De dood van leeuw Cecil in Zimbabwe, een dier bekend aan vele toeristen en bewoner van een reservaat, was een tragisch accident dat wereldwijd aandacht kreeg. In deze tijd van impulsieve veroordeling via de sociale media ben ik bezorgd dat door dit gebeuren de gewone, verantwoord werkende jager op negatieve manier onder de aandacht komt. Dat hij of zij in het vizier zou komen, op de korrel worden genomen en misschien slordig afgemaakt zonder gegronde reden. Als we bij onszelf te rade gaan, erkennen wij misschien dat de gedrevenheid van de (deskundige) jager ons niet helemaal vreemd is. De koopjesjacht geeft toch het beeld van gepassioneerd op zoek gaan in een stedelijke jungle naar een waardevolle buit, die nadat zij veroverd is, met blijdschap naar huis wordt meegenomen en met waardering wordt gedeeld? Niets nieuws onder de zon. Consument en jager zijn verwanten. Indien wij de iconische figuur van de jager afschieten, doen wij misschien toch iets waardevols onrecht aan dat diep in ons allemaal wortelt. Vormt de jacht niet een oerpatroon van zinvol menselijk gedrag, een natuurlijke activiteit, die na eeuwen van beoefening bovendien is ingebed geraakt in een rijke, gediversifieerde culturele traditie? Eigenlijk past verwondering dat er van dit speciale cultureel erfgoed in het vrij gesloten milieu van de hedendaagse jagers nog zo veel authentieke, kleurrijke beoefening is overgebleven. Uit ervaring weet ik dat er in ons land nog vele jachtgezelschappen zijn waar niet alleen de (uitgebreide) wettelijke regels stipt worden gevolgd, maar ook de gedragscode, de erecode van de jager.
Op een aantal plaatsen wordt de jachtcultuur met zorg in ere gehouden: de jager verschijnt in sobere, stijlvolle kleding, de begroeting wordt geblazen op de jachthoorn, tijdens de jacht wordt uren, soms dagen geduld geoefend voor er een schot valt, en op het moment suprème wordt het dier aandachtig beoordeeld volgens wettelijke en wetenschappelijk bepaalde criteria om te beslissen of het mag geschoten worden. Dit geldt vooral voor de jacht op reeën, herten en everzwijnen, maar voor elke soort, ook voor vossen, duiven en kraaien, gelden wettelijke tijden en bepaalde beperkingen, zoals de toegelaten wapens en munitie. Als de jacht voorbij is, wordt het eerbiedige “tableau” uitgelegd: een tafereel van dieren, soort per soort, geslacht bij geslacht, op een bed van takjes. Daarbij wordt op de jachthoorn het laatste eerbetoon geblazen, met een originele melodie voor iedere soort: haas, hert, vos, ree, veerwild… Het wildbraad wordt door personen met een opleiding daartoe gekeurd op voedselveiligheid, en dan thuis met culinaire vreugde klaargemaakt en gedegusteerd. Merk op: die wilde dieren sterven na een bestaan rijk aan indrukken in vrijheid, incluis avontuur, stilte, voortplantingskansen. Dit is dus wat anders dan het voor consumptie in de betonnen stallen van de bio-industrie gekweekte vlees.
Door toeval en interesse ben ik in dat milieu binnengetreden. Eind jaren zeventig en in de jaren tachtig was een zware economische en morele crisis voelbaar. Een van de slogans luidde “No future”, het was de tijd van de punk bands. In de jaren daarna ben ik op zoek gegaan naar de diepere betekenis van het bestaan, naar steunpunten om ondanks alles verder van mens, natuur, Schepper en leven te kunnen blijven houden. Die zoektocht bracht mij incontact met de vier grote thema’s van kunst en literatuur: Leven, Liefde, Lijden en Dood. Zo werkten wij ons in de palliatieve zorg, waar wij stervenden en hun familie bijstand leverden, in de telefonische hulpverlening bij Tele-Onthaal. En wij hebben de cursus van het IJO (Instituut voor de Jachtopleiding) gevolgd. Na het slagen in het jachtexamen en jaren van professionele inzet bij de uitbouw van de wildbeheereenheden (WBE) konden we onvergetelijke ervaringen beleven als Genodigde op de Koninklijke Jachten van Hertogenwald. Dat betreft de wouden die grenzen aan de Hoge Venen. Daar hebben wij tijdens zestien outings mee de afschotplannen op Roodwild (hert) gerealiseerd. Zes keer ben ik tot schot gekomen tijdens vijftig uur bersen (sluipend zoeken van wild) en aanzitten vanop de kansels, de observatietorens. Ik strekte met mijn 7×64 Europese bukskaliber drie everzwijnen, een reegeit, een hinde en een mannelijk hert, een geweidrager. Dat afschot is nodig, er is een hoog aantal dieren in onze Ardense bossen en om een aantal redenen waaronder het voorkomen van schade aan de bomen en voor de gezondheid van de populatie zelf, moet een bepaald percentage gedood worden. Dat gebeurt op basis van wetenschappelijk onderbouwde wildtellingen en zo veel mogelijk op selectieve wijze, in navolging van de struggle for life in de natuur. Een “toekomsthert” verraadt zich in het bezit van een krachtig gewei met dikke stangen, de correcte jager zal dat dier sparen voor de voortplanting. Op basis van mijn bestaande kennis van dieren en ecologie, en na die unieke ervaringen heb ik gedurende vele jaren de inleidende les over de deontologie en de filosofie van de jacht gedoceerd aan het Instituut voor de Jachtopleiding. Aan mijn cursisten stelde ik elk jaar de vraag of zij van dieren hielden, en het antwoord was bijna steeds unaniem bevestigend. Over weinig activiteiten blijven er zo veel vooroordelen en impulsieve afkeuring bestaan als over het jagen. Jagers houden van de natuur, zij kennen die natuur en de dieren meestal goed. Na de oorlog bestonden er een aantal mistoestanden, maar sinds het invoeren van het officiële jachtexamen midden jaren zeventig is de houding gestaag verbeterd, het professionalisme is toegenomen. Onwetendheid en misbruiken zijn bestreden door volgehouden inzet van de HVV, de Vlaamse jagersvereniging, en het IJO. De vakkennis wordt op peil gehouden met een maandelijkse publicatie, vormingsdagen, lezingen, studiereizen, stages, recensies, bezoek aan jachtbeurzen… Een team van wildbiologen adviseert het bestuur van de HVV. Er zijn veel jagers van goede wil. En daarnaast blijven er nog een aantal slordige jagers, die het niet altijd even nauw nemen met de regels en met de eerbied voor het wild of voor de passanten. En dan zijn er nogde stropers, die in het geniep dieren doden voor de illegale handel, zonder zich aan regels of cultuur te houden.
Persoonlijk heb ik deelname aan de jacht ervaren als een heerlijke activiteit. Jagen is een koninklijke vorm van recreatie, een feest te midden van de Schepping. Die Schepping wordt zeer tastbaar aanwezig in de stille, weidse landschappen vroeg in de morgen of tegen zonsondergang. Het is een spirituele ervaring, met transcendent karakter. De vreugde van een geslaagde jacht dag kan met niets anders vergeleken worden: de diepte van het leven die je dan ervaart, de unieke schoonheid van het aardse geluk, als een Adam te midden van het ongerepte groene landschap. Het schot is slechts de gongslag in een grootse natuursymfonie. Er heerst een sterke vorm van broederlijkheid in die kringen, in opvallende tegenstelling tot bepaalde maatschappelijke domeinen en tot de bekende verzuring en vervreemding, het gebrek aan verbondenheid. Ook juist door werkelijk contact met de dood kreeg ik als jager kansen om de waarde van het leven te peilen. De typische jager is niet wreed. Hij doet zijn best geen onnodig lijden te veroorzaken, elk schot is bedoeld als een genadeschot. De deskundige jager is een meester in het goed gebruik van geweld, het opbouwend inzetten van dodelijke kracht. Dat is een paradox die aandacht verdient. Voor sommigen is kritiek spuien op de jager een uitlaatklep voor banale jaloezie. Een goede vuistregel bij het eerlijk nadenken over de jacht, is het perspectief te betrekken van de inheemse jagersvolkeren. De Lakota met hun cultuur van jacht op de bizon in de grote vlakten, vormen een illustratie dat eerbiedige, sobere en zelfs religieuze omgang met het jachtwild, best mogelijk is. En van het feit dat jacht die beheerst wordt uitgevoerd, mensen kansen geeft op levensvreugde, op vormen van heroïek, op het cultiveren van moed en doorzettingsvermogen. De San vormen de oorspronkelijke bevolking in het Kalaharigebied, nabij de landschappen waar Cecil de leeuw leefde. Hun slanke jagende gestalten, bekend van films als “The Gods must be crazy”, bieden een illustratie van de kern van de jachtgeest: noblesse, verbondenheid met de natuur, meesterschap en ware nederigheid. Dat de jacht na eeuwen het exclusieve voorrecht van de kleine kring van machtigen der aarde te zijn, nu toegankelijk is geworden voor de geïnteresseerde en toegewijde burger uit de middenklasse, is een positieve evolutie.
In de recente ecologische encycliek “Laudato Si’ “ schrijft paus Franciscus in het hoofdstuk ‘De menselijke wortels van de ecologische crisis’, onder de titel De noodzaak arbeid te beschermen, mooie zinnen over jagen en oogsten van vruchten in het wild (art. 129). De tekst wijst erop dat wereldwijd kleinschalige voedselproductiesystemen het grootste deel van de bevolkingen voeden.
Als we willen evolueren naar goede zorg voor de planeet aarde en de biodiversiteit, dan blijft de jager een onmisbare en deskundige partner als beheerder van dierenpopulaties en als investeerder in habitats.
Stefaan Hublou
Onafhankelijk publicist, gewezen docent voor het Instituut voor de Jachtopleiding
Epiloog
Je kunt niet straffeloos je oorsprong haten. Wortels opgraven, vruchten oogsten, vissen en jagen, dat is de oorsprong van de mens. Die “jeugd” heeft het grootste deel van onze tijd als soort op aarde geduurd. Als je die pakweg vier miljoen jaar van verzamelen (en sinds een klein miljoen jaar het jagen) uit zet op een tijdsdiagram van een dag van 24 uur, is rondtrekken en verzamelen in uitgestrekte stille landschappen en in nauwe verbondenheid met stamgenoten, precies wat wij meer dan 23 uur lang hebben gedaan. In die tijd is onze behoeftenstructuur als mens op duurzame manier gevormd. Wij zijn diep vanbinnen deze mens.
Blog op 30 oktober 2017 235 keer geconsulteerd.