Geshe Pema Dorjee over onderwijs, Bodong en humanitair werk
Een geshe of professor in het boeddhisme een vieze gast noemen is misschien een boude uitspraak. Maar in het geval van Geshe Pema Dorjee klopt ze wel, zij het een Gentse Vieze Gast dan wel. Sinds jaar en dag is de geshe kind aan huis in de Brugse Poort, de kleurrijke buurt in Gent en het zenuwcentrum van het sociaalartistiek theater bij’ De Vieze Gasten. Jaarlijks organiseert het collectief benefietactiviteiten ten voordele van de humanitaire projecten die Geshe Pema Dorjee in Nepal en Inda heeft lopen. Zijn hele leven wijdde hij aan het boeddhisme en vooral aan de praktische invulling: hulp bieden aan zij die het nodig hebben. En dat zijn er veel, gelukkig heeft hij wereldwijd vele vrienden die samenwerken aan zijn droom. Tijdens een gezellig onderonsje in de Gentse volksbuurt mocht ik een stoel bijschuiven en hem enkele vragen voorleggen.
“Ik prijs mezelf gelukkig: ik heb Tibet gezien toen ik klein was… maar zal het waarschijnlijk nooit meer terugzien zoals het ooit was (stilte). Het is zeer moeilijk om er over te praten zonder overmand te worden door verdriet en emoties. Dat deel van mijn leven ligt noodgedwongen achter me. Gezien de politieke situatie in 1959 was mijn familie genoodzaakt het land te ontvluchten richting Nepal, een barre tocht van 18 dagen. Overdag sliepen we en ’s nachts – als het donker was – stapten we verder door de sneeuw. Mijn broer, zus en mezelf hadden het geluk dat we onder de hoede van onze ouders en grootmoeder stonden. Op dat moment dacht ik dat wij het hard te verduren hadden, maar er werd voor ons gezorgd. Er zijn zoveel jonge Tibetanen die moeten vluchten zonder hun familie, wat extreem zwaar moet zijn.”
Het zal veranderen
“De moeilijkste periode van mijn leven brak aan toen we in Nepal arriveerden. Door vervuild water te drinken in Kathmandu werd iedereen ziek: maagproblemen, koorts en hoofdpijn. In Tibet kon je van elke rivier drinken omdat er, toen, nog geen vervuiling was. In Nepal was dat dus niet het geval. Ik was de enige van het gezin die gespaard bleef. Als negenjarige droeg ik de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de hele familie. Van deur tot deur ging ik bedelen om voedsel en probeerde daarmee een maaltijd klaar te maken. Onze levensomstandigheden waren zwaar en vermoeiend. We sliepen onder een boom zonder matras of dekens, met onze schoenen als hoofdkussen. Op die leeftijd had ik nog geen echte kennis van het boeddhisme, maar toch wist ik dat de situatie niet zou blijven duren. Alles is onderworpen aan verandering. Die gedachte gaf me de kracht om door te gaan. Als een mantra bleef ik dit voor mezelf herhalen: het zal veranderen.”
– En uiteindelijk kwam er beterschap in jullie situatie?
“Inderdaad, we konden terecht in een goede school in India, al was het niet simpel om daar naartoe te reizen. We hadden geen verstand van praktische zaken zoals het kopen van treintickets, spraken de taal niet en hadden ook geen geld. Gelukkig was de Indische bevolking zeer behulpzaam. Het enige wat wij konden zeggen was ‘Dalai Lama’, wat voldoende bleek te zijn om ons verder op weg te helpen. Uiteindelijk bereikten we de school in Pathankot (een stad in het uiterste noorden van de deelstaat Punjab, nvdr.) waar we mooie kleren en een echt bed kregen. Die nacht heb ik zalig geslapen met de idee dat verandering echt mogelijk is, zolang we de hoop niet verliezen en positief blijven. Die mantra werd mijn levensmotto.”
– Lag het toen al vast dat je leven de religieuze richting ging op gaan?
“Wel, een dokter had mijn moeder een krachtig medicijn voorgeschreven omdat hij dacht dat ze ziek was. Hij wist echter niets af van haar zwangerschap. Gelukkig kon onze lama op tijd ingrijpen en maande mijn moeder aan te stoppen met de medicatie. Hij voorspelde dat ze van een jongen ging bevallen en raadde aan me op een speciale manier te kleden: enkel in het rood en geel, geen andere kleuren want ik zou op een dag monnik worden. Je kan stellen dat ik een beetje geconditioneerd was om monnik te worden. Doorheen mijn studies bleef die drang latent aanwezig. Op mijn 18de besloot ik me volledig op het boeddhisme te concentreren en trad toe tot het klooster en het Dialectisch Instituut in Dharamsala om filosofie te bestuderen.”
– Toch was een leven binnen de muren van het klooster te beperkt?
“Na het beëindigen van mijn studies, in 1981, wilde ik leraar Tibetaans worden. Ik had natuurlijk niet de juiste opleiding genoten en de mogelijkheden daarvoor waren veel beperkter dan vandaag. In een van de grootste Tibetan Children Villages stond een vacature open voor die functie. Ik waagde mijn kans. Normaal volgde er een observatie van vier uur – taal, geschiedenis, boeddhistische filosofie en algemene kennis – maar na mijn eerste les over de Tibetaanse taal, mijn specialiteit, was het schoolbestuur overtuigd. Ik had de job. De aanwezigheid van de directeur, leerkrachten en enkele experten in Tibetaanse taal konden me niet zenuwachtig krijgen. Dat was niets in vergelijking met het debat-examen tijdens mijn monnikenopleiding. Elf jaar lang heb ik voor de klas gestaan en andere leerkrachten opgeleid.”
– Was dit een manier om iets terug te geven aan de gemeenschap?
“Toen ik jong was waren mijn leerkrachten altijd vriendelijk en goed. Iemand iets bijleren kan je niet uitdrukken in geld. Ze krijgen dan wel een maandelijks salaris maar daar staat natuurlijk een limit op. Kennis is echter onbetaalbaar. Dit was mijn grootste motivatie. Op die manier kon ik mezelf en andere verrijken. Lesgeven kan zo een grote impact hebben op de toekomst en het verdere leven van kinderen. Er zijn geen grenzen en het is zo belangrijk. Mijn taak ging echter verder dan lesgeven alleen. Ik droeg ook de verantwoordelijk voor de oudere jongens in het internaat: ongeveer 130 jongens tussen de 16 en 22 jaar, een zeer moeilijke leeftijd. Ik moest zowel toegeeflijk als streng zijn. Een serieuze uitdaging want ze waren slim en ondeugend.”
– Maar daar stopte het niet bij?
“Uiteindelijk werd ik gepromoveerd tot directeur van de school. Maar ik hield niet echt van die functie. Administratie, een mooi kantoor met een grote bureau… het kon me niet boeien. Gelukkig mocht ik me al snel bezighouden met het management. Niet evident om voor 2500 kinderen en 300 werknemers sponsors te vinden. De inspanningen werden wel beloond en gaven een grote voldoening. Vooral het werk voor de crèche met weesjes tussen de 3 maanden en 2 jaar gaven me de meeste energie. Voor ik naar kantoor ging sprong ik er altijd binnen en dat gaf me de kracht om er de hele dag tegenaan te gaan. Ook vandaag richt ik me meer tot de allerkleinsten en starten we scholen op voor Nepalese en Indische kinderen. Leerkrachten worden opgeleid in functie van de kinderen, ook dat was mijn doel. De hoofdreden hiervoor is mijn moeder. Ze is zeer lief en zachtaardig. Vroeger toen ze hoorde dat bepaalde kinderen uit de buurt slaag kregen kon ze niet slapen of eten. Dat rechtvaardigheidsgevoel heb ik van haar.”
Bodong-traditie
“Na 17 jaar dienst gaf ik mijn ontslag in de school om terug boeddhistische filosofie te studeren in Dharamsala. In die periode pleitte de religieuze gemeenschap, met de goedkeuring van Zijne Heiligheid de Dalai Lama, voor de heropleving van de Bodong-traditie. Deze oude leer maakt deel uit van de Vinaya (alle te volgen regels en voorschriften voor de boeddhistische gemeenschap, nvdr.) en werd honderden jaren geleden mondeling doorgegeven. Iemand moest de traditie nieuw leven in blazen want anders zou ze voor altijd verloren gaan. Ik werd als kandidaat naar voor geschoven. Zijne Heiligheid ging hier mee akkoord maar gezien mijn expertise in het onderwijs mocht ik ook die taak niet verwaarlozen. Zo belandde ik in Nepal waar er ongeveer 70 Tibetaanse scholen waren. Afwisselend verdeelde ik mijn aandacht tussen de scholen en Bodong. Na enkele jaren mocht ik me volledig toewijden aan dit onderzoek. Gelukkig, want ik werd al wat ouder en eens de traditie verdwijnt is dit onherroepelijk.”
– Hoe begin je in hemelsnaam aan dergelijke taak?
“In 2003 hebben we het onderzoekscentrum (Bodong Research and Publication Centre in Mcleod Ganj, nvdr.) opgestart, dankzij de financiële steun van de Dalai Lama. We gaan te werk op vier niveaus. Eerst en vooral doen we onderzoek naar het filosofische aspect en creëren we teksten voor toekomstige studie. Ten tweede is het cruciaal dat monniken de strikte regels volgen. Als ze de traditie niet correct volgen, zullen ze daar op afgerekend worden. Vervolgens moeten we duidelijk zicht hebben op de lineage of afkomst van de traditie. Daarvoor moeten we de lijn volgen van de eerste tot de huidige nog in leven zijnde Bodong-leraars. Hier spreken we niet van reïncarnaties maar van teaching lineages. Daar kroop veel tijd en onderzoek in. Tenslotte brengen we de rituele praktijk in kaart: religieuze muziek en offerande.”
“Tot nu toe zijn we erin geslaagd om 85 lineages, die teruggaan tot 6 – 700 jaar geleden, nieuw leven in te blazen. Dit is de authentieke leer die we ontvangen hebben van leraars uit de Nyingma, Kagyu, Sakya en Gelugpa scholen. De leer werd verspreid over de vier strekkingen verspreid en wij brachten ze terug samen. In het Pelmo Choeding klooster in Kathmandu is er ook een rinpoche en beschikken we over een gekwalificeerde leraar.”
– Ik veronderstel dat u ook wel voor bepaalde moeilijkheden kwam te staan?
“Inderdaad, in Delhi hadden we een collectie maar een deel van de tekst was verloren gegaan. In 1972 had men geprobeerd de teksten uit Tibet te smokkelen maar de helft werd door de Chinezen in beslag genomen en verbrand. Maar we hadden geluk – een mirakel! Op een dag kreeg ik een bericht uit Tibet: iemand had de verloren gewaande teksten in zijn privé-collectie. De meer dan 800 pagina’s werden digitaal gefotografeerd en op een CD gebrand. Toch waren er problemen bij het verzenden. De eerste poging mislukte maar de tweede keer schreven ze op de CD ‘moderne Tibetaanse liederen’ waardoor het de security kon omzeilen. Het origineel bevindt zich nog in Tibet, wat natuurlijk waardevol is, maar we hebben toch de volledige tekst in ons bezit en kunnen publiceren.”
– Waar ligt het grote verschil met andere tradities?
“Het verschil met andere tradities ligt voornamelijk in de teaching lineages die teruggaan tot verschillende leraars uit India. De filosofische uitleg en het uitzicht zijn in bepaalde opzichten uniek, met eigen gebeden en rituelen. Ook wel belangrijk binnen de Bodong is de erkenning, op hoog niveau, van vele vrouwelijke reïncarnaties zoals Samding Dorje Pakmo. Zij is de hoogste vrouwelijke incarnatie en de derde belangrijkste na de Dalai en Panchen Lama. Samding Dorje Pakmo is zeer gerespecteerd en komt niet zoveel voor in andere tradities.”
Projecten
“Toen ik research deed voor de Bodong reisde ik veel en zag verschrikkelijke armoede. Ik plande eigenlijk geen sociale projecten maar het was sterker dan mezelf. Het gebeurde dus simultaan. Mensen vroegen me om hulp en van het een kwam het ander. Nu ligt mijn focus op humanitair werk. Een van onze huidige projecten loopt in Lumla, een regio in het noordoosten van India. Ons comité bezoek verschillende dorpen in de streek en richt zich op gezondheid, opvoeding, milieu, kinderen en de ouderen. Ondertussen hebben we een weeshuis en een school, herplanten we bomen aan en is er een handicrafts centrum voor bejaarden. Ook in Rathankot (Nepal) leveren we gelijkaardige diensten.”
“Waarom zijn die dorpen zo achtergesteld? Waarom krijgen ze de zaken niet waarop ze recht hebben? Door gebrek aan onderwijs weten ze niet beter. Het is de basis en laat mensen zien dat ze potentieel, kwaliteiten en rechten hebben. Kledij en voedsel zijn belangrijk maar kleinschalig. Door de bevolking op te leiden geef je hen de tools voor de toekomst. Ik sta los van overheden en stel me neutraal op: onderzoek het probleem en probeer er iets aan te doen. Of het nu over Tibetanen, Nepalezen, Chinezen of Indiërs gaat. Het is niet van belang. Voorlopig helpen we voornamelijk Nepalezen want zij zijn het armst en de lokale overheid is vaak zo corrupt.
(tekst en foto © HA?)