsvolle grondstof: een heel handige energiebron én een materiaal dat een rijke productenoogst oplevert. Zoals we nu met olie omspringen, riskeren we snel door de voorraad heen te zitten – en of dat nu over vijftig jaar is of wat later, doet er niet toe. Feit is dat we op die manier in minder dan twee eeuwen de totale voorraad van dat kwaliteitsproduct opgebruikt zullen hebben, terwijl het de aarde miljoenen jaren heeft gekost om zoveel kwaliteit voort te brengen. Wie die onvervangbare verspilling van een kostbaar goed mee verrekent in de prijs, kan maar één conclusie trekken: onze energie is véél te goedkoop. Zeker als er andere ‘vergeten’ kosten in de kostprijs zouden worden opgenomen, zoals de vervuiling van water, lucht en bodem, en de opwarming van de atmosfeer met alle mogelijke gevolgen voor het klimaat. Er zijn, niet te vergeten, ook de verborgen kosten die beter meegeteld zouden worden, zoals de subsidiëring door de overheid van de traditionele energiebronnen, en zeker ook de kernenergiesector. Hernieuwbare energie kan in de meeste landen (nog) lang niet op dezelfde vrijgevigheid van de overheid rekenen.
Zijn er alternatieven?
Eind 2002 levert windenergie reeds 15 à 16 procent van de nodige elektriciteit in Denemarken, alle hernieuwbare energie samen is al goed voor 20 procent van de elektriciteit. Bijna tien jaar later kan ons land daar alleen nog maar van dromen.
Hoogtijd om de alternatieven eens van dichterbij te bekijken. Allereerst is er de biomassa, in grote mate hout. In vele arme landen zorgt die biomassa nog altijd voor het gros van de energie. Hout is een hernieuwbaar product en met duurzaam bosbeheer is het een schone, betrouwbare en grote energieleverancier. Er is echter nog een forse hoeveelheid andere biomassa dan hout, zoals afval van mens en dier, afval uit de bossen en uit akkers, en gewassen die ge¬teeld worden om te bewerken tot biobrandstoffen. Zo rijden er in Brazilië heel wat auto’s op ethanolbrandstof. Bezwarend is wel dat de teelt van deze gewassen zou kunnen botsen met de mogelijkheid om voldoende voedsel te produceren. En dat is precies wat het lijkt: een keuze tussen armen en rijken.
Waterkracht is nu ook al een grote bron van energie en is in principe een duurzame energiebron. Alleen, doorgaans zorgen reuzenstuwdammen nu voor de aanwending van waterkracht en we zagen al dat deze grote systemen tal van nadelen vertonen. Kleinere waterkrachteenheden hebben die nadelen niet en bieden toch een zeer groot potentieel. Dat er vroeger in onze contreien talrijke watermolens werkten, bewijst dat er zelfs in de lage landen heel wat water¬kracht aanspreekbaar is.
Windmolens kunnen op plaatsen waar er redelijk wat wind is, nu al concurreren met andere energiebronnen. In vele streken verschijnen vrij snel windmolenparken. Qua milieuvriendelijkheid is er wel wat aan te merken op windenergie: er is visuele vervuiling, vogels zijn niet altijd gelukkig met waaiende reuzenwieken en er wordt naast wind ook lawaai geproduceerd. En als het niet of te weinig waait, draaien de wieken natuurlijk niet of amper, er is dus plaatselijk geen verzekerde toevoer maar de elektriciteit kan natuurlijk komen van waar het wel voldoende waait en van andere hernieuwbare energiebronnen.
Dan biedt zonne-energie toch nog meer perspectief. Niet verwonderlijk wanneer men beseft dat de energie die de zon op aarde doet belanden, om en bij het tienduizendvoudige bedraagt van wat er nu op diezelfde aarde wordt verbruikt. Overigens ligt die zonnestraling ook aan de basis van windkracht, waterkracht en biomassa, die via fotosynthese omgezette zonne-energie is. Rechtstreeks kan zonne-energie passief worden gebruikt. Wie in hartje winter aan het schijven is achter een raam op het zuiden, volop beschenen door de zon, heeft geen andere warmtebron nodig, zelfs al vriest het lichtjes. Ook serres maken dankbaar gebruik van die energie.
Zonnecollectoren zetten de zonnestraling om in warmte. In veel landen zorgen miljoenen collectoren boven op de huizen en in daken voor warm water. Onze samenleving, die heel veel warmtebehoefte heeft, kan daarvoor dus haar voordeel doen met dit vermogen om uit zonnestraling warmte te maken.
Zonnecellen kunnen de zonnestraling dan weer omzetten in elektriciteit. In het begin worden zonnecellen veel gebruikt op plaatsen waar geen elektriciteitsnet is of waar de aanleg ervan een te dure zaak is. In de voorbije decennia is de kostprijs van zonnecellen drastisch gekrompen. Steeds meer zien we ook zonnepanelen opduiken die aan het elektriciteitsnet zijn gekoppeld. Onbetwiste koploper op dat vlak is Duitsland. Het potentieel ervan is dan ook aanzienlijk, zeker omdat grootschalige industriële productie energie oplevert die niet duurder is dan van klassieke energievormen. Waarop wachten onze overheden om bij nieuwbouw en vernieuwbouw zonnecellen op onze daken verplicht te maken, net zoals ook riolering verplicht is.
Verder zitten er nog alternatieve kansen in het winnen van energie uit de zeeën en oceanen en uit de aardwarmte.
Veel wordt de komende jaren ook verwacht van de brandstofcellen die op waterstof werken. Dat zou de opvolger moeten zijn van de motor die op benzine of diesel werkt. Maar die doorbraak is al meer dan eens voorspeld. Ook hier is de houding van de overheid doorslaggevend. Want het grote voordeel is dat brandstofcellen alleen maar waterdamp lozen en ze zouden dus een krachtig wapen kunnen zijn in het bestrijden van de CO2 uitstoot.
De verdedigers van kernenergie wijzen op kernfusie als deel van de oplossing. Die is weliswaar niet hernieuwbaar maar werkt met vrijwel onuitputtelijk materiaal. Kernfusie is echter zeker niet voor de eerstkomende decennia en daarenboven betwijfelen velen of het er ooit van komt. En dan vergeten we voor het gemak de sterk gegroeide bezwaren tegen elke vorm van kernenergie.
Zonne-energie en de afgeleiden ervan vormen bij uitstek hernieuwbare energie en hebben geweldige mogelijkheden. Tot vandaag doen velen daar nog lacherig over. Maar wellicht is het realistisch om te verwachten dat die zonne-energie samen met al haar afgeleiden de basis vormt voor een duurzame energievoorziening van de wereld. Het lijkt een boude voorspelling dat in de loop van de eenentwintigste eeuw zonne-energie de fossiele brandstoffen van hun centrale plaats zal verdringen in het energiebestel. Toch is dit zeker geen voorspelling die in de lucht hangt, ze heeft integendeel heel veel grond.
Hoe snel hernieuwbare energie kan oprukken, hangt sterk af van enkele andere factoren. Als de prijs van de huidige energiebronnen eindelijk realistisch wordt, en dus veel duurder – op voorwaarde natuurlijk van een doorgedreven beleid van energieduurzaamheid, met bijvoorbeeld massal veel nieuwe of vernieuwde sociale passiefwoningen – krijgen de alternatieven meteen veel meer kansen. En als de overheid evenveel goodwill vertoont voor deze alternatieven als vroeger – en dikwijls nog altijd – voor de kernenergie en de fossiele brandstoffen, dan krijgen deze alternatieven straks alle kansen. De rol van de overheid is, net als vroeger voor de kernenergie, ronduit cruciaal in het realiseren van hun doorbraak. En voor alle duidelijkheid: zo’n energierevolutie hoeft niet te betekenen dat we daar minder welvarend van worden.