Essay - Paul Verhaeghe

Paul Verhaeghe: “Een leven dat volledig in teken van concurrentie staat, kan geen goed leven zijn”

Op 27 oktober gaf Paul Verhaeghe een lezing op het Brainwash Festival in Amsterdam, in de Waalse Kerk. De lezing is gebaseerd op een hoofdstuk uit zijn nieuwe boek 'Intimiteit' dat op 15 november verschijnt bij de Bezige Bij. Dit is de tekst van de lezing.

dinsdag 30 oktober 2018 17:00
Spread the love

Amélie is 41, moeder van twee kinderen en voltijds aan het werk, net als haar man. Zij doet meer in het huishouden dan haar partner. Iedere dag staat ze in de file, iedere dag moet ze rennen om alles rond te krijgen. Ze is oververmoeid, slaapt slecht, maakt fouten op haar werk, waardoor haar collega’s mopperen. Thuis nemen de conflicten met haar man toe (de seks is niet meer zoals vroeger). Ze voelt dat ze faalt en consulteert een arts, met als resultaat een diagnose, depressie, en als behandeling pillen. Die helpen haar nauwelijks, en doen al helemaal niks aan de oorzaken (bovendien krijgt ze nog minder zin in seks).

Er zijn tegenwoordig heel veel Amélies.

Een groeiend aantal mensen voelen zich mislukken en krijgen een diagnose opgespeld, met depressie en burn-out als toppers. Ik vermoed dat het aantal stressgerelateerde ziektes waardoor mensen langdurig thuis zitten nog groter is dan burn-out en depressie samen. Officieel zijn deze mensen ziek, maar zelf voelen ze zich vooral mislukt. Hun zelfbespiegelingen zijn zelfbeoordelingen waarbij de stap naar zelfbeschuldiging erg klein is. Dit hoeft ons niet te verwonderen, want zelfveroordeling ligt ingebakken in de manier waarop we via de ogen van de Ander naar onszelf kijken. Vroeger omdat we slecht en zondig waren; tegenwoordig omdat we niet genoeg voldoen aan het verwachte ideaal waarbij perfectie de norm is.

Of ze nu gestoord, ziek of mislukt heten, één kenmerk is duidelijk: ze voelen zich niet goed in hun vel. Goed in je vel zitten vind ik een prachtige omschrijving voor een gezonde combinatie tussen lichaam en geest – eigenlijk tussen voelen en denken. Een dergelijke gezonde combinatie hebben we voor een flink stuk te danken aan de interactie met onze ouders, maar de uitbouw van onze identiteit en de daarin besloten afstemming op ons lichaam gebeurt natuurlijk ook buiten het gezin. Heel vroeg in de ontwikkeling komen er andere figuren naar wie kinderen opkijken en van wie ze beelden en woorden overnemen. Bij uitbreiding hoeven dat zelfs geen figuren van vlees en bloed te zijn, we nemen beelden en woorden over die de ruimere buitenwereld ons aanreikt of opdringt, wat ik als de Ander benoem. Tegenwoordig ligt het accent op de digitale Ander, omdat we voortdurend aan een beeldenbombardement blootstaan. Overal zijn er beeldschermen en zelfs als we niet bewust kijken (misschien vooral als we niet bewust kijken) nemen we de voorgehouden idealen over.

De overgang van de invloed van concrete anderen naar de impact van de abstracte Ander is de overgang van een identiteitsontwikkeling binnen de schoot van het gezin naar identificaties met het cultureel dominante vertoog. Het proces van beïnvloeding blijft hetzelfde, met dezelfde vragen zoals bij de eerste identiteitsontwikkelingen. Sluiten de voorgehouden spiegelingen min of meer aan bij wat ik zelf voel? Gaat het over verwachtingen die aansluiten bij mijn mogelijkheden? In welke mate laten de beelden keuzes toe? Als het antwoord op die vragen negatief is, dan spreken we niet langer over identificatie maar wel over vervreemding, omdat we ideeën en beelden overnemen die niet bij ons passen. Het gevolg is dat we niet langer afgestemd zijn op wat er binnen in ons lichaam aan het werk is. Ik voel me niet langer lekker in mijn vel, de afstemming is zoek, en ongeweten word ik een vreemde voor mezelf.

Als begrip is vervreemding, samen met indoctrinatie, bekend vanuit een kritiek op totalitaire politieke systemen van weleer, gaande van Nazi-Duitsland tot de DDR. Dus: iets wat tot het verleden behoort. Wat we niet beseffen is hoe de huidige economische ideologie onze identiteit op een sluipende manier overgenomen heeft. De meest doortrapte list bij deze onzichtbare vervreemding is de uitnodiging van de reclame- en mediawereld om onze ‘individualiteit’ te laten primeren. In de praktijk betekent dit dat we met zijn allen dezelfde, grotendeels overbodige spullen kopen, dezelfde rommel eten, aan dezelfde vormen van ontspanning doen, collectief steeds harder werken, gevolgd door hetzelfde soort vakantie die we vervolgens op hetzelfde soort Facebookpagina etaleren. En allemaal denken we uniek te zijn. Wij zijn, naar een mooie uitdrukking van de Britse psychoanalyticus Adam Philipps, onbewust gehoorzaam:

‘Als we onbewust gehoorzaam zijn, vinden we onszelf niet gehoorzaam, maar realistisch, normaal of rationeel. We leven alsof we weten hoe het leven echt is.’i

In het geval we ons niet goed voelen bij het leven dat we leiden – voor zover we dat gevoel al toelaten – schrijven we dat toe aan een persoonlijk falen. We moeten nog méér ons best doen, nog harder werken, nog bétere keuzes maken. Tegenwoordig moet alles sneller, ook onze manier van denken, consumeren, werken, ontspannen zoals blijkt uit eigentijdse uitdrukkingen: quality time, speed dating, powernaps. Slaap dient om onze batterijen op te laden, niet om uit te rusten. Work hard, play hard.

De oorzaak van vervreemding en versnelling ligt in het alomtegenwoordig concurrentieprincipe gebaseerd op het gevoel constant geëvalueerd te worden. ‘Nosedive’, een aflevering van de Britse tv-reeks Black Mirror toont een wereld die absurd lijkt, maar eigenlijk best dichtbij is. Via onze smartphone beoordelen we elkaar met één klik. Je cijfer is publiek leesbaar en bepaalt je leven, van het soort auto dat je kan huren tot de kwaliteit van de medische zorg die je ontvangt, alles hangt af van het aantal sterren toegekend door anderen.

Fictie? Wie Uber-taxi’s gebruikt, kan de chauffeur een digitale beoordeling geven en krijgt er zelf ook een. De resultaten daarvan zijn publiek zichtbaar en hebben effecten: een passagier met een 4,8 rating heeft ‘recht’ op Uber VIP, met betere auto’s en chauffeurs met een hogere rating. Bij een hyperslechte rating geraak je niet van de straat.

Voor alle duidelijkheid: met concurrentie is op zich niks verkeerd en competitie kan best leuk zijn. Het wordt een probleem als heel het leven in het teken van competitie komt te staan. Het idee dat concurrentie alleen maar ons professioneel leven betreft en we thuis lekker kunnen relaxen, klopt niet langer. Ik ben een product dat ik zelf aan de man moet brengen, in voortdurende competitie met andere producten in een omgeving die één grote markt geworden is. Omwille van die concurrentie moet ik mezelf aanprijzen en oppimpen, want enkel zichtbaar succes telt mee, met als typische illustratie het aantal ‘likes’ en ‘vrienden’ op je Facebook en Instagram, het aantal volgers op je Twitter, het aantal contacten op LinkedIn, het aantal dates op Tinder. En voor de academici, via ResearchGate: ‘This is your most quoted scientific paper of the week’.

Natuurlijk is ondertussen ook dat te koop. Eind 2016 lanceerde de Nederlandse Stichting Ideële Reclame (sire) een campagne rond The Good Life Agency, een bedrijf dat helpt bij het aanprijzen van jezelf, mits er betaald wordt. Vanaf 9,95 euro kan je extra reacties kopen op Facebook, Instagram of LinkedIn. Extra Facebookvrienden komen er vanaf 29,95 euro. Wil je daar een bekende Nederlander onder, dan kan dat vanaf 239,95 euro. Enzovoort.

Zoals elke campagne van sire had ook deze een waarschuwende en bewustmakende functie. Het specifieke van deze campagne is dat ze in de aanvangsperiode als echt werd voorgesteld; het feit dat sire de bedenker was, werd pas later onthuld. Eerst werd een wervende reclame verspreid via de gebruikelijke media, met de nodige filmpjes waarop dansende, lachende figuren te zien waren. Heel wat mensen reageerden verontwaardigd op de campagne, wat betekent dat zij de opzet als geloofwaardig beschouwden. Vreemd is dat niet, want mits je een fiks bedrag betaalt zorgen gespecialiseerde bedrijfjes er nu al voor dat jouw naam, jouw firma, jouw artikel helemaal bovenaan komt als resultaat van een google-opdracht.

De ironie is dat The Good Life helemaal niet voor een goed leven staat, tenzij je tentoongespreid succes als criterium hanteert. De vraag die sire na de onthulling naar voren schoof, was: ‘Voor wie doe je het eigenlijk?’ De boodschap is dat we ons de vraag moeten stellen wat er goed is voor mij. Een leven dat volledig in teken van concurrentie staat, is in ieder geval geen goed leven.

Kapucijneraapjes

De twee belangrijkste gevolgen van de alomtegenwoordige concurrentie zijn ondertussen bekend. Ondanks hun uitgebreide netwerken voelen veel mensen zich alleen en zelfs eenzaam. Ondanks duidelijke successen hebben veel mensen het gevoel dat het nooit genoeg is, en – vooral – dat zij zélf nooit goed genoeg zijn, dat ze falen. Altijd kan het beter en vooral, altijd moet het meer zijn.

Af en toe kan je lezen dat dit typisch eigentijdse problemen zijn, met als grote boosdoener de digitalisering. Ik moet jullie teleurstellen, zelfs op dat vlak zijn we niet origineel. Meer dan twee millennia terug waarschuwde Aristoteles zijn tijdsgenoten heel hard voor een vergelijkbare evolutie. Ik kan de studie van zijn Ethica Nicomachea warm aanbevelen. Zijn intelligente analyse is een verademing in een tijdperk waarin politiek en markt synoniem geworden zijn en communicatie via tweets verloopt.

In dat boek wijdt hij een hoofdstuk aan rechtvaardigheid, waarin hij bijna terloops een begrip bespreekt waar onze tijd best wat meer aandacht aan kan besteden: de pleonexia, het onverzadigbare verlangen om steeds méér te hebben, te veroveren of te willen bezitten. Voor Aristoteles is pleonexia een ronduit gevaarlijke eigenschap van de mens, omdat het een maatschappij vol onrust oplevert en uiteindelijk tot conflicten en oorlog leidt.

Een belangrijke vaststelling is dat hij pleonexia niet beperkt tot bezit van geld en goederen. Mocht het probleem zich daartoe beperken, dan zou een oplossing zich daarop kunnen concentreren, en kan een billijke herverdeling van bezit volstaan, bijvoorbeeld via belastingen. Dat is volgens hem niet het geval, want naast bezit richt pleonexia zich evenzeer op roem en veiligheid, ook daarvan willen we steeds meer.

Op dat punt maakt Aristoteles zelfs een onderscheid tussen de verschillende sociale klassen. Mensen die weinig bezit hebben, zullen vooral gericht zijn op het verwerven van meer dingen. Mensen die tot de welgestelde klasse behoren, blijven meestal ook meer bezit nastreven, maar breiden dit uit met het willen verwerven van meer roem en eer. Het verwerven van titels en posities, het neerplempen van indrukwekkende gebouwen maken daar deel van uit. Waaraan ik kan toevoegen dat iedereen, welgesteld of niet, tegenwoordig digitale ‘roem’ nastreeft via alle denkbare varianten van sociale media, gaande van duimpjes tot ‘science citation indexes’ in de academische wereld.

Wat de wijsgeer ook al begrepen had, is dat bezit van goederen, eer en veiligheid geen absoluut gegeven is, waarvan je op een bepaald ogenblik met zekerheid weet dat je ‘het’ bereikt hebt. Wat is het criterium waaraan je kunt afmeten of je er inderdaad voldoende van bezit? En dus meteen ook het motief voor pleonexia? Het antwoord van Aristoteles is dat we onszelf constant vergelijken met anderen, in een eindeloze concurrentie, met in ons achterhoofd het idee van een billijke verdeling. Problemen ontstaan vooral wanneer we ervan overtuigd zijn dat anderen méér hebben en krijgen dan ze verdienen, bijvoorbeeld omdat ze het onrechtmatig verworven hebben. Wanneer mensen daarvan overtuigd raken, zijn opstand en politieke omwentelingen niet veraf, zo noteert hij droogweg in de vierde eeuw voor onze tijdsrekening.ii

Toen ik deze passages las, moest ik denken aan het onderzoek naar ongelijkheid van Frans de Waal, waarvan het resultaat op YouTube te zien is. Twee kapucijneraapjes, elk in een kooitje, maar zichtbaar voor elkaar. Ze moeten dezelfde taak uitvoeren (een steentje geven aan de proefleider) en worden daarvoor beloond met een stukje komkommer. Wanneer een van de aapjes een betere beloning krijgt (een druif) voor dezelfde taak en de ander opnieuw slechts een stukje komkommer, breekt het benadeelde aapje bijna zijn kooi af. Hilarisch om te zien, het publiek schatert het uit. De Waal besluit met ‘What you see, is the Wall Street protest’.iii Wat hij aantoont is dat wij, primaten, over een ingebouwde billijkheidsmeter beschikken en heel heftig reageren op ongelijkheid. Op zich is dat goed nieuws. Maar wat gebeurt er dan als je in een maatschappij leeft die mensen ertoe aanzet altijd maar meer te willen hebben?

Aristoteles beschrijft hoe pleonexia toeneemt wanneer mensen in onderlinge concurrentie geplaatst worden, en bijgevolg steeds méér willen dan de ander, meer bezit, roem, veiligheid. De kans dat we daarvoor slinks en sluw en dus onrechtmatig te werk gaan, is groot, met alle gevolgen vandien. Hij stelt een oplossing voor die meteen naar de kern van het probleem gaat. Volgens hem moet de wetgever niet zozeer (of niet alléén maar) toezien op een rechtvaardige verdeling van bezit. Veel belangrijker nog is een opvoeding die het verlangen inperkt. Op die manier worden mensen voorbereid op een maatschappij die het verlangen matigt. Dát is de manier om pleonexia binnen de perken te houden. Bijna vijfentwintig eeuwen geleden noteert hij het volgende:

“Bovendien zou het niet baten, als iemand inderdaad een bescheiden bezit voor allen zou voorschrijven, want het is dringender nodig de begeerte van de mensen dan hun bezit op een gelijk niveau te brengen, en dat is niet mogelijk, als men niet van de wetten een toereikende opvoeding krijgt.”iv

Als ik dit toepas op de huidige maatschappij, dan is de conclusie alarmerend: ons tot marktdenken gereduceerde politieke bestel doet exact het tegenovergestelde. Toenemende consumptie is een must voor een economie die zichzelf vastgeketend heeft aan de noodzaak tot groei. Aristoteles zou de politiek-economische verplichting tot groei als een immorele en ronduit gevaarlijke waanzin beschouwen. Gevaarlijk voor het individu omdat het ingaat tegen de eudaimonia, het goede leven. Gevaarlijk voor de maatschappij omdat dit tot meer ellende en uiteindelijk tot oorlog leidt.

Wij worden door de digitale Ander ‘opgevoed’ om altijd maar meer te willen: zoveel mogelijk duimpjes, zo vaak mogelijk geciteerd, zo ronkend mogelijke titels, zoveel mogelijk geld om zoveel mogelijk te kopen. Wat Aristoteles niet kon weten, is dat pleonexia tegenwoordig niet alleen meer handelt over het meer willen hebben, maar eveneens over het steeds meer moeten zijn, als individu. Ik moet minstens tienduizend stappen per dag zetten, ik moet beter presteren op mijn werk, ik moet een fitter en strakker lichaam hebben, ik wil echt nog een bijkomend diploma halen, ik moet dringend, enzovoort.

Ik wil per se beantwoorden aan de hooggespannen verwachtingen die van overal op mij afkomen en die ik ongeweten aan mezelf opleg.

Nooit zijn we mooi en succesvol genoeg, nooit in vergelijking met de ander als concurrent, maar ook en vooral met de ander die je zelf bent. Een race tegen je eigen schaduw kan je niet winnen.

De Duitse cultuurfilosoof Hartmut Rosa wijst met enige ironie op het feit dat we steeds sneller meer van hetzelfde produceren, maar dat eigenlijke vernieuwingen uitblijven. Onze versnelling produceert stilstand. Honderd jaar geleden liet Lewis Carroll in Alice in Wonderland de Rode Koningin dat reeds uitleggen aan Alice:

Hier moet je zo hard rennen als je kunt om op dezelfde plek te blijven. En als je ergens anders wil komen, moet je nog minstens twee keer zo hard rennen.v

Dodelijke vervreemding

Daarmee zijn we terug aanbeland bij Amélie, die ondertussen inderdaad helemaal stil gevallen is. De stresshormonen stapelen zich op in haar maar ook in ons lijf, op grond van een vervreemde identiteit waarmee we roofbouw plegen op ons lichaam dat na verloop van tijd niet meer mee wilt en er de brui aan geeft, net zoals een moegetergd trekpaard. De Franse cultuurfilosoof Roland Barthes heeft daar een mooie uitdrukking over neergepend: ‘Mijn lichaam heeft niet dezelfde ideeën als ik’.vi

Wanneer mijn Ik de verkeerde richting uitgaat, dan laat mijn lijf van zich horen. Als ik mij identificeer met – beter: als ik mij vervreemd aan – beelden en idealen die ingaan tegen mijn lichaam, dan is mijn buik de eerste lichaamsregio die protest aantekent, lang vooraleer het Ik bewust beseft wat er aan de hand is. Die wijsheid kunnen we terugvinden in onze taal, denk maar aan uitdrukkingen zoals ‘Het ligt zwaar op mijn maag’; ‘ik doe het in mijn broek van angst’; ‘er ligt iets op mijn lever’. Wanneer ik daar geen gehoor aan geef en ondanks de protesten verder ga op de ingeslagen weg, dan worden de signalen dwingender en verschuift protest naar ongemak en pijn en vervolgens naar ziekte.

Mijn lijf tekent protest aan. Geef ik daar gehoor aan? Bij gebrek aan een goede afstemming op mijn lichaam doe ik dat niet. Het kan nog erger: vanuit het concurrentieprincipe kan ik een stap verder gaan en de pijn als deel van het ‘offer’ beschouwen dat ik moet brengen om een ideale vrouw of man te worden, als een te betalen prijs voor succes. Een dergelijke interpretatie van pijn illustreert hoe vervreemding erin slaagt ons een voor de hand liggende betekenis van signalen te doen negeren of zelfs om te keren. Pijn lezen als een aanmoediging om nog harder door te gaan op de ingeslagen weg, veel gekker hoeft het niet te worden.

De grappige vervreemdingseffecten op ons uiterlijk, van gescheurde broeken tot vreemde kapsels, worden een stuk minder grappig als we het bijvoorbeeld over magerzucht en vaginale correcties hebben om toch maar dat beoogde lijf te kunnen tonen, over het gebruik van ritaline en coke om toch maar die topprestaties te kunnen neerzetten. Nog een stap verder, en we arriveren bij de binnenkant van ons lichaam, waar vervreemdingseffecten dodelijk kunnen zijn.

Ondanks onze langere levensduur en betere gezondheid zien we dat mensen op jongere leeftijd ziektes en stoornissen ontwikkelen waarvoor ogenschijnlijk een duidelijke verklaring ontbreekt. We vinden geen oorzaak omdat we nog te vaak exclusief medisch-biologisch redeneren en omdat we alles netjes in hokjes willen opdelen en benoemen, zelfs als we niet begrijpen wat er aan de hand is. Misschien zelfs vooral wanneer we het niet begrijpen; hokjes scheppen een illusie van veiligheid. Ondertussen weten we op grond van onderzoek dat er een duidelijk verband bestaat tussen chronische stress en ernstige ziektes. De veralgemeende en steeds snellere concurrentie in combinatie met het gevoel te falen doet het stressniveau stijgen, en de effecten worden meer en meer zichtbaar.

Naast de stijging van het aantal mensen die aan onverklaarbare pijn lijden, zien we een toename van obesitas, diabetes en auto-immuunziektes. Op mentaal vlak zetten depressie en angst de toon, samen met een veralgemeende ADHD-drukte (we stappen, spreken, eten een flink stuk sneller dan een generatie terug) die heel plots kan omslaan in een totaal energieverlies van burn-out of het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Zeer opvallend is de toename van het aantal mensen met chronische maar onverklaarbare pijnklachten en dus ook van het aantal voorschriften voor zware pijnstillers. Tussen 2011 en 2015 verdubbelde het aantal voorschriften voor oxycodon in België; in Nederland, is er zelfs een verviervoudiging op acht jaar tijd.

Onverklaarbaar betekent dat we geen medisch-biologische oorzaak vinden. Wanneer we ruimer kijken, komen we bij een heel verrassende bevinding uit ander onderzoek. De pijn ten gevolge van afwijzing vertoont hetzelfde beeld in de hersenen als pijn ten gevolge van een lichamelijke kwetsuur. Gedumpt worden door je lief doet écht pijn. Nog opvallender is dat pijnstillers ook op die pijn een dempend effect hebben.

Ik vraag me af of deze bevindingen niet veel ruimer van toepassing zijn. Een tijd terug hoorde ik voor het eerst, in Nederland, de uitdrukking ‘Kan ik iets voor u betekenen?’ Ik vond dat zo mooi dat ik niet onmiddellijk een antwoord vond, ook al omdat wij in Vlaanderen die uitdrukking nauwelijks gebruiken; de banale betekenis ervan was mij ook wel duidelijk (de vraag werd mij gesteld aan de incheckbalie van een hotel), maar het was de dieper liggende laag die mij trof. Wij willen betekenisvol zijn voor de ander. Gelukkig zijn, dat is iets betekenen voor een ander.

We leven in een uitsluitingsmaatschappij waar veel mensen zich overbodig en afgewezen voelen, en te veel mensen ervan overtuigd zijn dat ze niets meer te betekenen hebben voor de ander. Dat doet letterlijk pijn. Tezelfdertijd stijgt het aantal voorschriften voor zware pijnstillers, net zoals het aantal verslaafden. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er een verband is tussen beide stijgingen.

Het is zeer moeilijk om een dergelijke veronderstelling hard te maken. Hoe dan ook, aandoeningen zoals chronische pijn, diabetes, auto-immuunaandoeningen, ontstaan nooit plots, ze hebben een jarenlange voorgeschiedenis waarbij ons lichaam al heel wat signalen gaf dat we verkeerde ‘keuzes’ aan het maken zijn, als individu en als gemeenschap. Veel mensen voelen de signalen niet, deels omdat ze hun lichaam met de hulp van pillen, lijntjes coke en alcohol het zwijgen opleggen. Maar het lijf blijft van zich laten horen, het buikgevoel wordt pijn en pijn wordt ziekte, tot we luisteren of helemaal verdwijnen (meestal in een ziekenhuisbed).

Een remedie daartegen of, nog beter, een manier om dit te voorkomen, werd al in de oudheid beschreven: mens sana in corpore sano. Een afstemming tussen mijzelf en mijn lijf vraagt om zelfkennis. In die banale stelling schuilt er een aanname waar we te weinig bij stilstaan. Ik ben altijd met twee, minstens met twee. Er is een deel van mijn ik dat zorg kan dragen voor een ander deel van mezelf, of die dat net niet doet. Dat ander deel is mijn lichaam, maar tezelfdertijd gaat de innerlijke opdeling van onze identiteit veel verder dan deze tussen lichaam en geest.

Als we het hebben over onze identiteit bedoelen we meestal ons Ik, met hoofdletter, zijnde de dominante, bewuste identificatielaag waarmee we naar buiten treden en die ons inderdaad de illusie kan geven een eenheid te zijn. Het is de selfie dat we anderen en dus ook onszelf voorhouden. Voor Freud is de belangrijkste functie van het Ik het op elkaar afstemmen van de verschillende, vaak onderling tegenstrijdige lagen waaruit onze identiteit opgebouwd is. Meestal lukt dat vrij aardig, soms mislukt het en neemt onze verdeeldheid de vorm van een conflict aan. Ik blijk niet te zijn wie ik dacht omdat een voorheen nauwelijks bekend stuk van mijzelf plots op de voorgrond komt te staan en alle aandacht opeist. Een kwaadheid waar ik geen raad mee weet, een verdriet dat mij verlamt, een allesomvattend gevoel van mislukking waardoor ik mijn bed niet meer uitkom. Een ander deel van mezelf eist dat ik mijn kalmte herwin, vertelt me dat ik toch zo slecht niet ben, maar veroordeelt ondertussen wel mijn zwakheid. In een hoekje zit er nog een ander stuk van mezelf, helemaal verscholen, stilletjes het spektakel aanziend, zich afvragend wat er aan de hand is en hopend dat de storm snel zal overwaaien.

In tijden van persoonlijke crisis kan je jezelf het best met een Belgische regering vergelijken. Het Ik is de premier die breed glimlachend en vol overtuiging komt vertellen hoe goed de zaken in het land wel lopen, welke fantastische projecten er onder zijn bewind gerealiseerd zijn of zullen worden, terwijl hij achter de schermen met de moed der wanhoop de verschillende fracties op één lijn probeert te krijgen. Twee regeringsleden stelen om de beurt de show met tweets vanuit de onderbuik die de andere leden de gordijnen in jagen. De oppositie en zelfs het parlement in het algemeen worden nauwelijks gehoord en om de zoveel tijd komt er uit de officieuze hoofdstad van het land een puntig geformuleerde oekaze die de aandacht afleidt van wat er echt toe doet.

In normale tijden gaat een andere, aangenamere vergelijking beter op. Als ik goed in mijn vel zit, dan is mijn identiteit een meerstemmig koor met het Ik als koorleider die zelf meezingt maar er ook over waakt dat de stemmen uit de (onder)buik, de bassen, niet alles overstemmen, dat de falset als kopstem zich niet loszingt van de rest van het lijf, dat onze emotionele kant en het kind in ons via sopranen en countertenoren eveneens van zich kunnen laten horen. Een koor leiden vraagt oefening en geduld, met een koorleider die naar de verschillende leden luistert en elk van hen aan bod laat komen op het juiste moment.

De metafoor van het koor laat zien dat de eenheid die het Ik naar buiten toe laat zien altijd een onderhandelde eenheid tussen verschillende fracties is. In tijden van voorspoed zijn de breuklijnen nauwelijks zichtbaar, in tijden van crisis zorgen ze voor barsten. De taak van de dirigent, van het Ik, is op dat ogenblik belangrijker dan ooit, want als een van de stemmen vals zingt, klinkt het hele koor slecht. Overleg is nodig, soms om de stukken te lijmen, vaker om tot een nieuwe werkbare configuratie te komen. Prozaïsch uitgedrukt: juist omdat ik geen man of vrouw uit één stuk ben, kan ik aan zelfreflectie doen. Ik denk na over mijzelf, praat met mijzelf, kijk naar mijzelf en leer op die manier de verschillende delen kennen waaruit ik samengesteld ben. Zelfreflectie is nodig voor zelfkennis, waarna zelfzorg kan volgen.

Zelfkennis begrijp ik heel concreet als kennis over de verhoudingen tussen mij en mijn lichaam, maar ook, bij uitbreiding, tussen mij en anderen. Als clinicus en wetenschapper ben ik er de laatste jaren van overtuigd geraakt dat de eerste verhouding die tussen mij en mijn lijf is, gevolgd door de verhoudingen tussen mij en de ander in zijn verschillende sociale verschijningsvormen. Als je dat ernstig neemt, dan impliceert dit het volgende: zelfkennis handelt over de verhouding tussen mij en mijn lichaam én over de verhoudingen tussen mij en anderen. Zelfzorg die aansluit bij een dergelijke zelfkennis, betekent bijna automatisch dat zorg voor mijzelf en zorg voor anderen onderling verweven zijn.

Ik vind het erg belangrijk om die verwevenheid tussen ik en ander sterk in de verf te zetten. Zelfzorg is tegenwoordig heel erg in de mode, maar dan wel op een radicaal andere manier dan ik hier bedoel. Selfcare is een nieuw werkterrein van neoliberale marketeers, die elk individu aansporen om zo gezond en zo fit mogelijk voor de dag te komen. Dat alles staat uiteraard ten dienste van productiviteit en groei, en de manier waarop bijvoorbeeld Google zijn werknemers in de watten legt, heeft minder te maken met menslievendheid dan met het optimaal gebruikmaken van de mens als productiebron: volledige vergoeding om eicellen in te vriezen, crèches voor wie niet kon wachten, fitness- en slaapruimtes, ijskasten vol gezonde drankjes en ‘organic food’. Alles is aanwezig, werknemers hebben nauwelijks een reden om naar huis te gaan, de grens tussen werk en privé vervaagt. Een toenemend aantal bedrijven biedt yoga- en mindfulness-sessies aan op de werkvloer, ook dat komt de productiviteit ten goede. Herbert Marcuse zou hier het zoveelste voorbeeld van repressieve tolerantie in herkennen.

Bovendien heeft de vermarkting van zelfzorg ervoor gezorgd dat het accent op individuele zelfzorg is komen te liggen, als nieuwste verplicht ideaal waaraan we zo goed mogelijk moeten beantwoorden, en waar we bovendien in kunnen falen. Heb jij wel al je tienduizend stappen gezet vandaag? Nog een stap verder en het wordt een onderdeel van de competitie die we met onszelf moeten aangaan. Ik wil twààlfduizend stappen! Daardoor wordt het een zaak van het individu en wordt het helemaal losgezongen van de o zo belangrijke verhoudingen met anderen, ook met de ander die ikzelf ben.

Zelfzorg mag niet los gezien worden van zorg voor de ander en zorg voor onze omgeving, want een dergelijke kortzichtigheid zou ons als soort wel eens de das kunnen omdoen. In plaats van de individualisering en de zzp’er-cultus hebben we behoefte aan positieve projecten die een gemeenschap dienen. Met ‘positief’ bedoel ik dat ze niet gebaseerd mogen zijn op angst voor de ander, voor het andere, zoals racistische populisten ons aanpraten. Concreet denk ik aan projecten voor een betere omgeving, van gebouw tot wijk tot stad tot regio. In onze materiële omgeving moeten wij de publieke ruimte in ere herstellen, zodat mensen elkaar reëel ontmoeten en met elkaar kunnen praten in plaats van langs elkaar heen te rennen. Stadsplanning en de architecturale uitwerking van gebouwen kunnen daar zeer ingrijpende effecten op hebben. In onze sociale omgeving zijn er veel projecten denkbaar, waardoor we weer iets gaan betekenen voor anderen en dus ook onszelf opnieuw betekenisvol kunnen vinden – dergelijke projecten zijn een zeer goede remedie tegen zinloosheid en depressie. ‘Kan ik nog iets voor u betekenen?’ zal dan een betekenisvolle uitdrukking worden.

Die veranderingen zijn meer dan nodig, en het is ons lichaam die ons dat laat gevoelen. De wijze waarop wij omgaan met ons lichaam en met anderen stuurt ons niet langer in de richting van een goed leven. Dat laatste is het doel, in schril contrast tot de zoveelste vervreemding door de zoveelste commerciële hype waarmee ik zogezegd ‘mijzelf’ kan worden.

(Tekst is gebaseerd op ‘Intimiteit’, een boek dat medio november verschijnt bij De Bezige Bij).

Noten:

i Phillips, A. (2016). Het plezier van alles wat mag, p.81.

ii Aristoteles, Politika, 1302a40-b2. De titel van het vijfde hoofdstuk is Burgertwist en verandering van staatsvorm.

iii De van oorsprong Nederlandse maar in de V.S. werkende Frans de Waal is een van de belangrijkste biologen van onze tijd, ook al omdat hij niet aarzelt de vergelijking te maken tussen menselijk en dierlijk gedrag. Ga zeker eens kijken naar het filmpje over de aapjes, het is niet alleen hilarisch, het is bovendien ontzettend belangrijk, omdat het een bewijs levert voor de biologische grondslag van billijkheid: https://www.youtube.com/watch?v=meiU6TxysCg

iv Aristoteles, Politika, 1266b25-31. De volledige passage luidt als volgt: ‘Maar het is ook mogelijk dat er wel gelijkheid van bezit is, maar een waarbij dat bezit ofwel buitensporig groot is, zodat men in weelde baadt, ofwel buitensporig klein, zodat men een armoedig bestaan leidt. Dus is het evident dat het niet genoeg is, dat de wetgever alle bezit even groot laat zijn, maar dat hij moet mikken op een midden. Bovendien zou het niet baten, als iemand inderdaad een bescheiden bezit voor allen zou voorschrijven, want het is dringender nodig de begeerte van de mensen dan hun bezit op een gelijk niveau te brengen, en dat is niet mogelijk, als men niet van de wetten een toereikende opvoeding krijgt’.

v Lewis Carroll (1865). De avonturen van Alice in spiegelland. Origineel: ‘Now here, you see, it takes all the running you can do, to keep in the same place. If you want to get somewhere else, you must run at least twice as fast as that!’

vi Barthes, R. (2013). Het plezier van de tekst, pp. 23-24.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!