De enorme en
ecologisch diverse regio van het Midden-Oosten wordt vaak gekarakteriseerd als
olierijk en arm aan water. Deze veralgemening negeert niet alleen de
aanzienlijke variatie aan beschikbare natuurlijke rijkdommen, maar verbergt ook
de sociale, politieke, technologische en ecologische factoren die bepalen of,
en in welke mate, gemeenschappen toegang hebben tot water en energie. In plaats
van louter te focussen op de schaarste van bepaalde hulpbronnen, is het veel
nuttiger om na te denken over de kwetsbaarheid van, en het risico verbonden aan
het basisgebruik van energie en water. Dat wil zeggen: welke factoren bepalen of
individuen en gemeenschappen genoeg water van aanvaardbare kwaliteit en energie
hebben om aan hun basisbehoeften te voldoen, om in hun levensonderhoud te
voorzien en om economische activiteiten te verrichten? Als er zich tekorten aan
water of energie voordoen, zoals vaak gebeurt in grote delen van de regio, hoe
komt dat dan? En wat kan men eraan doen?
De toevoer van
water en energie hangt onder meer af van het beleid van de regeringen, van de
aanwezige infrastructuur, van de economische koopkracht van individuen en de
staat, en van nog een reeks andere factoren die niet enkel te herleiden zijn
tot schaarsheid. De landen die het gevoeligst zijn voor een tekort aan water
en/of energie, hebben vaak te kampen met oorlogen, interne conflicten of
bezetting, allemaal situaties die de energie en watersystemen vatbaar maken
voor onderbrekingen en vernietigingen. Momenteel dragen waterverontreiniging en
tekorten aan water en energie bij tot het menselijk leed in Soedan, Irak,
Palestina en Syrië. Een reeks andere landen zijn kwetsbaar omdat ze afhankelijk
zijn voor hun waterbevoorrading van één rivier of een gedeelde aquifer
(watervoerende laag in de ondergrond). Het rendement van deze bronnen kan
negatief beïnvloed worden door de toe-eigening van water door andere staten.
(Bijvoorbeeld als een natie het water van een rivier tegenhoudt via een dam,
beïnvloedt dat sterk de watertoevoer in landen die meer stroomafwaarts liggen.)
De verminderde toevoer van water kan ook veroorzaakt worden door gewijzigde
regenvalpatronen ten gevolge van de klimaatverandering. Egypte, met zijn
afhankelijkheid van de Nijl, en Irak dat gebonden is aan de Tigris en de
Eufraat worden hierdoor bijvoorbeeld
geconfronteerd met wateronzekerheid. In landen die de stroming in de rivieren
gebruiken om energie op te wekken, betekent waterschaarste ook een potentieel
energietekort.
Dit soort van
linken tussen de voorziening van water en energie wordt door sommigen benadrukt
met de term ‘de water-energie-nexus’. Het matigen van de waterschaarste via de
ontzilting van zout water of via grootschalige aanvoerprogramma’s, zoals in
veel Perzische Golfstaten en Libië gebeurt, vereisen voldoende middelen voor de
operationalisering en de bouw van de infrastructuur. Deze investeringen liggen
vaak buiten het bereik van de landen in de regio die geen toegang hebben tot
olie- en gasinkomsten of buitenlandse assistentie.
In Egypte moet
bij de bediening van de Aswandam een evenwicht gezocht worden tussen de
behoefte voor hydro-elektrische energie, de strategische opslag en het gebruik
voor landbouw en andere toepassingen verder stroomafwaarts. De aanwending van
dammen voor waterkrachtcentrales brengt ook waterverlies met zich mee door
verdamping in de grote reservoirs. Een overweging die daaraan gerelateerd is,
betreft de water- of energievoetafdruk, die de totale verbruikte hoeveelheid
uitdrukt van een hulpbron tijdens de volledige levenscyclus van een product. De
extractie en de verwerking van fossiele brandstoffen – olie, steenkool of
aardgas – zijn zeer waterintensief, net zoals de productie van biobrandstoffen.
Verschillende technologische processen vereisen de consumptie van verschillende
hoeveelheden water en energie. De bedrijven overwegen meestal pas minder
energie- en waterintensieve productieprocessen als het overheidsbeleid dat
oplegt via allerlei maatregelen en prijsbepalende factoren.
Het bevatten van de menselijke veiligheid en het welzijn, bekeken in
functie van water en energie, wordt des te belangrijker in het Midden-Oosten
gezien de effecten van de door menselijke activiteit aangedreven
klimaatverandering daar. Klimaatveranderingsmodellen voorspellen een grotere
opwarming in het zuidelijk en oostelijk Middellands Zeegebied dan in de rest
van de wereld in zijn geheel, met tegen de volgende eeuw een geschatte stijging
van de temperatuur met 2,2 à 5,1 graden Celsius, in combinatie met een
geschatte afname van de neerslag met 10 tot 30 procent in bepaalde delen van de regio.
In het eerste decennium van deze eeuw kregen het oosten van het Middellands
Zeegebied en Irak te kampen met aanhoudende en ernstige droogtes. De effecten
van de klimaatverandering zijn reeds zichtbaar in de hele regio. Zomer- en
wintertemperaturen zijn extremer geworden. Regen en sneeuwval zijn minder
voorspelbaar en wijken enorm af van de historische patronen qua timing, vorm en
intensiteit. Minder frequente maar veel intensere regenval heeft bijgedragen
tot ongekende overstromingen, landverschuivingen en modderlawines. Droogtes en
stofstormen komen meer voor en zijn zwaarder, terwijl het seizoen van de
ongecontroleerde branden langer en dodelijker is geworden. Het stijgende
zeeniveau bedreigt kustgemeenschappen en bronnen, terwijl het peil van de
binnenlandse waterbekkens en reservoirs bij momenten zakte tot recordlaagtes.
Het meten van
waterstress
Dat water- en
energiekwetsbaarheid niet simpelweg te wijten zijn aan de schaarsheid van de
bronnen, weet men maar al te best in de ontwikkelende wereld. Zowel
beleidsmakers als ontwikkelingsagentschappen beroepen zich echter regelmatig op
cijfers die de jaarlijkse hernieuwbare waterbronnen gewoon vergelijken met de
bevolkingsstatistieken om tot schattingen over waterbeschikbaarheid per persoon
te komen. Volgens deze criteria hebben de meeste landen in de Midden-Oosten-regio
minder dan 1000 kubieke meter water ter beschikking per persoon per jaar. Door
Israël te gebruiken als maatstaf om te bepalen hoeveel water er per persoon
nodig is in een ontwikkelde economie in een droge regio, berekende de Zweedse
hydroloog Malin Falkenmark dat een waterbeschikbaarheid van minder dan 1000
kubieke meter per persoon per jaar de economische ontwikkeling beperkt en
negatieve effecten heeft op de menselijke gezondheid. Ook de Water Stress
Index, die ontwikkeld werd door het analysebedrijf Maplecroft ten behoeve van
multinationale bedrijven die het risico op onderbrekingen van de watertoevoer
in bepaalde gebieden willen kennen, wordt bepaald door de waterconsumptie in
alle sectoren te vergelijken met de hernieuwbare watervoorraad in de rivieren
en de aquifers. Al deze waterstatistieken identificeren de olie-exporterende
landen in de Perzische Golf als naties die onderhevig zijn aan de grootste
‘waterstress’. De waterconsumptie in elk Golfland overstijgt de hernieuwbare
watervoorraad in verschillende grootteordes. Saoedi-Arabië consumeert
bijvoorbeeld elk jaar 936 procent van zijn totale hernieuwbare watervoorraad. In
Maplecrofts rangschikking van 186 naties bestaat de top vijf van landen met de
meeste waterstress uit Bahrein, Qatar, Koeweit, Saoedi-Arabië en Libië. De
volgende vijf landen in deze lijst zijn de Westelijke Sahara, Jemen, Israël,
Djibouti en Jordanië. Maar het proberen meten van waterstress door de
hernieuwbare waterbronnen simpelweg te vergelijken met de demografie, zorgt
voor problemen. Wat betekent het immers als men beweert dat staten zoals
Saoedi-Arabië, Qatar en Israël onderhevig zijn aan een grote waterstress? Neem
nu Qatar. Dat land staat op de tweede plaats in de waterstress-rangschikking,
maar had in 2012 tegelijkertijd het derde hoogste Bruto Binnenlands Produkt
(BBP) per capita ter wereld – na Noorwegen en Luxemburg – met meer dan 93.000
dollar per persoon. Jemen daarentegen heeft een BBP per capita van minder dan
1500 dollar. Met de derde hoogste gekende reserves van aardgas ter wereld en
overheidsinkomsten die voor 68 procent afkomstig zijn uit de export van
koolwaterstoffen, is Qatar in staat om te investeren in dure
ontziltingsinstallaties en andere infrastructuur voor het hergebruik van water.
Het importeert ook veel waterintensieve goederen en voedsel. Het arme Jemen
heeft daarentegen veel minder opties.
De geaggregeerde
nationale cijfers over waterzekerheid missen ook belangrijke variaties binnen
de staten zelf, in het bijzonder wat minderheden, vluchtelingen, nomadische
gemeenschappen en niet-burgers betreft. Als we weer het voorbeeld van Qatar
nemen zien we dat de Qatari’s bij de rijkste mensen van de wereld behoren (in
termen van BBP per capita), maar dat de grote meerderheid van de 1,5 miljoen
mensen die in Qatar leven, geen Qatarese burgers zijn. Slechts 1 procent van de
Qatarese burgers zou leven onder de armoedegrens die vastgelegd werd door de
Qatarese regering, terwijl maar liefst 40 procent van de buitenlandse werknemers in
het land onder deze armoedegrens valt. Veel van deze werknemers wonen in
arbeiderskampen. In sommige van deze kampen werden problemen vastgesteld zoals
een gebrek aan drinkbaar water, slechte sanitaire voorzieningen en ee,
gebrekkige ophaling van het huishoudelijk afval.
Een meer
toereikende maatstaf voor wateronzekerheid, zeker in termen van menselijke
veiligheid en welzijn, wordt voorzien door programma’s als het ‘Joint
Monitoring Programme for Water Supply and Sanitation’ (JMP) van UNICEF en de
Wereldgezondheidsorganisatie. Het JMP probeert te beoordelen of huishoudens
toegang hebben tot betere waterbronnen en sanitaire infrastructuur met behulp
van gezinsenquêtes, vragenlijsten en het rechtstreeks nemen van stalen van
waterbronnen en sanitaire voorzieningen. Het JMP schat dat 30 miljoen mensen
geen toegang hebben tot veilig drinkwater in het Midden-Oosten en Noord-Afrika,
en 69 miljoen mensen het moeten stellen zonder toereikende sanitaire
voorzieningen. In sommige landen – Egypte, Turkije, Oman en Tunesië – verbeterde
de toegang tot de watervoorziening tussen 1990 en 2008, terwijl in landen zoals
Algerije, Jemen, Palestina en Djibouti, de toegang verslechterde. De
monitoringsprogramma’s van het JMP zijn dan wel robuuster dan de
waterstresscijfers, ze houden toch onvoldoende rekening met watervervuiling,
frequente bezuinigingen op de waterdiensten en het ontbreken van
kwaliteitsnormen voor drinkwater. Het behandelen van afvalwater is cruciaal
voor het beschermen van de watervoorraden. Ontoereikende behandeling of totaal
geen behandeling verontreinigt de niet diepliggende aquifers en rivieren,
waardoor de problemen van waterschaarste nog verergerd worden. In sommige
landen zoals Egypte, Libanon, Jordanië, enzovoort, zijn de faciliteiten voor de
verwerking van afvalwater overbelast, slecht onderhouden en worden ze onvoldoende
gecontroleerd. Men schat dat watervervuiling in het volledige Midden-Oosten
ongeveer 0,5 procent tot 2,5 procent van het BBP per jaar kost, met Iran, Marokko, Jordanië,
de Gazastrook en Libanon onder de zwaarst getroffen gebieden.
Gebruik en
misbruik van water
Het grootste deel
van het water dat verbruikt wordt in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, gaat
– net als in andere regio’s – niet naar de huishoudens en de industrie, maar naar
de landbouw. Het beleid van de staten legde tot voor kort de nadruk op het
verhogen van de watervoorziening -in de eerste plaats voor het bevoorraden van
de landbouwgebieden en het bevorderen van de voedselteelt. Goedkope brandstof
en nieuwe boortechnieken maakten het de afgelopen vijftig jaar veel
gemakkelijker om grondwater aquifers te exploiteren over heel de wereld. In het
Midden-Oosten werden de ondiepe hernieuwbare aquifers langs de rivierbekkens en
kusten al lang geëxploiteerd, maar technologische innovaties leidden tot een
stormloop op ‘fossiel’ water, dat opgeslagen zit in de diepe ondergrondse
rotsaquifers. Het zijn overblijfselen van een vroegere geologische periode
toen er overvloedige regenval was. Deze grondwaterrevolutie stuwde de
industrialisatie van de landbouw vooruit in de jaren 1960 en 1970, waardoor de
oppervlakte aan land dat gecultiveerd werd aanzienlijk uitbreidde. De
beleidsmakers voorzagen subsidies en legden prijzen vast die de kosten van
energie en water laag hielden om de landbouwproductie nog meer te stimuleren.
Het is moeilijk om deze prijsregelingen nu terug aan te passen, zelfs al worden
de hulpbronnen schaarser. De ontginning van fossiele grondwatervoorraden werd
versneld door de uitgebreide constructie van transport- en pompinfrastructuur
om water te kunnen leveren aan de aangroeiende stedelijke bevolking.
Het regime van
kolonel Muammar al-Qaddafi gebruikte de Libische olie-inkomsten om de ‘Great
Man-made River‘ aan te leggen, een netwerk van leidingen dat water vanuit het
Libische deel van de Sahara-woestijn naar de bevolkingscentra aan de kust van
de Middellandse Zee brengt. Het water wordt opgepompt uit de Nubische Zandsteen
aquifer, de grootste gekende fossiele aquifer ter wereld, die delen van Libië,
Tsjaad, Egypte en Soedan omvat. Het project werd opgestart in 1986 en de tweede
fase ervan werd afgerond in 1996. Het project kostte naar verluidt 25 miljoen
dollar en maakt gebruik van 1300 boorputten en een uitgebreid netwerk van
ondergrondse leidingen en aquaducten. Jordanië is momenteel bezig met de
constructie van het Disi Aquifer Transport Project, dat water van de Disi/Saq
aquifer naar de hoofdstad Amman en andere Jordaanse gebieden moet brengen. Deze
aquifer strekt zich uit langs de Jordaans-Saoedische grens, wat al
geresulteerd heeft in spanningen tussen
de twee landen over de extractie van grondwater.
De afgelopen twee
decennia zijn er duidelijke bewijzen opgedoken van de overexploitatie van het
grondwater in het Midden-Oosten. Aquifers worden sneller leeggepompt dan ze
kunnen worden aangevuld via doorsijpeling van neerslag en oppervlaktewater.
Bronnen en waterputten die al eeuwenlang gebruikt worden door lokale
gemeenschappen in onder meer Algerije, Jemen, Jordanië, de Westelijke
Jordaanoever en de Gaza-strook zijn opgedroogd. Het tempo waarin de
belangrijkste aquifer in Jordanië gebruikt en voldoende terug aangevuld zou
kunnen worden, ligt op zo’n 275 miljoen kubieke meter per jaar. De huidige
extractiegraad ligt echter op 520 miljoen kubieke meter per jaar. Dat leidt tot
de uitputting en de verzilting van de voorraad.
Een van de meest
doeltreffende manieren om waterschaarste aan te pakken is ook de meest
onzichtbare. Aangezien de waterconsumptie in veel landen in het Midden-Oosten
en Noord-Afrika, de grens van de hernieuwbaarheid al enkele decennia geleden
overschreden heeft, worden de watertekorten grotendeels opgevangen door granen
en ander voedsel te importeren in plaats van het zelf te cultiveren. De handel
in ‘virtueel water’ stelt landen met een beperkte watervoorraad in staat om hun
bevolkingen te voeden, uiteraard op voorwaarde dat ze de harde valuta vinden om
voedsel te kopen op de internationale markten. Voedselimporterende landen,
zoals Egypte, riskeren altijd dat hun economieën niet voldoende buitenlandse
deviezen genereren om voldoende voedsel te kunnen kopen van de exporteurs van
landbouwproducten, zoals de Verenigde Staten, Rusland, de Europese Unie en
Australië. Om het risico te compenseren, en in het licht van de volatiele en
vaak speculatieve schommelingen in de voedselprijzen, hebben vooral de Golfstaten
zich bij het clubje van China, India en andere landen gevoegd dat probeert om
elders in de wereld landbouwgrond en de rechten op landbouwoogsten te
bemachtigen. De zogenaamde ‘landroof’ door Golfstaten viseert landen zoals
Soedan en Ethiopië, waar er voldoende hernieuwbare watervoorraden en grote
bebouwbare gebieden zijn, maar waarvan de bevolkingen toch al regelmatig
hongersnoden en ondervoeding moesten doorstaan als gevolg van oorlogen,
droogtes en een grote demografische verspreiding. Weinig van deze agriculturele
projecten zijn al voldoende succesvol gebleken om de kwetsbaarheid van de
voedselimporterende landen echt te verlichten. Zelfs ondanks het virtuele
water dat ingebed zit in geïmporteerd voedsel, blijft de landbouwsector in het
Midden-Oosten en Noord-Afrika ongeveer 85 procent van de jaarlijkse hernieuwbare
watervoorraden verbruiken.
Olie-exporterende
landen – waaronder Saoedi-Arabië, de kleinere Golfstaten en Algerije – konden met
hun economische koopkracht zwaar investeren in ontzilting om de watervoorziening
te vergroten. Saoedi-Arabië stelt dat zijn 27 ontziltingsfabrieken meer dan 70 procent
van het water produceren dat gebruikt wordt door de huishoudens. Ze voorzien
ook water voor industrieel gebruik en voor de opwekking van elektriciteit. Het
Saoedisch koninkrijk produceert meer dan 10 miljoen kubieke meter ontzilt water
per dag, terwijl de tweede grootste producent, de Verenigde Staten, ongeveer 6
miljoen kubieke meter per dag produceert. (Terwijl de Golfstaten zeewater
ontzilten, verwerken de fabrieken in de Verenigde Staten vooral brak water uit
rivieren en riviermondingen.) In juni 2014 kondigde Saoedi-Arabië zijn plannen
aan voor de constructie van de grootste ontziltingsfabriek ter wereld.
Pogingen om de
water- en energievoorraden te vergroten, stellen echter de meest
kosteneffectieve en hoogstnoodzakelijke water- en energiestrategieën in de
schaduw: het conserveren van de hulpbronnen via het beheren van de vraag, het
inperken van de vervuiling en het verbeteren van de infrastructuur. Sommige landen
in het Midden-Oosten hebben stappen gezet in de richting van het hergebruik van
het afvalwater van de landbouw en van de huishouden, voor industriële
processen, voor het irrigeren van parken en in mindere mate voor het irrigeren
van landbouwvelden. Egypte heeft bijvoorbeeld een aantal fabrieken gebouwd die
vers water van de Nijl vermengen met het afvoerwater afkomstig van de irrigatie
van de velden. Problemen met het vervuilde Nijlwater en het toenemende
zoutgehalte van het afvoerwater beperkten echter de kwaliteit van het gemengde
water en maakten de recyclagefabrieken in sommige gevallen zelfs onbruikbaar.
Internationale donors en NGO’s zijn al een tijdje bezig met het promoten van
het hergebruik van water binnen huishoudens. Grijs water is de verzamelnaam
voor licht verontreinigd afvalwater dat afkomstig is van huishoudelijke
handelingen. Waterexperten zouden
ook graag ‘groen water’ (het water opgeslagen in de bodem en in planten door
regenval en condensatie) opnemen in de consideraties rond water, maar dit is
nog niet opgepikt in het waterbeleid van de staten.
Energie en
water
Niet alleen water
is een groeiende bezorgdheid voor de beleidsmakers en de burgers in het
Midden-Oosten, ook de energievoorraden en de manier waarop deze de
waterconsumptie beïnvloeden, veroorzaken kopzorgen. Meer dan de helft van de
elektriciteit in de regio wordt gebruikt voor airconditioning, aangezien de
dagtemperaturen er in de zomer kunnen oplopen tot meer dan 40 graden Celsius.
In de olie- en gasexporterende landen snijdt de snel stijgende binnenlandse
vraag naar fossiele brandstoffen in de inkomsten die de verkoop van deze
fossiele brandstoffen aan de rest van de wereld zou kunnen opleveren. In 2013
zorgden de inkomsten van de verkoop van olie en gas voor 90 procent of meer van de
overheidsinkomsten in Bahrein, Irak, Libië en Saoedi-Arabië. In Algerije,
Qatar, Oman, de Verenigde Arabische Emiraten, Koeweit en Jemen staan ze in voor
60 tot 80 procent van de overheidsinkomsten. In Iran bezorgt de verkoop van fossiele
brandstoffen de overheid 50 procent van haar inkomsten. Voor landen met een beperkte
of geen energie-export, zorgen de stijgende olieprijzen voor ernstig
uitdagingen om aan de binnenlandse energiebehoeften te voldoen.
Landen in het
Midden-Oosten zijn actief aan het kijken naar mogelijkheden om de
energievoorziening te diversifiëren, onder meer via nucleaire energie, kolen en
duurzame energie. De watervoetafdruk of het waterverbruik van de verschillende
energie-infrastructuren zijn daarbij een groeiende bezorgdheid voor de
beleidsmakers, maar de plannen voor kool- en kerncentrales onthullen dat er
toch nog veel te weinig rekening gehouden wordt met de kwestie van de
waterschaarste. Nucleaire krachtcentrales hebben namelijk aanzienlijke
hoeveelheden water nodig, in het bijzonder voor het koelen van de reactoren,
net zoals de koolcentrales die doorgaans gebruik maken van natte koelprocessen.
Toch toont elk land in de regio een duidelijke interesse voor nucleaire
energie. De meeste landen hebben overheidsinstanties opgericht die de
wettelijke en financiële instrumenten moeten ontwikkelen om een stap vooruit te
zetten bij de verwerving van kernenergie. De Verenigde Arabische Emiraten staat
het verst, dankzij een contract uit 2009 met een Zuid-Koreaans consortium voor
de bouw van vier nucleaire krachtcentrales. En er zitten nog eens 13 centrales
in de pijplijn. De Verenigde Arabische Emiraten is van plan, om zowel zeewater
als afvalwater te gebruiken in zijn kerncentrales. Egypte heeft zijn
noordelijke kuststreek uitgekozen voor de bouw van zijn eerste kerncentrale,
maar heeft te kampen met hevig lokaal verzet van de inwoners die ontheemd
moeten worden. Onder de recente opeenvolgende regeringen zijn ze erin geslaagd
om het project te blokkeren. Jordanië is een onderzoeksreactor aan het bouwen,
Turkije heeft een contract met Rusland voor de bouw van een centrale en Iran
hoopt snel de internationale bezorgdheden te overwinnen die Teheran beletten om
zijn civiel nucleair programma uit te bouwen.
Hernieuwbare
energie vormt een alsmaar dynamischer onderdeel van de energiesector in de
Midden-Oosten-regio, in het bijzonder in de landen die geen olie en gas
exporteren. Elk land heeft na te streven doelstellingen vastgelegd voor de
productie van duurzame energie en de meeste landen hebben concrete maatregelen
genomen die de productie ervan aantrekkelijker moeten maken. Eenmaal
geïnstalleerd heeft windenergie geen water nodig om elektriciteit te genereren.
Tussen 2008 en 2011 is de gemiddelde bijdrage van windenergie aan de elektriciteitsproductie
gestegen met 27 procent per jaar. Er zijn windturbineparken in Egypte, Tunesië en
Marokko. Er werden grootschalige zonnecentrales geïnstalleerd in Algerije,
Marokko, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten. Bij de productie van
zonne-energie is wel heel wat koelwater nodig. Een aantal landen onderzoeken
ook de mogelijkheden van kleine projecten om energie te halen uit
afvalverwerking. Hernieuwbare methodes produceren momenteel 3,3 procent van de totale
elektriciteit in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, en men verwacht dat dit
percentage de komende jaren zal stijgen. Het grootste deel van de financiering
voor duurzame energieprojecten komt van nutsbedrijven in staatseigendom,
overheidsministeries en internationale ontwikkelingsinstellingen. Deze financierders
zouden de ontwikkeling van hernieuwbare energie in de richting kunnen duwen van
grootschalige, gecentraliseerde projecten, in plaats van gedecentraliseerde,
kleinschalige installaties aan te moedigen. Het zijn nochtans deze
kleinschalige installaties die een onmiddellijk antwoord kunnen bieden aan de
water- en energieonzekerheid in de marginale gebieden. Verschillende kleinere
programma’s in Marokko en Tunesië hebben met succes fotovoltaïsche
zonne-energie voor huishoudelijke consumptie en voor de
elektriciteitsvoorziening op het platteland gepromoot. Deze programma’s reiken
modellen aan die gemakkelijk ingevoerd zouden kunnen worden doorheen de hele
regio. De grootste uitdaging zal bestaan uit het genereren van de politieke wil
om dit effectief te doen.
Dit artikel is ook verschenen in het tijdschrift Vrede nov – dec 2014.