Waarom de Gentse studenten woensdag betogen
Betoging, Onderwijs, Gent, Studenten, Universiteit, Besparingen, Financiering -

Waarom de Gentse studenten woensdag betogen

zondag 25 maart 2012 22:21
Spread the love

Vorige week verscheen het bericht dat de volgende jaren ongeveer dertig studies geschrapt zullen worden op de Nederlandse faculteiten Letteren en Geesteswetenschappen. Ook in Groot-Brittannië en Frankrijk krijgen deze richtingen zware klappen. Velen horen het waarschijnlijk in Keulen donderen als beweerd wordt dat ook ons hoger onderwijs het zwaar te verduren heeft. De kwaliteit van ons onderwijs daalt echter zienderogen, en dit moet stoppen. Daarom zullen heel wat Gentse studenten op woensdag 28 maart op straat komen om te eisen dat de besparingen op het hoger onderwijs stoppen, en dat de beleidsmakers zich inspannen om het financieringsmodel van het hoger onderwijs te hervormen. Maar wat houden de besparingen precies in en wat zijn de gevolgen?

Voor de duidelijkheid: dit is nog maar het begin.

Ondanks het wereldwijd erkend belang van onderwijs moet het onderwijs in verschillende Europese landen inboeten. Ook wij zullen het voelen.  Alleen al voor de Vlaamse universiteiten kregen we tussen 2008 en 2011 ongeveer 97 miljoen euro minder toelagen: 68 miljoen is te wijten aan onderindexering (de middelen worden niet aangepast aan de studentenaantallen) en 28 miljoen verloren we aan besparingen. Dit is nog maar het begin. De Vlaamse regering wil vanaf volgend jaar nog extra besparen op het onderwijs, en meer en meer wordt er gesproken over het verhogen van het studiegeld.

Het financieringsdecreet

Ons hoger onderwijs krijgt te weinig middelen. De universiteiten en de faculteiten moeten onderling strijden voor het geld uit een veel te kleine pot. Hierdoor ontstaat een concurrentiegeest die de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede komt. Dit is mede te wijten aan het financieringsdecreet, ingevoerd in 2008 door Frank Vandenbroucke, toenmalig minister van Werk, Onderwijs en Vorming (2004-2009). Sommige universiteiten/faculteiten lijden sterker onder dit concurrentiemodel dan andere, maar dit neemt niet weg dat de pot gewoon te klein is.

Het financieringsdecreet is een decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. Het is een resultaatgerichte financiering, met een verdeelsleutel van de middelen op basis van onderwijs -en onderzoeksindicatoren.

Dit wil zeggen dat faculteiten meer middelen krijgen naarmate ze beter presteren op deze indicatoren. Als bijvoorbeeld de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de UGent het beste scoort op het luik ‘diversiteitscoëfficiënt’, dan krijgt deze faculteit hier meer middelen voor dan de andere faculteiten. Het is belangrijk te zien dat dit ‘beter doen’ relatief is. Als je als faculteit bijvoorbeeld je beleid toespitst op diversiteit en hier dus meer in investeert, maar de anderen doen net hetzelfde, dan stijgt je financiering helemaal niet. Indien alle faculteiten hier even goed op scoren, krijgt iedereen hetzelfde deel van de koek. Het is dus heel moeilijk te voorspellen hoeveel geld je gaat krijgen. Dit zorgt voor een onzekere situatie en maakt het moeilijk om op een degelijk manier beleid te voeren. Zo ontstaat er een wedloop tussen de verschillende faculteiten om het grootste deel van de koek te bemachtigen, om voldoende middelen binnen te rijven. Er wordt dus meer en meer gepubliceerd voor hetzelfde geld, wat de druk dus meer en meer verhoogd.  Een vergelijking: Je moet niet sneller lopen dan de leeuw, je moet sneller lopen dan de andere antilopen opdat je niet gepakt wordt. Universiteiten worden bedrijven die tegen elkaar concurreren, en binnen de universiteiten worden de faculteiten aan dezelfde wetten onderworpen.

Niet alle luiken, zoals ‘diversiteitscoëfficiënt’, wegen even zwaar door. Het overkoepelend luik ‘onderwijs’ weegt voor 45% door. Hierbij wordt gekeken naar de studentenaantallen en de afgestudeerden. Onderzoek weegt zwaarder door, voor 55%. Onderzoek wordt opgedeeld in een aandeel diploma’s (24%), doctoraten (40%), publicaties en citaties (30%) en een diversiteitscoëfficiënt (6%). Onderzoek weegt zwaarder door dan onderwijs met als gevolg dat hier meer op ingezet wordt door de faculteiten. Hier zijn namelijk meer middelen voor te krijgen met een iets grotere zekerheid, studentenaantallen zijn namelijk zeer moeilijk te voorspellen. Ook hier moet weer de kanttekening gemaakt worden dat je dan wel moet zorgen dat je even snel groeit als de anderen. Dit zorgt voor een wildgroei van artikels en steeds hogere werkdruk voor het academisch personeel waardoor zij minder tijd kunnen steken in onderwijs.

Nog een problematisch punt is het leerkrediet: middelen worden toegekend per studiepunt in plaats van per student. Hierbij wordt niet gekeken naar de studiepunten waarvoor men geslaagd is, maar naar de opgenomen studiepunten. Er wordt dus gestreefd naar het opnemen van zoveel mogelijk studiepunten, zonder dat dit met het oog op het welzijn van de student gebeurt.

Wat zijn hier nu de gevolgen van?

Ten eerste resulteert het leerkrediet in een asociaal beleid. Aan een recordaantal studenten, vaak de sociaal zwakkeren, werd de inschrijving geweigerd, en er is een stijging van allerhande studiekosten.
Het feit dat de middelen worden toegekend per studiepunt in plaats van per student leidt tot verschillende negatieve tendensen:

Eerst en vooral worden studenten aangemoedigd om zo veel mogelijk studiepunten op te nemen. Hierdoor wordt het leerkrediet sneller uitgeput. Studenten gaan ook beter niet in het buitenland studeren, aangezien ze hierdoor op de eigen faculteit geen studiepunten opnemen en de faculteit hier dus geen middelen voor krijgt, terwijl hier wel kosten aan verbonden zijn. Erasmus-projecten worden dus een last. Om dezelfde reden volgen studenten beter geen vakken op een andere faculteit. Faculteiten die een goede studiebegeleiding, internationalisering en interdisciplinariteit toch blijven aanmoedigen worden hier dus in feite voor afgestraft.

Ten tweede zorgt ook de ongebreidelde publicatiedrang voor een versterking van de concurrentiegeest. Aangezien men meer middelen krijgt naarmate de faculteit meer publiceert en deze publicaties daarna geciteerd worden, is er een spectaculaire toename van het aantal publicaties en citaties. De klemtoon komt hierdoor minder op onderwijs te liggen, en meer op een kwantitatieve toename van het aantal publicaties. Dit zorgt voor een daling van de kwaliteit van het onderwijs en een daling van de kwaliteit van de publicaties. Er moet immers in een korte tijd zo veel mogelijk gepubliceerd worden. Een goed idee heeft echter tijd nodig. Nog een bijkomend punt is dat niemand deze informatiestroom kan bijhouden. Heel veel publicaties worden nooit gelezen en verliezen dus hun maatschappelijke relevantie.
Er worden ook steeds meer kandidaat-onderzoekers en assistenten geweigerd. De criteria voor onderzoek zijn namelijk veel strenger geworden. Vroeger mocht men bijvoorbeeld meer doctoraten schrijven waarvan men wist dat ze waarschijnlijk niet in de vaktijdschriften gepubliceerd en geciteerd zouden worden, maar die wel maatschappelijk relevant bevonden werden door de vakgroep. Nu wordt dit gewoon als geldverspilling beschouwd. Ook risico-onderzoeken worden geweigerd.
Tot slot zijn het de kleine instellingen die het meest onder druk staan. Voor hen is het immers moeilijker om toponderzoekers aan te trekken die dan weer kunnen publiceren in toptijdschriften met grote erkenning bij het wetenschappelijk publiek. De rating voor deze tijdschriften is hoger en er wordt vaker uit geciteerd, wat tot meer middelen leidt. Kleine instellingen hebben dit voordeel echter niet.

De verdeelsleutel en haar gevolgen

In navolging van het financieringsdecreet heeft de Universiteit Gent ook de manier herzien waarop ze intern haar middelen verdeelt, via de “verdeelsleutel van de personeelsmiddelen”. Deze verdeling geldt specifiek voor de Universiteit Gent. De bedoeling is hier echter niet de UGent te viseren maar als voorbeeld te gebruiken. Alle universiteiten hebben namelijk de interne verdeling van hun middelen moeten aanpassen na het financieringsdecreet.

De UGent krijgt geld van de overheid die zij dan weer verdeelt over de verschillende faculteiten. Zo krijgt elke faculteit een aantal ‘P-punten’. Deze P-punten zijn de middelen die de faculteit ter beschikking krijgt voor personeel. Eén P-punt is wat één assistent gemiddeld kost op één jaar. Men werkt met P-punten omdat dit makkelijker rekent, het gaat namelijk over grote bedragen en zo behoudt men makkelijker het overzicht. 
Er zijn verschillende “soorten” professoren die verschillend verloond worden op basis van anciënniteit en bepaalde verworvenheden. Zo zijn er docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren. Als proffen overgaan van het ene kader naar het andere worden ze bevorderd. Vroeger kon de faculteit kiezen hoeveel professoren ze bevorderde, nu gebeurt deze bevordering automatisch. Als een prof na een aantal jaar de doelstellingen behaald heeft wordt deze bevorderd. Op zich is dit een goede zaak, zo is er hierdoor minder stress en concurrentie onder de professoren. Onlangs is echter ook de manier waarop de professoren gewogen worden in termen van p-punten veranderd.
Volgende tabel zal dit hopelijk wat duidelijker maken:

Statuut                          Vroeger (in p-punten)                Nu (in p-punten)
Docent                          => 1.3                                          => 1.3

Hoofddocent 1              => 1.6                                                          
Hoofddocent 2              => 1.75                                        => 1.85
Hoogleraar                    => 1.9
Gewoon hoogleraar     => 2.2

Waar er vroeger 5 categorieën waren zijn dit er nu maar 2 meer. Het nieuwe p-punt (1.85) is een gemiddelde van de vroegere p-punten. Het probleem zit echter in het feit dat het verschil tussen een docent en een hoofddocent vroeger 0.3 was en nu 0.55 is.

Door de automatische bevorderingen en de nieuwe p-punten regeling zitten we met een kloof in onze financiering. Bij de faculteit Letteren en Wijsbegeerte (hierover later meer) heeft dit nog extra negatieve gevolgen. Deze faculteit heeft immers veel docenten in vergelijking met hoofddocenten en hoogleraren, omdat ze over een jong lerarenkorps beschikt die ze verplicht moet bevorderen. Ze moet dus meer p-punten uittrekken voor deze bevorderingen. De totale bundel p-punten die de faculteit krijgt blijft echter gelijk.

De punten voor deze bevorderingen  moeten natuurlijk ergens vandaan komen. Daarom moet de faculteit snoeien waar ze kan en mag. Professoren en leden van het technisch personeel mogen niet ontslaan worden, dus moeten de middelen elders gezocht worden en moet men kiezen voor de “zachte maatregelen”. Zo worden de professoren die op pensioen gaan niet vervangen en dat ook de vakken die zij gaven dus niet meer gevolgd kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn professor Pinxten en professor Smelik.

Ook assistenten zijn een bedreigde groep. Zij zijn maar voor enkele jaren vast benoemd en na deze termijn gaat men ze ook niet allemaal vervangen. Hierdoor gaan we aan de Letteren en Wijsbegeerte binnen drie jaar tot tien procent van onze assistenten verliezen.
Ook op andere faculteiten doen zich gelijkaardige problemen voor.

Vergaande gevolgen voor de faculteit Letteren en Wijsbegeerte

In dit stuk gaan we nog wat dieper ingaan op wat de specifieke problemen zijn voor de Letteren en Wijsbegeerte. Dit is echter niet de enige faculteit die benadeeld wordt, maar het voorbeeld van deze faculteit toont aan hoe vergaand de gevolgen van bepaalde beleidskeuzes en de structurele onderfinanciering van het hoger onderwijs kunnen zijn. Als andere faculteiten hier al bij winnen gaat dit over minimale bedragen. Hen als de grote schuldige aanduiden heeft dus geen zin.

Door een daling van de interuniversitaire middelen en door het nieuw bevorderingssysteem wordt de faculteit gedwongen tot inkrimping tussen 2012 en 2017 omdat er in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte minder studiepunten worden opgenomen dan in andere faculteiten. Deze faculteit vindt namelijk een sociaal beleid van internationalisering, interdisciplinariteit en een goede studiebegeleiding erg belangrijk, en wordt daardoor benadeeld. De studenten worden aangemoedigd om op Erasmus te gaan, om vakken op te nemen op andere faculteiten (zowel binnen het verplicht lessenpakket als in de keuze van minors) en om niet te veel studiepunten op te nemen in één jaar. Dit laatste om ervoor te zorgen dat hun leerkrediet niet uitgeput geraakt. Zoals we eerder al zagen worden middelen toegekend naarmate het aantal opgenomen studiepunten. Door te kiezen voor een sociaal beleid wordt de focus niet gelegd op het exhaustief binnenrijven van studiepunten. Hierdoor krijgt faculteit minder middelen. Voor dit sociaal beleid worden ze afgestraft, want ze kunnen niet anders dan inboeten op andere vlakken.

De faculteit krijgt ook minder middelen door de publicatiedruk. Het publicatiemodel is immers gemodelleerd naar de exacte wetenschappen. De manier waarop de humane wetenschappen publiceren verschilt echter in grote mate van die van de exacte wetenschappen. 
Er worden bijvoorbeeld meer middelen toegekend voor artikels dan voor boeken (gerelateerd aan de hoeveelheid pagina’s) en de humane wetenschappen publiceren historisch gezien meer boeken dan artikels.
Hier komt ook bij dat het tijdsvenster te klein is naar humaan-wetenschappelijke normen. Exact-wetenschappelijke publicaties, bijvoorbeeld over bepaalde vaccins, zijn vlugger gedateerd en moeten om de zoveel jaar vernieuwd worden. Deze uit de humane wetenschappen verliezen minder snel hun relevantie. Hier wordt echter geen rekening mee gehouden bij de financiering. 
Ook is er bij de tijdschriften van humane wetenschappen nauwelijks sprake van impactfactoren (de impact die tijdschriften hebben op de wetenschappelijke gemeenschap). Het is  moeilijk te bepalen welke impact een humaan wetenschappelijk tijdschrift heeft op de humaan wetenschappelijke gemeenschap en hierdoor is ook voor een groot deel van deze tijdschriften nog geen impactfactor vastgelegd. Publicaties die hierin verschijnen worden dan automatisch met de laagste impactfactor gewogen. De subsidies hangen echter  af van deze impactfactoren. Dit betekent dat je meer geld krijgt voor een publicatie als je in een tijdschrift met een hoge impact publiceert.  Dit komt opnieuw hun financiering niet ten goede .

Om het hoofd boven water te houden moet het personeel gekortwiekt worden. In de eerste fase wordt een deel van de  ZAP leden (Zelfstandig Academisch Personeel, m.a.w. professoren) niet meer automatisch vervangen bij bijvoorbeeld pensionnering. Professor Hendrik Pinxten gaat binnenkort met pensioen. Hij wordt niet vervangen en zijn vak ‘Vergelijkende Religiestudies’ verdwijnt met hem. Dit is slechts één voorbeeld. De tweede fase is het AAP (Assisterend Academisch Personeel, m.a.w. assistenten) inleveringplan. Binnen drie jaar zullen er op de faculteit Letteren en Wijsbegeerte 10% minder assistenten zijn.
Er zullen richtingen worden afgeschaft, die al dan niet samen met de prof verdwijnen. Een voorbeeld is Hebraïstiek. Professor Klaas Smelik gaat volgend jaar op pensioen en dus wordt deze richting geschrapt. De kleinere en dus “minder rendabele richtingen” zijn de eerste slachtoffers.
Ook minors en vakken worden afgeschaft, waaronder Gender & Diversiteit en Vergelijkende Religiestudies.

Hier komt nog bij dat de tweejarige master binnenkort wordt ingevoerd. Omdat studenten hierdoor meer studiepunten zouden opnemen zou dit op lange termijn tot meer middelen kunnen leiden. Nu zijn er echter nog geen middelen voor het extra masterjaar voorzien waardoor dit, zeker de eerste jaren, een leeg vat zal zijn. Eens dit op gang komt zullen de variabele middelen wel stijgen, maar de vaste financiering blijft gelijk. De studenten zullen hoogstwaarschijnlijk in de nu al overvolle auditoria bij andere richtingen geplaatst worden. Bij sommige opleidingen, zoals Wijsbegeerte, kunnen de postdoctoraatsvakken in de master worden opgenomen, wat voor een meer kwalitatieve tweejarige master zorgt. Niet alle opleidingen hebben echter een achterpoortje en kunnen dus moeilijk kwaliteit leveren.

Toch worden er soms meer middelen vrijgemaakt. De UGent kondigde maandag aan extra inspanningen te doen voor de alfawetenschappen (de zogenaamde geesteswetenschappen). Die alfawetenschappen zijn echter lang niet de enige faculteiten met problemen. En vooral: deze ‘maatregelen’ dienen enkel om het onderzoek nog grotere prioriteit te geven boven onderwijs, om internationaal nog meer concurrentieel te worden, om een nog grotere output te realiseren. Structureel verandert er helemaal niets door deze eenmalige en dubieuze steun.

We zagen het nochtans aankomen

De negatieve gevolgen van de besparingen en het financieringsdecreet lokten destijds veel reactie uit bij de studenten en het personeel. Tijdens de betogingen die hierop volgden werden volgende punten naar voor geschoven:        
1. Het onderwijs komt onder druk te staan door de te sterke nadruk op publicaties en citaties.
2. Het leerkrediet treft vooral de sociaal zwakkeren. Voor sociaal zwakkeren is het moeilijker om hun studies te vervolledigen. Ze moeten hun werk combineren met studeren (ondanks het statuut van werkstudent), zorgen voor familieleden, … Hierdoor raakt hun leerkrediet sneller uitgeput en wordt hun inschrijving geweigerd.
3. De humane wetenschappen komen in het gedrang. Het publicatiemodel is immers gemodelleerd naar de exacte wetenschappen.
4. Er moeten meer middelen voor hoger onderwijs vrijgemaakt worden. We halen niet eens de Europese norm van 2% van het BBP.
Dit waren toen nog voorspellingen, nu pas voelen we echt de gevolgen. We kunnen enkel bevestigen dat de studenten die toen op straat kwamen het bij het rechte eind bleken te hebben.

De kat uit de boom blijven kijken?

Het is duidelijk dat de besparingen en het financieringsmodel vergaande negatieve gevolgen hebben. Het kan zijn dat er enkele faculteiten zijn die een beetje vooruitgaan, maar dit gaat over minimale bedragen. Het aantal faculteiten dat achteruit gaat is veel groter. Er is een algemene daling van de toegankelijkheid, kwaliteit, de solidariteit en de sociale aanpak van de verschillende faculteiten en universiteiten. Dit is echter nog maar het begin, de Vlaamse regering wil vanaf volgend jaar nog meer besparen op het hoger onderwijs.

De gevolgen zijn te verdragend om zomaar aan ons te laten voorbij gaan. Vandaar dat we in actie komen. We organiseren een betoging op woensdag 28 maart, die begint om 16u00 op de Blandijnberg en eindigt aan het rectoraat van de UGent. De actie wordt georganiseerd door studenten, maar ook het academisch en technisch personeel wordt opgeroepen om te betogen. Dit financieringssysteem en de besparingen raken immers alle geledingen, ook de werknemers van de universiteit en de andere instellingen. Het is een probleem dat iedereen aangaat en waar we niet zomaar aan voorbij mogen gaan. We moeten blijven vechten voor een toekomst waar onderwijs de aandacht en de middelen krijgt die het verdient.

Voor meer info volg ons op facebook “Stop besparingen op hoger onderwijs
 

take down
the paywall
steun ons nu!